ECLI:NL:RBLIM:2022:5230

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
6 juli 2022
Publicatiedatum
11 juli 2022
Zaaknummer
C/03/291437 / HA ZA 21-220
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen dwangbevel inzake Spaanse belastingschulden en beslaglegging

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 6 juli 2022 uitspraak gedaan in een verzetprocedure tegen een dwangbevel dat was uitgevaardigd door de Ontvanger van de Belastingdienst, Kantoor Buitenland, met betrekking tot Spaanse belastingschulden van de eiser. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.R.R. Oevering, betwistte de rechtmatigheid van het beslag dat was gelegd op zijn pensioenuitkeringen in Nederland. De eiser stelde dat hij niet op de hoogte was van de onderliggende belastingbeschikking van de Spaanse fiscus en dat de Ontvanger geen rekening had gehouden met zijn financiële situatie door geen beslagvrije voet toe te passen. De rechtbank oordeelde dat de Ontvanger terecht had gehandeld, aangezien de eiser niet had aangetoond dat hij over onvoldoende middelen van bestaan beschikte en geen gebruik had gemaakt van de mogelijkheid om een beslagvrije voet te laten vaststellen door de kantonrechter. De rechtbank verwierp de argumenten van de eiser en verklaarde het verzet ongegrond. De eiser werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de Ontvanger tot dat moment waren begroot op € 3.162,00.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer: C/03/291437 / HA ZA 21-220
Vonnis van 6 juli 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. J.R.R. Oevering;
tegen:
DE ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST, KANTOOR BUITENLAND,
gevestigd te Heerlen,
gedaagde,
advocaat mr. E.E. Schipper.
Partijen zullen hierna [eiser] en de Ontvanger genoemd worden.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 t/m 5;
  • de conclusie van antwoord met producties 1 t/m 7;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 13 juni 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Spanje heeft Nederland in februari 2018 op grond van de Europese richtlijn 2010/24/EU (verder te noemen: de richtlijn) verzocht om bijstand bij de invordering van een belastingschuld van [eiser] aan de Spaanse fiscus, bestaande uit inkomsten- en vermogensbelasting. Bij het verzoek was een zogenaamde uniforme titel voor het nemen van invorderingsmaatregelen als bedoeld in artikel 12 van de richtlijn gevoegd. De belastingschuld van [eiser] aan de Spaanse fiscus (aanslagnummer [aanslagnummer] ) heeft volgens de Spaanse fiscus betrekking op de jaren 2010 tot en met 2014, en bedraagt € 19.547,--, te verhogen met kosten ten bedrage van € 1.773,--.
2.2.
De Belastingdienst heeft de Ontvanger eind maart 2019 verzocht de Spaanse belastingschuld te incasseren.
2.3.
Op 9 april 2018 heeft de Belastingdeurwaarder de uniforme titel op de voet van artikel 55 Rv aan [eiser] betekend.
2.4.
Op 24 augustus 2018 heeft de Ontvanger een vordering ex artikel 19 Invorderingswet 1990 (verder te noemen: Iw 1990) ten laste van [eiser] gedaan en daartoe beslag gelegd onder het ABP op de pensioenuitkeringen aan [eiser] . Het beslag in Nederland is op verzoek van de Spaanse fiscus door de Ontvanger gelegd op basis van de Europese richtlijn 2010/24/EU.
2.5.
Bij brief van 30 augustus 2018 heeft het ABP aan [eiser] bericht dat onder haar beslag is gelegd door de Ontvanger ten laste van de pensioenuitkering die [eiser] van ABP ontvangt en dat de door de Ontvanger vastgestelde beslagvrije voet € 0,-- bedraagt.
2.6.
Onbetwist staat vast dat de omstreden belasting waarvoor het beslag is gelegd als gevolg van de executie van het beslag, in december 2020 geheel is voldaan, zodat de Ontvanger het beslag in december 2020 heeft opgeheven.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] stelt dat hij pas door de beslaglegging bekend is geworden met de beschikking (aanslagnummer [aanslagnummer] , het nummer dat door de Belastingdienst aan de Spaanse vordering is toegekend) op basis waarvan de belasting wordt geheven. Hij is nimmer eerder met die beschikking bekend geworden. Volgens [eiser] is daarmee in strijd gehandeld met het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene Wet Bestuursrecht (verder te noemen: AWB). Gesteld noch gebleken is volgens [eiser] dat de Spaanse fiscus of de Nederlandse fiscus de bekendmaking van de beschikking conform artikel 3:41 lid 2 AWB op een andere geschikte manier heeft doen plaatsvinden. [eiser] stelt ook niet kenbaar te hebben gemaakt langs een andere weg voldoende bereikbaar te zijn als bedoeld in artikel 2:14 lid 1 AWB, zodat het besluit ook niet volgens elektronische weg mocht worden verstuurd. Tot op heden stelt [eiser] nooit met een vordering van de Nederlandse of Spaanse autoriteiten bekend te zijn geworden.
3.2.
Subsidiair voert [eiser] aan dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding ex artikel 6:11 AWB, nu bij de Ontvanger bekend was dat [eiser] (destijds) geen bekende woon- of verblijfplaats had.
3.3.
[eiser] stelt dat hem daardoor de mogelijkheid is ontnomen om tegen het dwangbevel in verzet te gaan voordat het beslag door de Ontvanger plaatsvond. Het overgaan tot de tenuitvoerlegging is volgens [eiser] onrechtmatig. Er is volgens [eiser] sprake van rechtsverwerking aan de kant van de Ontvanger, althans dat de Ontvanger onzorgvuldig heeft gehandeld door rauwelijks tot (dwang)invordering over te gaan.
3.4.
De belastingaanslag, dan wel de heffing, is volgens [eiser] ook onrechtmatig, omdat hij de afgelopen jaren door financiële en persoonlijke tegenslagen niet in staat was om inkomen te genereren. De aanslag dient derhalve te worden verminderd tot nihil. Derhalve is geen sprake van een materiële belastingschuld.
3.5.
Bovendien is de executie volgens [eiser] onterecht, daar de Ontvanger een belastingschuld slechts kan invorderen voor zover deze materieel is verschuldigd. Indien de Ontvanger weet dat een belastingschuld tot een te hoog bedrag is vastgesteld, kan hij niet tot invordering van die belastingschulden overgaan.
3.6.
[eiser] stelt verder dat de Ontvanger bij het opleggen van de het derdenbeslag de wettelijke beslagvrije voet ten onrechte niet in aanmerking heeft genomen. Deze dient op grond van artikel 475g Rv te worden vastgesteld door de beslagleggende instantie. Hem is niet gevraagd zijn bron van inkomsten op te geven. Had hij daartoe wel de gelegenheid gekregen, dan had met zijn financiële situatie rekening gehouden kunnen worden.
3.7.
[eiser] voert verder nog aan dat zijn belang dat de Ontvanger met terugwerkende kracht aan hem het onterecht geïnde bedrag uitkeert zwaarder weegt dan het belang van de Ontvanger. De gevolgen van het omstreden besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
3.8.
Als gevolg van het omstreden handelen stelt [eiser] schade te hebben geleden die thans nog niet volledig is vast te stellen.
3.9.
Op grond van het vorenstaande vordert [eiser] dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht verklaart dat [eiser] goed opposant is tegen de tenuitvoerlegging van de door de Ontvanger uitgevaardigde dwangbevelen ter zake van de bedoelde heffingen en dat deze dwangbevelen dientengevolge buiten effect zijn gesteld;
voor recht verklaart dat de Ontvanger onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] ;
de Ontvanger veroordeelt tot teruggave van de reeds in beslag genomen gelden;
voor recht verklaart dat de Ontvanger gehouden is alle schade aan [eiser] te voldoen die uit het onrechtmatig handelen van de Ontvanger voortvloeit, zulks op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, onder veroordeling van een voorschot ten bedrage van € 2.500,--;
de Ontvanger veroordeelt tot opheffing – indien en voor zover nog sprake – van alle op grond van een eventueel dwangbevel opgelegde beslagen bij het ABP;
de Ontvanger veroordeelt tot onthouding van enige invorderingsmaatregelen ter zake van die belastingaanslagen;
de Ontvanger veroordeelt verdere verrekening van belastingaanslagen op te schorten, totdat afdoende, al dan niet ambtshalve, op [eiser] bezwaar en zijn verzoek om ambtshalve vermindering dan wel bezwaar is beslist;
de Ontvanger veroordeelt tot vermindering van de in rekening gebrachte vervolgings- en betekeningskosten tot nihil, dan wel tot een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
de Ontvanger veroordeelt tot vergoeding van de kosten van dit geding, de nakosten daaronder begrepen.
3.10.
De Ontvanger voert verweer. Op de verweren en betwistingen zal, voor zover van belang, hieronder worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Vast staat dat het omstreden beslag inmiddels is opgeheven, omdat met de executie van het beslag van 24 augustus 2018 de door [eiser] betwiste belastingschulden aan de Spaanse fiscus inmiddels zijn voldaan. Daaruit volgt dat [eiser] geen belang heeft bij zijn vordering onder a, voor zover deze ziet op de buiteneffectstelling van het dwangbevel, en de vorderingen onder e, f en g, zodat deze vorderingen aanstonds worden afgewezen.
4.2.
Aan de vorderingen onder b, c en d ligt de stelling ten grondslag dat de Ontvanger onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] , doordat de Ontvanger is overgegaan tot beslaglegging en executie. Die stelling moet echter worden verworpen, waartoe het volgende.
4.3.
Als uitgangspunt heeft te gelden dat Nederland de richtlijn heeft omgezet in de Wet wederzijdse bijstand in de Europese Unie bij de invordering van belastingschulden en enkele andere schuldvorderingen 2012 (verder te noemen: Wwb 2012). Volgens het bepaalde in artikel 15 lid 2 van de Wwb 2012 is de Iw 1990 ter zake de invordering van overeenkomstige toepassing en zijn volgens artikel 29 lid 4 Wwb 2012 de in Nederland geldende rechtsregels van toepassing op de geldigheid van een betekening.
4.4.
Dat [eiser] niet bekend is geworden met de beschikking op basis waarvan het omstreden beslag is gelegd, is niet relevant. Uit artikel 17 lid 3 Iw 1990 volgt immers dat het verzet niet gegrond kan worden op de stelling dat het aanslagbiljet, de aanmaning, het betekende dwangbevel of de schriftelijke mededeling, bedoeld in artikel 27 lid 1 Iw 1990, niet is ontvangen, welke bepaling van overeenkomstige toepassing is op buitenlandse belastingbeschikkingen. Met de betekening van de uniforme titel door de Belastingdeurwaarder volgens artikel 55 Rv moet de uniforme titel worden geacht op juiste wijze te zijn betekend aan [eiser] .
4.5.
Ook de stelling dat de onrechtmatigheid van het handelen van de Ontvanger daarin is gelegen dat deze is overgaan tot beslaglegging onder het ABP, zonder dat [eiser] bekend was met de onderliggende heffingsbeschikking van de Spaanse fiscus en dat deze beschikking ten onrechte is opgelegd, omdat geen rekening is gehouden met de financiële en persoonlijke tegenslagen waarmee [eiser] de afgelopen jaren heeft gekampt, moet worden verworpen. Op grond van het bepaalde in artikel 17 lid 3, laatste volzin, IW 1990 kan het verzet immers niet worden gegrond op de stelling dat de belastingaanslag ten onrechte of tot een te hoog bedrag is vastgesteld.
4.6.
De stelling van [eiser] dat, indien de Ontvanger weet dat een belastingaanslag tot een te hoog bedrag is opgelegd, hij niet kan overgaan tot invordering van de belastingschuld en dat, nu hij dat wél heeft gedaan, hij onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser] , moet reeds worden gepasseerd bij gebreke van een feitelijke onderbouwing.
4.7.
Ook aan de stelling van [eiser] , dat de Ontvanger onrechtmatig heeft gehandeld, door bij de beslaglegging geen beslagvrije voet te hanteren, moet worden voorbijgegaan. Artikel 475e Rv, zoals dit ten tijde van de beslaglegging luidde, bepaalt immers dat geen beslagvrije voet geldt voor vorderingen van een schuldenaar die niet in Nederland woont of daar vast verblijft, doch dat indien hij buiten deze vorderingen onvoldoende middelen van bestaan heeft, de kantonrechter op zijn verzoek een beslagvrije voet vaststelt voor zijn vorderingen op schuldenaren die woonplaats hebben in Nederland. [eiser] had ten tijde van de beslaglegging en heeft thans nog steeds een vaste woonplaats in Spanje. [eiser] is bovendien desondanks in staat gesteld gegevens aan te leveren aan de Ontvanger ter vaststelling van de beslagvrije voet. Hij heeft echter niet de voor de berekening van de beslagvrije voet verschuldigde gegevens omtrent zijn huishouden verstrekt noch aangetoond dat hij over onvoldoende middelen van bestaan beschikt. [eiser] heeft ook geen gebruik gemaakt van het hem wettelijk toegekende recht om een mogelijk van toepassing zijnde beslagvrije voet te laten vaststellen door de kantonrechter. Nu [eiser] dat niet heeft gedaan, was de Ontvanger ook niet gehouden een beslagvrije voet toe te passen.
4.8.
De stelling van [eiser] , dat zijn belang dat het ten onrechte geïnde bedrag met terugwerkende kracht aan hem wordt uitgekeerd zwaarder weegt dan het belang van de Ontvanger en dat de gevolgen van het omstreden besluit niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen, moet ten slotte eveneens worden verworpen. Uit het hierboven overwogene volgt immers dat moet worden aangenomen dat het geïnde bedrag terecht is geïnd.
4.9.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Ontvanger worden begroot op:
- griffierecht € 2.076,00;
- salaris advocaat €
1.086,00(2,0 punten × tarief € 543,00);
Totaal € 3.162,00.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
verklaart het verzet ongegrond en wijst de (overige) vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van de Ontvanger tot op heden begroot op € 3.162,00;
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.A.J.M. Provaas, rechter, en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: MT