ECLI:NL:RBLIM:2022:5224

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
6 juli 2022
Publicatiedatum
11 juli 2022
Zaaknummer
C/03/288619 / HA ZA 21-86
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake nakoming vaststellingsovereenkomst en bewijswaardering in civiele procedure

In deze civiele procedure heeft de Rechtbank Limburg op 6 juli 2022 een eindvonnis uitgesproken in de zaak tussen eiser en gedaagden, waarbij eiser vorderingen heeft ingesteld op basis van een vaststellingsovereenkomst. Eiser stelt dat gedaagden de tussen hen gesloten overeenkomst niet zijn nagekomen en vordert onder andere nakoming van de overeenkomst, betaling van buitengerechtelijke kosten, en een dwangsom voor het niet nakomen van de veroordeling. De rechtbank heeft in haar beoordeling de bewijswaardering van de stellingen van partijen meegenomen, waarbij eiser is toegelaten tot het bewijs van zijn stelling dat de doorgang niet voldoet aan de vaststellingsovereenkomst. De rechtbank heeft vastgesteld dat de doorgang ter plaatse van de poort niet aan de eisen van de overeenkomst voldoet en heeft gedaagden veroordeeld tot nakoming van de overeenkomst binnen twee weken na betekening van het vonnis. Tevens is een dwangsom opgelegd voor het geval gedaagden niet aan de veroordeling voldoen. De proceskosten zijn aan de zijde van eiser begroot en gedaagden zijn in de proceskosten veroordeeld. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/288619 / HA ZA 21-86
Vonnis van 6 juli 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] aan de [adres 1] ,
eiser,
advocaat: mr. N.P.H. Vissers te Roermond,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats] aan de [adres 2] ,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats] aan de [adres 3] 4,
gedaagden,
advocaat: mr. N.M. de Houwer-van Wijk te Geleen.
Partijen zullen hierna “ [eiser] ”, “ [gedaagde sub 1] ” en “ [gedaagde sub 2] ” genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 15 december 2021,
  • de akte na vonnis, tevens houdende wijziging van eis, met de producties 11 t/m 14 (hierna: “de akte”),
  • de antwoordakte met de producties 1 t/m 10 (hierna: “de antwoordakte”).
1.2.
Ten slotte is vonnis nader bepaald op heden.

2.Het verdere geschil

2.1.
[eiser] vordert, na wijziging van eis, bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, samengevat, de hoofdelijk veroordeling van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] :
1. tot nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst, zoals vastgelegd in het proces-verbaal van voortzetting comparitie van 12 december 2018 (hierna: “de vaststellingsovereenkomst”), in het bijzonder de punten 6 tot en met 8 van die overeenkomst, en gedaagden te veroordelen tot het binnen twee weken na betekening van dit vonnis verplaatsen van de schutting (zijnde de schutting die met een “x” wordt aangeduid op de foto die als productie 7 bij de dagvaarding van 29 januari 2021 is overgelegd) richting het perceel van gedaagden, zodanig dat de opening van de doorgang aan de straatzijde alsmede de doorgang, met inachtneming van de versmalling door de naar binnen draaiende deur in de poort, wanneer die deur volledig open staat, en wanneer die deur 8 cm dik is, 98 cm breed is, en 230 cm hoog is, en overige versmalling door de naar binnen geopende deur wordt vastgesteld op 4 cm, althans een door de rechtbank in goede justitie te schatten dikte, breedte, hoogte en overige versmalling, nergens minder dan 90 cm zal zijn, zulks op straffe van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag dat gedaagden hiermee in gebreke blijven,
2. tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van € 980,00,
3. tot betaling van een bedrag van € 909,01 vanwege kosten proces-verbaal van constateringen,
4. tot betaling van de proceskosten, vermeerderd met rente en nakosten.
2.2.
Gedaagden volharden - kort gezegd - in hun verweer.
2.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De verdere beoordeling

Het tussenvonnis van 15 december 2021

3.1.
De rechtbank volhardt in haar tussenvonnis van 15 december 2021, waarbij [eiser] , op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv, is toegelaten tot het bewijs van zijn stelling dat de door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] gerealiseerde doorgang niet voldoet aan artikel 6 vaststellingsovereenkomst (rov. 4.6. tussenvonnis). De rechtbank heeft overwogen dat ook wanneer de door [eiser] te realiseren deur in de poort volledig open staat, de doorgang niet tot minder dan 90 cm versmald mag zijn (rov 4.7. tussenvonnis).
Gewijzigde situatie?
3.2.
[eiser] voert aan dat de situatie ter plaatse tussen 24 december 2021 en 12 januari 2022, zijnde het moment dat de deurwaarder ter plaatse is geweest, door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] is gewijzigd, in die zin dat de (eerste) schutting(paal) van de schutting van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] - ter plaatse van de poort - een aantal centimeters is opgeschoven richting het perceel van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] , ten gunste van het perceel van [eiser] . [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] betwisten zulks. De rechtbank laat in het midden of een en zo ja, welke conclusie daaraan moeten worden verbonden, omdat partijen nog steeds twisten over de vraag of voldaan is aan artikel 6 van de vaststellingsovereenkomst.
3.3.
[eiser] stelt dat nog steeds niet is voldaan aan artikel 6 van de vaststellingsovereenkomst. Uit de verklaring van [naam aannemer] (hierna: “de aannemer”), overgelegd als productie 13 bij akte, blijkt dat een deur met een afmeting van 98 cm x 230 cm noodzakelijk is om, daar waar de deur volledig openstaat en de doorgang wordt versmald, een doorgang van 90 cm te kunnen creëren. [eiser] stelt dat uit zijn filmopname (productie 12 akte) blijkt dat - kort gezegd - de doorgang op 74 cm vanaf de poort richting de tuin minder dan 98 cm breed is en dat de doorgang bij een volledig openstaande deur daardoor ook minder dan 90 cm breed zal zijn.
3.4.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] stellen dat niet meer ruimte dan 90 cm nodig is. Het draaimechanisme van de poort kan in gebruik blijven als scharnierpunt. Daardoor kan de poort geheel plat, mede gebruikmakend van een ingebouwd oplegslot, tegen de muur van [eiser] worden geopend (pagina 4 en 6 antwoordakte). Daaruit trekken [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] de conclusie dat niet meer ruimte nodig is dan 90 cm. Dat geldt ook in de situatie bij een volledig openstaande poort/deur, aldus [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] .
De door [eiser] te realiseren deur
3.5.
De stelling van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] dat het draaimechanisme van de poort kan dienen als draaimechanisme van de door [eiser] te realiseren deur is onvoldoende onderbouwd en wordt verworpen. Op de foto 2 bij productie 11 bij akte is immers te zien dat de deur van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in de poort met eigen deurscharnieren is bevestigd aan de (kozijn)stijl van de poort langs de muur en dat die deur niet onlosmakelijk deel uitmaakt van de kozijnstijl van de poort. Spiegelbeeldig gezien zou een door [eiser] te realiseren gelijksoortige deur een draaimechanisme als de deur van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] moeten hebben. [eiser] heeft, die voorstelling van zaken in het achterhoofd houdend, aan de hand van de verklaring van de aannemer (productie 13 bij akte), vervolgens voldoende onderbouwd dat, conform de reeds ingebouwde deur van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] , (a) de kozijnstijl van de poort niet kan worden gebruikt als onderdeel van de door [eiser] te realiseren deur, omdat die stijl onlosmakelijk is verbonden met de grote poort, en (b) dat de te realiseren naar binnen draaiende deur een afmeting moet hebben van 98 x 230 cm om een doorgang van minimaal 90 cm te kunnen creëren gelet op de dikte van die deur en de scharnieren. [eiser] heeft daarentegen zijn stelling dat in verband met een deurklink in de deur een, naast de hiervoor genoemde 98 cm, extra ruimte van 4 cm noodzakelijk is, onvoldoende onderbouwd. Die gestelde extra ruimte blijkt niet uit de bevindingen van de aannemer en is ook voldoende gemotiveerd door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] bestreden. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben aangetoond dat een slot, gelijk aan het slot dat zichtbaar is op de foto, overgelegd als productie 10 bij antwoordakte, een deurklink, althans het rekening houden met 4 cm extra ruimte, overbodig maakt.
3.6.
De vraag die dan resteert, is of de huidige situatie, met inachtneming van het voorgaande, al dan niet in strijd is met de inhoud van de vaststellingsovereenkomst.
De meetresultaten
3.7.
Partijen hebben aan de hand van de door hen ingezonden foto’s en filmpjes een duidelijk beeld geschetst van de huidige situatie ter plaatse van de doorgang.
3.8.
Voor wat betreft de opening tussen de ijkpunten A en B (vgl. rov. 4.6. tussenvonnis) hebben partijen dezelfde meetpunten gebruikt. [eiser] heeft aan de hand van de meting door de deurwaarder (productie 13 akte) gesteld dat die opening circa 89 cm is. De rechtbank gaat aan die meting voorbij. Enerzijds omdat het de rechtbank onduidelijk is waarom de deurwaarder de opening tussen de ijkpunten A en B niet exact weergeeft (wat betekent
circain dit verband?), maar anderzijds ook, omdat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] foto- en filmmateriaal in het geding hebben gebracht, waaruit blijkt dat de opening tussen de ijkpunten A en B exact 93 cm is (producties 1 t/m 5 en 11 t/m 13 antwoordakte). Ter plaatse van de ijkpunten A en B voldoet de opening in de huidige situatie aldus aan de vaststellingsovereenkomst.
3.9.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben tevens laten zien dat de doorgang ter hoogte van de eerste schuttingpaal (vanaf de straatzijde bezien) tot de muur van [eiser] 104 cm is (productie 14 bij antwoordakte). Die meting strookt ook met het feit dat de door [eiser] ter plaatse van die meting getoonde houtlat van 98 cm (productie 13 video, akte) - in horizontale stand - de eerste schuttingpaal en de muur van [eiser] niet tegelijkertijd kan raken.
3.10.
[eiser] heeft vervolgens aan de hand van die houtlat van 98 cm, waarbij die houtlat door hem (horizontaal) waterpas wordt gehouden, laten zien dat de doorgang in verband met de onder rechtsoverweging 3.5 genoemde deur deels te smal is en daar zit de crux van deze kwestie. De doorgang, ter plaatse van de te realiseren naar binnen open draaiende deur, is deels smaller dan 98 cm. [eiser] toont immers (productie 13 video, akte) dat hij, al achteruitlopend met die houtlat van 98 cm waterpas gehouden, vanaf de poort aan de straatzijde / bij de eerste schuttingpaal, eerst gemakkelijk kan open, totdat die houtlat na 74 cm te hebben achteruitgelopen en nog voor de tweede schuttingpaal, komt vast te zitten tussen de schutting van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] en de muur van [eiser] . Op de foto 2c bij akte is ook te zien dat het eerste deel van de schutting niet parallel aan de muur van [eiser] staat en dat de doorgang zich vanaf de eerste schuttingpaal versmalt tot aan de tweede schuttingpaal. De bovenstaande meting van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] van 104 cm doet dan ook niet af aan het feit dat, gelet op de bovenstaande meting van [eiser] , kort na de eerste schuttingpaal en nog voor de tweede schuttingpaal (op 74 cm afstand) de doorgang smaller dan 98 cm wordt. Vanaf dat punt, daar waar [eiser] 74 cm meet, tot het eindpunt van de te realiseren deur van 98 cm bij 230 cm bij het volledig open staan van die deur, dienen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hun schutting dus wederom richting hun erf te verplaatsen zodanig dat een doorgang van 90 cm wordt gerealiseerd, teneinde aan de vaststellingsovereenkomst artikel 6 te kunnen voldoen.
Slotsom
3.11.
Gelet op al het vorenoverwogene moeten de vorderingen van [eiser] grotendeels, als hierna beslist, worden toegewezen. De gevorderde vergoeding van de kosten vanwege het proces-verbaal van constateringen ad € 909,01 zijn geen redelijke kosten ter vaststelling van schade in de zin van artikel 6:96 lid 2 sub b Burgerlijk Wetboek en wordt afgewezen. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben de betreffende meting van de deurwaarder (circa 89 cm) terecht bestreden.
3.12.
De gevorderde dwangsom zal worden beperkt als in het dictum vermeld.
Kosten
3.13.
De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal eveneens worden afgewezen. [eiser] heeft onvoldoende onderbouwd gesteld dat in deze procedure die kosten daadwerkelijk zijn gemaakt en dat die kosten betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier in deze procedure.
3.14.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 114,63
- griffierecht € 952,00
- salaris advocaat €
1.195,00(2,5 punten × tarief I € 478,00)
totaal € 2.261,63.
3.15.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is slechts toewijsbaar, voor zover deze kosten kunnen worden begroot en zullen worden toegewezen op de wijze, zoals in de beslissing vermeld.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één presteert ook de ander zal zijn bevrijd, tot nakoming van de vaststellingsovereenkomst van 12 december 2018 onder de punten 6 tot en met 8 van die overeenkomst, in die zin dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] binnen twee weken na betekening van dit vonnis de schutting (zijnde de schutting die met een “x” wordt aangeduid op de foto die als productie 7 bij de dagvaarding van 29 januari 2021 is overgelegd) richting hun perceel moeten verplaatsen, zodanig dat de opening van de doorgang aan de straatzijde en de doorgang, met inachtneming van de versmalling door de naar binnen draaiende deur in de poort, wanneer die deur volledig open staat, en waarbij die deur 8 cm dik is, 98 cm breed is, en 230 cm hoog is, nergens minder dan 90 cm zal zijn,
4.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 100,00 voor iedere dag dat zij niet aan de in 4.1 uitgesproken veroordeling voldoen, tot een maximum van € 25.000,00 is bereikt,
4.3.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 2.261,63, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW met ingang van veertien dagen na dagtekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
4.4.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
4.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.E.J. Noelmans en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: CM