ECLI:NL:RBLIM:2022:5221

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
11 juli 2022
Publicatiedatum
11 juli 2022
Zaaknummer
ROE 22/1250
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening rijbewijs schorsing door CBR

In deze uitspraak van 11 juli 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, het verzoek van een man om een voorlopige voorziening te treffen tegen de schorsing van zijn rijbewijs afgewezen. De man, die als mantelzorger voor zijn hulpbehoevende vader zorgt, had verzocht om uitstel van de schorsing van zijn rijbewijs, dat was opgelegd door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) na een aanhouding wegens rijden onder invloed van alcohol. De voorzieningenrechter oordeelde dat de man onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van onverwijlde spoed en dat hij niet kon wachten op de beslissing op zijn bezwaar tegen de schorsing. De voorzieningenrechter merkte op dat de man niet had onderbouwd waarom hij zijn rijbewijs dringend nodig had, aangezien hij met zijn bromfiets naar zijn vader kon gaan en de geplande ziekenhuisafspraak van zijn vader pas op 13 september was. Ook was er geen evidente onrechtmatigheid van het besluit van het CBR aangetoond. De uitspraak betekent dat de schorsing van het rijbewijs van de man in stand blijft en dat er geen aanleiding is voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 22/1250

uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 juli 2022 in de zaak tussen

[Naam] , uit [woonplaats], verzoeker

(gemachtigde: mr. T.R.S. Franssen),
en

de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, het CBR,

(gemachtigde: mr. M.M. Kleijbeuker).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorlopige voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de beslissing van het CBR dat verzoeker een onderzoek moet laten doen en dat hij voorlopig, in ieder geval tot de uitslag van het onderzoek, niet meer mag rijden. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
1.1.
Het CBR heeft met het bestreden besluit van 30 mei 2022 aan verzoeker een onderzoek naar zijn rijgeschiktheid opgelegd en de geldigheid van zijn rijbewijs geschorst, omdat verzoeker onder invloed van alcohol heeft gereden en door de politie is aangehouden.
1.2.
Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt bij het CBR en hij heeft de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen waarmee wordt bepaald dat de schorsing van zijn rijbewijs (tijdelijk) wordt opgeheven.
1.3.
Het CBR heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 4 juli 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van het CBR.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.

Overwegingen

2. De voorzieningenrechter geeft hiervoor de volgende motivering.
3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van de benodigde onverwijlde spoed voor het treffen van een voorlopige voorziening. Een verzoeker moet goede redenen geven waarom hij vindt dat hij de beslissing op het bezwaar niet kan afwachten en waarom er een uitzondering op de hoofdregel – het besluit blijft gelden ook als er bezwaar tegen is gemaakt – moet worden gemaakt.
4. Verzoeker heeft in dit verband gesteld dat hij enkel uitstel verzoekt van de schorsing van de geldigheid van het rijbewijs. Hij heeft daartoe aangevoerd dat hij mantelzorger is van zijn hulpbehoevende vader, die binnenkort ook moet verhuizen. Verzoeker heeft deze stelling echter onvoldoende geconcretiseerd en onderbouwd. De voorzieningenrechter is van oordeel dat niet is gebleken van een noodzaak dat verzoeker nu beschikt over zijn rijbewijs en dat hij niet de beslissing op bezwaar kan afwachten. Immers, voor het bezoek aan zijn vader, die op ongeveer 5 kilometer afstand woont, kan verzoeker met zijn bromfiets gaan. Voor wat betreft het begeleiden van zijn vader van en naar afspraken in het ziekenhuis heeft verzoeker verwezen naar het door hem overgelegde overzicht en daaruit is, onweersproken, gebleken dat de volgende afspraak pas gepland staat op 13 september aanstaande en niet eerder. Voor wat betreft het halen en brengen van vaders wasgoed, is niet duidelijk geworden waarom verzoekers (schoon)kinderen dit niet kunnen doen en tot slot heeft verzoeker desgevraagd geen concrete datum voor de -naar zijn zeggen op handen zijnde- verhuizing van zijn vader kunnen noemen.
5. Ook van evidente onrechtmatigheid van het bestreden besluit is de voorzieningenrechter niet gebleken.

Conclusie en gevolgen

De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dit betekent dat de geldigheid van het rijbewijs van verzoeker geschorst blijft. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M.T. Coenegracht, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.J. Beckers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2022.
Griffier
voorzieningenrechter
is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 11 juli 2022.

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.