ECLI:NL:RBLIM:2022:5220

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
11 juli 2022
Publicatiedatum
11 juli 2022
Zaaknummer
ROE 22/1304
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening rijbewijs ongeldig verklaard door CBR

In deze uitspraak van 11 juli 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, het verzoek van een man afgewezen om een voorlopige voorziening te treffen tegen de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). Het CBR had het rijbewijs ongeldig verklaard omdat de verzoeker de opleggingskosten voor een cursus over verantwoord rijgedrag niet tijdig had betaald. De verzoeker stelde dat hij iemand anders had laten betalen en dat hij zijn rijbewijs nodig had voor een omgangsregeling met zijn twee kinderen die in Duitsland wonen. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de verzoeker onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van onverwijlde spoed en dat hij niet kon wachten op de beslissing op zijn bezwaar. De verzoeker had niet overtuigend aangetoond dat hij geen omgang met zijn kinderen kon hebben zonder rijbewijs, en er was geen evidente onrechtmatigheid van het besluit van het CBR aangetoond. De voorzieningenrechter wees het verzoek af, waardoor het rijbewijs van de verzoeker ongeldig bleef. Er werd geen griffierecht of proceskostenveroordeling toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 22/1304

uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 juli 2022 in de zaak tussen

[Naam], uit [woonplaats], verzoeker

(gemachtigde: mr. W.H.J.W. de Brouwer),
en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, het CBR,
(gemachtigde: mr. M.M. Kleijbeuker).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorlopige voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de beslissing van het CBR waarbij verzoekers rijbewijs vanaf 9 juni 2022 ongeldig is verklaard. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
1.1.
Het CBR heeft met het bestreden besluit van 2 juni 2022, nader gemotiveerd bij bericht van 10 juni 2022, het rijbewijs ongeldig verklaard op de grond dat verzoeker de opleggingskosten voor de cursus over verantwoord rijden niet, of niet op tijd, heeft betaald, zodat hij geen medewerking heeft verleend aan de eerder aan hem opgelegde maatregel.
1.2.
Verzoeker heeft hiertegen bij het CBR bezwaar gemaakt en hij heeft de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen waarmee wordt bepaald dat zijn rijbewijs niet per juni 2022 ongeldig is.
1.3.
Het CBR heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 4 juli 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van het CBR.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.

Overwegingen

2. De voorzieningenrechter geeft hiervoor de volgende motivering.
3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van de benodigde onverwijlde spoed voor het treffen van een voorlopige voorziening. Een verzoeker moet goede redenen geven waarom hij vindt dat hij de beslissing op het bezwaar niet kan afwachten en waarom er een uitzondering op de hoofdregel – het besluit blijft gelden ook als er bezwaar tegen is gemaakt – moet worden gemaakt.
4. Verzoeker heeft hierover gesteld dat hij zijn rijbewijs nodig heeft in verband met een omgangsregeling met zijn twee kinderen die in Essen, Duitsland, wonen. Ter zitting heeft verzoeker toegelicht dat de moeder van zijn kinderen (van drie en vijf jaar) geen rijbewijs heeft en dat hij zelf moeilijk met de twee kinderen, bagage en een kinderwagen met het openbaar vervoer kan reizen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat niet is gebleken van een noodzaak dat verzoeker nu beschikt over zijn rijbewijs en dat hij niet de beslissing op bezwaar kan afwachten. Immers is verzoeker vaag gebleven over de omvang en frequentie van de lopende omgangsregeling. Hij heeft enkel naar voren gebracht dat de omgangsregeling inhoudt dat de kinderen elk weekend bij hem mogen zijn en hij ze bij de moeder ophaalt, maar hij heeft geen enkel stuk waaruit van deze regeling blijkt, overgelegd. Desgevraagd heeft hij verklaard dat hij de kinderen bijna iedere week ziet, maar nu al enige weken niet meer. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is niet gebleken dat verzoeker geen omgang met zijn kinderen kan hebben als hij niet beschikt over zijn rijbewijs. Weliswaar is reizen met het openbaar vervoer met jonge kinderen mogelijk wat minder praktisch, maar niet gebleken is dat dit niet kan. Evenmin is gebleken dat verzoeker thans geen beroep meer kan doen op vrienden en/of familie als hij de kinderen wil ophalen en evenmin dat hij de kinderen bij hun moeder kan bezoeken.
5. Ook van evidente onrechtmatigheid van het bestreden besluit is de voorzieningenrechter niet gebleken.

Conclusie en gevolgen

De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dit betekent dat het rijbewijs van verzoeker ongeldig blijft. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M.T. Coenegracht, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.J. Beckers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2022.
griffier
voorzieningenrechter
is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 11 juli 2022.

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.