ECLI:NL:RBLIM:2022:5215

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
6 juli 2022
Publicatiedatum
11 juli 2022
Zaaknummer
03/659187-18
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging met een mes en openlijke geweldpleging met verwerping van noodweer en psychische overmacht

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 6 juli 2022, staat de verdachte terecht voor bedreiging met een mes en openlijke geweldpleging. De feiten dateren van 11 juni 2018, toen de verdachte in Venlo een ruzie had met haar buurman, [slachtoffer]. De verdachte bedreigde [slachtoffer] met een mes en pleegde samen met haar zonen geweld tegen hem. De rechtbank heeft de zaak op 22 juni 2022 inhoudelijk behandeld, waarbij de verdachte en haar raadsman aanwezig waren. De officier van justitie beschouwde beide feiten als bewezen, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte voor de openlijke geweldpleging, stellende dat de verdachte geen opzet had om in vereniging geweld te plegen.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte met een mes in haar hand naar [slachtoffer] was gelopen en een dreigende beweging had gemaakt, wat de bedreiging opleverde. Ook de openlijke geweldpleging werd bewezen geacht, omdat de verdachte een significante bijdrage had geleverd aan het geweld dat door haar zonen werd uitgeoefend. De rechtbank verwierp de verweren van de verdediging, waaronder het beroep op noodweer, noodweerexces, putatief noodweer en psychische overmacht, en concludeerde dat de verdachte strafbaar was.

De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 65 dagen, waarvan 25 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 160 uren. Daarnaast werd een schadevergoeding van €300 aan [slachtoffer] toegewezen voor immateriële schade. De rechtbank oordeelde dat de verdachte geen verantwoordelijkheid nam voor haar handelen, wat de ernst van de feiten vergrootte. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03/659187-18
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 6 juli 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] , op [geboortedag] 1968,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. A. Çinar, advocaat kantoorhoudende te Heerlen.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 22 juni 2022. De verdachte en haar raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1:[slachtoffer] heeft bedreigd met een mes;
Feit 2: openlijk en in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] .

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht beide feiten bewezen. Uit het dossier volgt dat de verdachte met een mes naar [slachtoffer] is gelopen en met dit mes stekende bewegingen heeft gemaakt in zijn richting. Dit levert een bedreiging op (feit 1). Ook volgt uit het dossier dat de verdachte samen met haar zonen [naam 1] en [naam 2] op straat geweld heeft gebruikt tegen [slachtoffer] (feit 2).
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van feit 2, omdat de verdachte geen opzet had om in vereniging met anderen geweld te plegen tegen [slachtoffer] en zij geen voldoende significante of wezenlijke bijdrage aan het geweld heeft geleverd.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Inleiding
Op 11 juni 2018 is een ruzie in Venlo tussen de familie van de verdachte en buurman [slachtoffer] geëscaleerd. Bij deze ruzie heeft de verdachte met een mes voor [slachtoffer] gestaan en is er door (leden van) de familie [familienaam] geweld gebruikt tegen [slachtoffer] . Tot zover lopen de lezingen van beide buren niet uiteen. Wel ter discussie staat hoe de ruzie precies is verlopen en hoe dit juridisch beoordeeld moet worden. Dit komt bij de bespreking van de verweren van de verdediging aan de orde. De verdediging heeft namelijk een beroep gedaan op straf- uitsluitingsgronden. De rechtbank zal echter eerst de bewijsmiddelen weergeven op grond waarvan zij de feiten bewezen acht en waar nodig overwegen hoe zij tot de bewezenverklaring komt.
Bewijsmiddelen
[slachtoffer] zag dat de verdachte op hem afkwam met messen terwijl de afstand tussen hen minder dan een meter was. [slachtoffer] voelde zich bedreigd. Vervolgens werd hij aangevallen door de verdachte en haar zoons, [naam 1] en [naam 2] . [2]
Getuige [getuige 1] , de partner van [slachtoffer] , zag dat de verdachte naar buiten kwam gerend met messen in haar hand. Vervolgens zag zij dat [slachtoffer] door de verdachte, [naam 1] en [naam 2] werd aangevallen en dat er een soort vechtpartij op straat ontstond. [3]
Getuige [getuige 2] zag dat ter hoogte van de voordeur van de [adresgegevens verdachte] verschillende mensen één persoon aan het slaan en trappen waren. Hij zag dat één man weg liep van het gevecht in de richting van de kruising [straatnaam 1] / [straatnaam 2] . Dit betrof een blanke man met een bebloed shirt (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer] ). [getuige 2] zag dat drie personen (de rechtbank begrijpt: de verdachte, [naam 1] en [naam 2] ) achter de bebloede man aan liepen. Zij drukten vervolgens de bebloede man tegen de gevel van de [adres] en sloegen en trapten hem wederom. [4]
Getuige [getuige 3] zag dat ter hoogte van de [adresgegevens verdachte] diverse mensen op één man aan het inslaan en -trappen waren. [getuige 3] zag toen dat een blanke man met een bebloed shirt bij het gevecht vandaan liep in de richting van de kruising [straatnaam 1] / [straatnaam 2] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer] ). [getuige 3] zag dat de andere mensen, vermoedelijk van Turkse afkomst, (de rechtbank begrijpt: de verdachte en haar zonen) achter hem aanliepen, tegen de gevel van de [adres] drukten en weer trapten en sloegen. [getuige 3] zag dat de vrouw in iedere hand een groot vleesmes vasthield. [5]
Getuige [getuige 4] zag dat [naam 1] en [naam 2] diverse trap- en slabewegingen maakten richting [slachtoffer] . [getuige 4] zag ook diverse steekbewegingen. [6]
Getuige [getuige 5] zag dat de moeder (de rechtbank begrijpt: verdachte) in beide handen een mes vasthad. [slachtoffer] werd aangevallen door [naam 1] , [naam 2] en de verdachte. Zij deelden rake klappen uit aan [slachtoffer] . [7]
[naam 2] heeft verklaard dat hij zag dat zijn broer, [naam 1] , [slachtoffer] klappen gaf. Dit waren stoten die in het gezicht aankwamen bij [slachtoffer] . [8]
[naam 1] heeft verklaard dat zijn moeder met een mes naar buiten liep. Ze wilde hiermee [slachtoffer] wegjagen. Vervolgens ontstond er een gevecht tussen zijn moeder en [slachtoffer] . [naam 1] heeft [slachtoffer] met vuisten geslagen en er ontstond een gevecht tussen [slachtoffer] enerzijds en hem en zijn moeder anderzijds. [9]
De verdachte heeft verklaard dat zij een broodmes uit de keukenlade heeft gepakt en daarmee naar buiten is gegaan, waar [slachtoffer] zich bevond. Zij heeft met het mes één zwaaiende beweging naar voren gemaakt. [10]
Op camerabeelden van de woning aan de [adres] in Venlo is te zien dat verdachte in beeld komt terwijl ze in haar rechterhand een op een mes gelijkend voorwerp vastheeft. Zij neemt een dreigende houding aan in de richting van [slachtoffer] , Vervolgens is te zien dat [slachtoffer] een trappende beweging maakt in de richting van de verdachte, waarna de verdachte onmiddellijk een snijdende beweging maakt in de richting van [slachtoffer] .
[slachtoffer] probeert de snijdende beweging van de verdachte af te weren en maakt nogmaals een trappende beweging, waarbij het mes op de grond valt. Vervolgens verschijnen [naam 2] en [naam 1] in beeld en wordt [slachtoffer] door hen aangevallen. Hierbij maakt [naam 2] een stekende beweging in de richting van de buik van [slachtoffer] , waarna hij wegrent. Vervolgens ontstaat tussen de verdachte, [naam 1] en [slachtoffer] een worsteling waarbij over en weer wordt geslagen en geschopt. Zij proberen allen het mes op te rapen. [11]
Bewijsoverwegingen
De rechtbank stelt op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen vast dat de verdachte met een mes in haar hand richting [slachtoffer] is gelopen en een zwaaiende beweging in zijn richting heeft gemaakt. Dit levert een bedreiging op, zodat de rechtbank feit 1 bewezen acht.
Ook feit 2, de openlijke geweldpleging, acht de rechtbank op grond van de bewijsmiddelen bewezen. Reeds uit de camerabeelden blijkt dat de verdachte een voldoende significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld dat door haar zonen werd uitgeoefend. De verdachte is immers naar buiten gelopen en heeft, bewapend met een mes, de confrontatie met [slachtoffer] opgezocht. Vervolgens zijn ook haar zonen naar buiten gekomen en is een vechtpartij ontstaan, waarbij [naam 2] [slachtoffer] heeft gestoken en [naam 1] [slachtoffer] heeft geslagen. De verdachte heeft zich geen enkel moment aan dit geweld onttrokken. Zij bleef bij [slachtoffer] en haar zoon [naam 1] tijdens de gewelddadigheden en probeerde toen ook haar mes op te rapen van de grond. Voorts blijkt uit getuigenverklaringen dat zij later bij de gevel van de woning ook zelf (samen met haar zonen) geweld tegen [slachtoffer] heeft uitgeoefend: zij was al met al nauw bij het geweld betrokken. Hiermee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een significante en wezenlijke bijdrage van verdachte aan het geweld, zodat zij zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
1.
op 11 juni 2018 in de gemeente Venlo [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door dreigend met een mes in haar hand in de richting van [slachtoffer] te lopen en met dat mes een zwaaiende beweging te maken in de richting van het lichaam van [slachtoffer] ;
2.
op 11 juni 2018 in de gemeente Venlo op de openbare weg de [straatnaam 2] , openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] , welk geweld bestond uit het slaan, trappen en duwen van [slachtoffer] .
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Noodweer?
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte zichzelf en haar gezin moest verdedigen tegen [slachtoffer] . Voor zover de verdediging hiermee een beroep heeft willen doen op noodweer als bedoeld in artikel 41 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) overweegt de rechtbank als volgt.
Voor noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van eigen of een anders lijf, eerbaarheid of goed. Van een dergelijke aanranding kan ook sprake zijn bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. De enkele vrees voor zo’n aanranding is onvoldoende. De gestelde (dreigende) aanranding moet in redelijkheid beschouwd zodanig bedreigend zijn voor de verdachte dat deze kan worden aangemerkt als een (dreigende) ogenblikkelijke aanranding waartegen verdediging noodzakelijk en geboden is.
Vast staat dat [slachtoffer] allerlei gebaren maakte richting de woning van de verdachte, dat de verdachte, bewapend met een mes, vervolgens naar buiten kwam en dat zij dit mes dreigend voor zich hield terwijl zij naar [slachtoffer] liep. [slachtoffer] trapte vervolgens in de richting van verdachte, waarna deze een zwaaiende beweging met het mes maakte in de richting van [slachtoffer] . Hieruit volgt dat de verdachte zelf de confrontatie met [slachtoffer] heeft opgezocht door, gewapend met een mes, naar buiten te gaan. Er was op dat moment geen sprake van een wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer] of een onmiddellijke dreiging voor een dergelijke aanranding en dus ook geen noodweersituatie.
De kwalificatie
Gelet op het voorgaande, zijn beide feiten strafbaar. Er zijn namelijk ook geen andere feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
t.a.v. feit 1:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
t.a.v. feit 2:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

5.De strafbaarheid van de verdachte

Noodweerexces?
Voor zover de verdediging tevens een beroep heeft willen doen op noodweerexces, als bedoeld in artikel 41, tweede lid, Sr, geldt dat de rechtbank dit verweer verwerpt, nu, zoals hiervoor overwogen, niet aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van een noodweersituatie.
Het beroep op putatief noodweer
De verdediging heeft (tevens) een beroep gedaan op putatief noodweer. De verdediging voert hiertoe aan dat de verdachte redelijkerwijs mocht vrezen dat zij zichzelf en haar gezin moest verdedigen op de wijze waarop zij dat heeft gedaan.
De rechtbank stelt voorop dat van putatief noodweer sprake is, wanneer een verdachte verschoonbaar dwaalt over het bestaan van een noodweersituatie. Aannemelijk dient te zijn dat er omstandigheden waren die de verdachte redelijkerwijze aanleiding konden geven te veronderstellen dat zij dreigde te worden aangevallen. Hierbij is de vraag van belang of de gemiddelde rechtsgenoot, geplaatst in de situatie van verdachte, ook in de veronderstelling zou hebben verkeerd dat hij/zij werd aangevallen of dreigde te worden aangevallen.
Met inachtneming van dit juridisch kader, oordeelt de rechtbank dat niet aannemelijk is geworden dat de verdachte zich op verontschuldigbare wijze heeft vergist ten aanzien van het verkeren in een noodweersituatie. Het enkele feit dat de verdachte boos aan haar deur stond en dat er al langer sprake was van een conflict tussen beiden, is hiertoe bepaald onvoldoende. De rechtbank betrekt in haar oordeel ook dat de verdachte er zelf voor koos om met een mes naar buiten te gaan. Zij was op dat moment kennelijk niet bevreesd dat [slachtoffer] haar iets zou aandoen. Gelet op het voorgaande kan het beroep op putatief noodweer niet slagen.
Putatief noodweerexces?
Reeds omdat aan de verdachte geen geslaagd beroep op putatief noodweer toekomt, nu niet aannemelijk is geworden dat de verdachte zich op verontschuldigbare wijze heeft vergist dat sprake was van een ogenblikkelijke (dreigende) wederrechtelijke aanranding, slaagt het beroep op putatief noodweerexces evenmin.
Het beroep op psychische overmacht
De verdediging heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat sprake was van psychische overmacht aan de zijde van de verdachte. Zij en haar gezin werden al maandenlang door de verdachte bedreigd en mishandeld en hierdoor stond de verdachte onder een zodanige druk dat zij hieraan geen weerstand meer kon bieden.
De rechtbank stelt voorop dat een beroep op psychische overmacht slechts kan slagen indien de verdachte heeft gehandeld onder een zodanige van buiten komende drang, dat redelijkerwijs niet van haar kon worden gevergd dat zij daaraan weerstand zou bieden.
Uit het dossier blijkt dat er al langere tijd spanningen en conflicten bestonden tussen (het gezin van) de verdachte en (het gezin van) [slachtoffer] . Op de dag van het ten laste gelegde is dit geëscaleerd nadat [slachtoffer] zich opgefokt meldde bij de woning van de verdachte. De rechtbank acht op grond van het dossier en hetgeen ter terechtzitting naar voren is gebracht echter niet aannemelijk geworden dat ten tijde van het ten laste gelegde sprake was van een zodanige van buiten komende drang bij de verdachte dat redelijkerwijs niet van haar kon worden gevergd dat zij daaraan weerstand zou bieden. Dat zij wellicht al langere tijd bang was voor de verdachte of juist boos op hem was, kan op zichzelf geen geslaagd beroep op psychische overmacht opleveren. Het verweer wordt daarom verworpen.
Conclusie
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte strafbaar is. Er zijn namelijk ook geen andere feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die haar strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 65 dagen, waarvan 25 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar en met aftrek van het voorarrest, alsmede een taakstraf voor de duur van 70 uren. Bij het bepalen van de strafeis heeft de officier van justitie er rekening mee gehouden dat de redelijke termijn met ruim twee jaren is overschreden. De officier van justitie eist een deels voorwaardelijke straf omdat zij dit vindt passen bij de ernst van de feiten en omdat zij er rekening mee houdt dat de nasleep van dit vonnis tot nieuwe onrust en frustratie kan zorgen bij de verdachte.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat bij de strafoplegging rekening moet worden gehouden met de forse overschrijding van de redelijke termijn, met het feit dat de verdachte in detentie verbleef toen haar zoon geopereerd werd, met het gegeven dat zij een first offender is, de reclassering positief adviseert en sprake is van eigen schuld aan de zijde van [slachtoffer] .
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte is de confrontatie met haar buurman aangegaan door met een mes naar buiten te gaan, hem met dit mes te bedreigen en door samen met haar zoons geweld te plegen jegens hem. Dit zijn ernstige feiten. Verdachte heeft hiermee immers een forse inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] , hem vrees aangejaagd en zijn lichamelijke integriteit aangetast. Wat het handelen van de verdachte des te kwalijker maakt, is dat dit op straat plaatsvond overdag, midden in een woonwijk. De verdachte heeft aldus de openbare orde verstoord en gezorgd voor maatschappelijke onrust en algemene gevoelens van onveiligheid in de buurt. Wat de rechtbank de verdachte ook kwalijk neemt is dat zij ervoor heeft gekozen om de confrontatie met [slachtoffer] aan te gaan door gewapend met een mes naar buiten te gaan. Hiermee heeft zij de latere escalatie van het conflict, met een steek- en schietincident als gevolg, in de hand gewerkt. Ook heeft zij zich niet gedistantieerd of ingegrepen toen haar zoons, waarvan er één nog minderjarig was, zich in het conflict mengden. Al met al neemt de rechtbank het de verdachte zeer kwalijk dat de situatie op 11 juni 2018 zo zeer uit de hand is gelopen.
De rechtbank weegt ook mee dat de verdachte geen enkele verantwoordelijkheid neemt voor haar handelen. In plaats van een spijtbetuiging richting [slachtoffer] blijft zij de schuld buiten zichzelf leggen en zichzelf als slachtoffer zien. Dit toont naar het oordeel van de rechtbank dat zij zich niet bewust is van de ernst van haar handelen.
Ten voordele van de verdachte houdt de rechtbank rekening met de inhoud van het reclasseringsadvies van 14 juni 2022. De reclassering begeleidt de verdachte al vier jaren in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis en deze begeleiding door de reclassering is zonder problemen voorlopen. De reclassering schat het risico op recidive laag in en adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden. Interventies en toezicht worden door de reclassering niet nodig bevonden.
Gelet op de hiervoor geschetste ernst van het bewezenverklaarde kan naar het oordeel van de rechtbank (evenwel) slechts worden volstaan met een vrijheidsbenemende straf. De rechtbank acht de door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf passend. Dit betekent dat aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 65 dagen, waarvan 25 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar, wordt opgelegd. Door een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen, wil de rechtbank enerzijds de ernst van de door de verdachte gepleegde strafbare feiten tot uitdrukking brengen en anderzijds de verdachte ervan weerhouden om opnieuw strafbare feiten te plegen.
De rechtbank is van oordeel dat naast de gevangenisstraf aan de verdachte een werkstraf dient te worden opgelegd. De door de officier van justitie geëiste werkstraf van 70 uren doet volgens de rechtbank geen recht aan de ernst van de door de verdachte gepleegde feiten. De rechtbank acht in beginsel een werkstraf van 180 uren passend. De rechtbank constateert echter dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn ex artikel 6 EVRM. De redelijke termijn is in deze zaak overschreden met ruim twee jaren. Dit leidt ertoe dat de rechtbank in het voordeel van de verdachte een taakstraf voor de duur van 160 uren zal opleggen.
Gelet op de duur van de door de rechtbank opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf en het voorarrest, zal het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis worden opgeheven.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd. Hij vordert een bedrag van € 150,00 ter vergoeding van materiële schade (ziekenhuisdaggeldvergoeding) en een bedrag van € 1.000,00 ter vergoeding van immateriële schade.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat [slachtoffer] ten aanzien van de materiële schadevordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, nu niet vaststaat dat het letsel waarvoor hij in het ziekenhuis heeft gelegen het gevolg is van het handelen van de verdachte. De immateriële schadevordering dient volgens de officier van justitie gematigd te worden tot een bedrag van € 500,00.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat nader onderzoek noodzakelijk is om te kunnen beoordelen in hoeverre sprake is van eigen schuld bij [slachtoffer] , en dergelijk onderzoek een onevenredige belasting van het strafproces zou opleveren.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
[slachtoffer] maakt aanspraak op de ziekenhuisdaggeldvergoeding. De rechtbank is, mede gelet op hetgeen de verdediging hierover naar voren heeft gebracht, van oordeel dat [slachtoffer] onvoldoende heeft onderbouwd dat de ziekenhuisopname een rechtstreeks gevolg is van het feit dat door de verdachte is gepleegd. De ziekenhuisopname lijkt namelijk betrekking te hebben op het feit waarvoor [naam 2] is veroordeeld, namelijk het met een mes steken van [slachtoffer] . Om die reden zal de rechtbank dit deel van de vordering afwijzen.
[slachtoffer] maakt aanspraak op vergoeding van immateriële schade. Artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) geeft een limitatieve opsomming van de gevallen waarin de wet recht geeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen. Een van de gevallen waarin de wet recht geeft op vergoeding van immateriële schade is wanneer sprake is van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ (sub b). Daarvan is in het onderhavige geval naar het oordeel van de rechtbank sprake: [slachtoffer] is met een mes bedreigd door de verdachte, waarna er openlijk geweld tegen hem is gepleegd. Deze omstandigheden maken dat er naar het oordeel van de rechtbank sprake is van een geval waarin [slachtoffer] aanspraak kan maken op vergoeding van immateriële schade. De rechtbank vindt het door [slachtoffer] gevorderde bedrag aan schadevergoeding, mede gelet op vergelijkbare jurisprudentie, te hoog als vergoeding voor de schade die door de verdachte is veroorzaakt. De rechtbank acht een vergoeding van € 300,00 billijk en zal daarom dit bedrag toewijzen. Voor het meergevorderde wordt de vordering afgewezen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 63, 141 en 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Gevangenisstraf
  • veroordeelt de verdachte voor de bewezenverklaarde feiten tot een gevangenisstraf van 65 dagen, waarvan 25 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 1 jaar;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van een proeftijd van één jaar zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
Taakstraf
  • veroordeelt de verdachte voor de bewezenverklaarde feiten tot een taakstraf voor de duur van 160 uren;
  • beveelt dat indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 80 dagen;
Benadeelde partij [slachtoffer] en de schadevergoedingsmaatregel
  • wijst de vordering van benadeelde partij [slachtoffer] gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen een bedrag van € 300,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 11 juni 2018 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • wijst de vordering voor het meergevorderde af;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] van een bedrag van € 300,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 11 juni 2018 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
  • bepaalt dat, indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 6 dagen. De toepassing van de gijzeling heft de betalingsverplichting niet op;

Voorlopige hechtenis

- heft op het (geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Quaedvlieg, voorzitter, mr. H.E.G. Peters en mr. M.G.J.M. van der Staak, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.H.J. Muijlkens, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 6 juli 2022.
Buiten staat
mr. H.E.G. Peters, mr. M.G.J.M. van der Staak en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
zij op of omstreeks 11 juni 2018 in de gemeente Venlo [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door dreigend met een mes in haar, verdachtes, hand in de richting van genoemde [slachtoffer] te lopen en/of met dat mes (een) stekende en/of zwaaiende en/of snijdende beweging(en) te maken in de richting van het lichaam van genoemde [slachtoffer] ;
2.
zij op of omstreeks 11 juni 2018 in de gemeente Venlo op of aan de openbare weg de [straatnaam 2] , in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] , welk geweld bestond uit het slaan en/of trappen en/of duwen van genoemde [slachtoffer] .

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Limburg-Noord, districtsrecherche Noord- midden Limburg, proces-verbaalnummer 2018087573, LB1R018063 Oranjetipje, gesloten op 27 september 2018, doorgenummerd van pagina 1 t/m 406.
2.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [slachtoffer] , pagina 303-306, alsmede het proces-verbaal van verhoor van verdachte [slachtoffer] , pagina 307 e.v..
3.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [getuige 1] , pagina 316 e.v..
4.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] , pagina 49-50.
5.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] , pagina 51-52.
6.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 4] , pagina 56-59.
7.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 5] , pagina 63-65.
8.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [naam 2] , pagina 212-216.
9.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [naam 1] , pagina 247-253.
10.De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 22 juni 2022.
11.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 71-85.