ECLI:NL:RBLIM:2022:5214

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
6 juli 2022
Publicatiedatum
11 juli 2022
Zaaknummer
03/659188-18
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging met geslaagd beroep op putatief noodweer

Op 6 juli 2022 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van openlijke geweldpleging en vernieling. De zaak vond zijn oorsprong in een burenruzie die op 11 juni 2018 in Venlo escaleerde. De verdachte, geboren in 1998, werd bijgestaan door advocaat mr. L.P.H. Hameleers. Tijdens de zitting op 22 juni 2022 werden de standpunten van de officier van justitie en de verdediging besproken. De tenlastelegging omvatte openlijk geweld tegen een buurman, [slachtoffer], en het vernielen van diens voordeur en auto. De rechtbank oordeelde dat de verdachte in een noodweersituatie verkeerde, omdat hij dacht dat zijn moeder door [slachtoffer] werd aangevallen. Dit leidde tot de conclusie dat het beroep op putatief noodweer slaagde, waardoor de verdachte niet strafbaar was voor de openlijke geweldpleging. Voor de vernieling werd de verdachte wel strafbaar geacht, maar de rechtbank legde een geldboete op van € 250,00, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn en het strafblad van de verdachte. De benadeelde partij, [slachtoffer], werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat de verdachte voor het geweld werd ontslagen van alle rechtsvervolging.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03/659188-18
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 6 juli 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. L.P.H. Hameleers, advocaat kantoorhoudende te Roermond.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 22 juni 2022. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1:openlijk en in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] ;
Feit 2:een ruit van de voordeur van [slachtoffer] en de auto van [slachtoffer] heeft vernield.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht beide feiten bewezen. Uit het dossier volgt dat de verdachte samen met zijn broer en moeder geweld heeft gebruikt tegen [slachtoffer] en dat de verdachte de voordeur en auto van [slachtoffer] heeft vernield/beschadigd.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen bewijsverweer gevoerd, maar zich op diverse strafuitsluitings-gronden beroepen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Inleiding
Op 11 juni 2018 is een burenruzie in Venlo tussen de familie van de verdachte en buurman [slachtoffer] geëscaleerd. Bij deze ruzie is er geweld gebruikt tegen [slachtoffer] en is de verdachte door [slachtoffer] neergeschoten. Tot zover lopen de lezingen van beide buren niet uiteen. Wel ter discussie staat hoe de ruzie precies is verlopen en hoe dit juridisch beoordeeld moet worden. De verdediging heeft een beroep gedaan op diverse strafuitsluitingsgronden. De rechtbank geeft eerst weer op grond van welke bewijsmiddelen zij beide feiten bewezen acht en zal daarna ingaan op de strafuitsluitingsgronden waarop de verdediging zich heeft beroepen.
Bewijsmiddelen
[slachtoffer] heeft verklaard dat hij werd aangevallen door zijn buurvrouw, [naam 1] , en haar zoon, de verdachte. Ook heeft [slachtoffer] verklaard dat een raam van de voordeur van zijn woning is stukgemaakt en dat er deuken in zijn bus met kenteken [kenteken] zitten. [2]
Getuige [getuige 1] , de partner van [slachtoffer] , heeft verklaard dat zij zag dat [slachtoffer] door de verdachte, [naam 1] en [naam 2] werd aangevallen en dat er een soort vechtpartij op straat ontstond. Verder heeft [getuige 1] verklaard dat de bus van [slachtoffer] is beschadigd en dat de verdachte al de ramen van de voordeur heeft vernield. [3]
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij zag dat ter hoogte van de voordeur van de [adres 1] diverse mensen één persoon aan het slaan en trappen waren. Hij zag dat één man wegliep van het gevecht in de richting van de kruising [straatnaam 1] / [straatnaam 2] . Dit betrof een blanke man met een bebloed shirt (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer] ). [getuige 2] zag dat drie personen (de rechtbank begrijpt: verdachte, zijn moeder en zijn broer) achter de bebloede man aan liepen. Zij drukten deze tegen de gevel van de [adres 2] en sloegen en trapten hem wederom. [4]
Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat hij zag dat de verdachte en [naam 2] diverse trap- en slabewegingen maakten richting [slachtoffer] . [getuige 3] zag ook diverse steekbewegingen. [slachtoffer] viel op de grond. [getuige 3] zag dat door [naam 2] , de verdachte en [naam 1] met messen werd gezwaaid richting [slachtoffer] . [getuige 3] zag verder dat de verdachte met zijn rechter elleboog het bovenste raam van de voordeur van [slachtoffer] stuk sloeg en daarna met zijn rechtervoet de onderruit van de voordeur stuk trapte. Ook zag [getuige 3] dat de verdachte slaande bewegingen maakte op de bus van [slachtoffer] ter hoogte van de bestuurderszijde. [5]
Getuige [getuige 4] heeft verklaard dat zij zag dat [slachtoffer] werd aangevallen door verdachte, [naam 2] en [naam 1] . Zij deelden rake klappen uit aan [slachtoffer] . [getuige 4] heeft verklaard dat zij ook zag dat de verdachte het bovenraam van de voordeur van [slachtoffer] eruit geslagen heeft. [getuige 4] hoorde glasgerinkel en zag een gat in de voordeur. [6]
De verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer] met zijn vuisten heeft geslagen en dat een gevecht ontstond tussen [slachtoffer] enerzijds en de verdachte en [naam 1] anderzijds. Verder heeft de verdachte verklaard dat hij op de auto van [slachtoffer] heeft geslagen. [7]
Op camerabeelden van de woning aan de [adres 2] in Venlo is te zien dat, nadat [naam 1] in beeld is verschenen met een mes in haar hand, [slachtoffer] een trappende beweging maakt in de richting van [naam 1] , waarna deze onmiddellijk met een mes een snijdende beweging maakt in de richting van [slachtoffer] . Vervolgens is te zien dat [slachtoffer] de snijdende beweging van de verdachte probeert af te weren en dat hij nogmaals een trappende beweging maakt, waarbij het mes op de grond valt. Vervolgens verschijnen [naam 2] en de verdachte in beeld en wordt [slachtoffer] aangevallen door hen. De verdachte slaat op [slachtoffer] in. Hierbij maakt [naam 2] een stekende beweging in de richting van de buik van [slachtoffer] , waarna hij wegrent. Vervolgens ontstaat tussen de verdachte, [naam 1] en [slachtoffer] een worsteling waarbij over en weer wordt geslagen en geschopt. Zij proberen allen het mes op te rapen. Verder is op de camerabeelden te zien dat de verdachte op een auto slaat. [8]
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
1.
op 11 juni 2018 in de gemeente Venlo op de openbare weg, de [straatnaam 2] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] , welk geweld bestond uit het slaan, trappen en duwen van [slachtoffer] ;
2.
op 11 juni 2018 in de gemeente Venlo opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van de voordeur van het pand [adres 2] , toebehorende aan [slachtoffer] , heeft vernield en een motorvoertuig, gekentekend [kenteken] , toebehorend aan [slachtoffer] , heeft beschadigd.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het beroep op noodweer
De verdediging doet ten aanzien van feit 1 (de openlijke geweldpleging) primair een beroep op noodweer. Daartoe heeft zij aangevoerd dat sprake was van een onmiddellijke wederrechtelijke aanranding van de moeder van verdachte door [slachtoffer] . De verdachte zag zich genoodzaakt om zijn moeder te hulp te schieten op de wijze zoals hij heeft gedaan.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep op noodweer faalt, omdat er geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer] , waartegen de verdachte zich moest verdedigen
De rechtbank overweegt als volgt. Voor noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van eigen of een anders lijf, eerbaarheid of goed -artikel 41 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht (Sr)-. Van een dergelijke aanranding kan ook sprake zijn bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. De enkele vrees voor zo’n aanranding is onvoldoende. De gestelde (dreigende) aanranding moet in redelijkheid beschouwd zodanig bedreigend zijn voor de verdachte dat deze kan worden aangemerkt als een (dreigende) ogenblikkelijke aanranding waartegen verdediging noodzakelijk en geboden is.
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer] bij [naam 1] aan de deur is gegaan en dat zij op enig moment, bewapend met een mes, richting [slachtoffer] is gegaan. Zij hield dit mes voor zich en bedreigde hiermee [slachtoffer] . [slachtoffer] heeft hierbij een schoppende beweging gemaakt richting [naam 1] , waarna deze met het mes een zwaaiende beweging maakte en het mes op de grond viel. De verdachte zag naar eigen zeggen dat [slachtoffer] trapte richting zijn moeder en is toen naar buiten gegaan om zijn moeder te helpen. De rechtbank is van oordeel dat [slachtoffer] zich mocht verdedigen tegen [naam 1] , die immers dreigend met een mes op [slachtoffer] afkwam en, nadat deze zich verweerde met een trappende beweging, een zwaaiende beweging met dat mes in zijn richting maakte. Reeds daarom komt aan een verdachte geen beroep op noodweer toe, nu volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad geen sprake is van een
wederrechtelijkeaanranding wanneer de verdachte zich ‘verdedigt’ tegen iemand die zelf in noodweer handelt als reactie op een daarvóór gepleegde aanranding.
De kwalificatie
Gelet op het voorgaande zijn beide feiten strafbaar. Er zijn namelijk ook geen andere feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
t.a.v. feit 1: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
t.a.v. feit 2: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen,
en
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.

5.De strafbaarheid van de verdachte

Het beroep op putatief noodweer
De verdediging heeft ten aanzien van feit 1 subsidiair een beroep gedaan op putatief noodweer. De verdediging voert hiertoe aan dat de verdachte in de veronderstelling verkeerde dat hij dacht dat zijn moeder in een noodweersituatie verkeerde.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep op putatief noodweer faalt.
De rechtbank stelt voorop dat van putatief noodweer sprake is wanneer een verdachte verschoonbaar dwaalt over het bestaan van een noodweersituatie. Aannemelijk dient te zijn dat er omstandigheden waren die de verdachte redelijkerwijze aanleiding konden geven te veronderstellen dat hij - of zoals in deze zaak: zijn moeder – wederrechtelijk werd aangevallen. Hierbij is de vraag van belang of de gemiddelde rechtsgenoot, geplaatst in de situatie van verdachte, ook in de veronderstelling zou hebben verkeerd dat hij of een ander werd aangevallen of dreigde te worden aangevallen.
De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Uit de verklaring van de verdachte blijkt dat hij zag dat [slachtoffer] een schoppende beweging maakte richting zijn moeder, waarna het mes dat zijn moeder vasthield op de grond viel. Onder deze omstandigheden veronderstelde de verdachte niet onbegrijpelijk dat zijn moeder werd of zou worden aangevallen door [slachtoffer] .
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is of verdachte redelijkerwijs ook mocht menen dat hij haar moest verdedigen op de wijze als hij heeft gedaan. De rechtbank beantwoordt die vraag eveneens bevestigend. De verdachte moest direct handelen toen hij zag dat (in zijn perceptie) zijn moeder door [slachtoffer] werd aangevallen. [slachtoffer] was hierbij opgefokt en redelijkerwijs sterker dan zijn moeder. Onder deze omstandigheden kon de verdachte in redelijkheid besluiten om [slachtoffer] te slaan, duwen en trappen om zijn moeder te beschermen. De verdachte verkeerde aldus in de verschoonbare dwaling dat hij zich tegen de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van zijn moeder moest verdedigen door te handelen zoals hij dit heeft gedaan. De rechtbank is concluderend dan ook van oordeel dat het beroep op putatief noodweer slaagt, zodat de verdachte niet strafbaar is en dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
(Putatief) noodweerexces t.a.v. de vernieling?
De verdediging doet ten aanzien van feit 2 (de vernieling) een beroep op noodweerexces. Hiertoe wordt aangevoerd dat de verdachte zo was ontdaan van wat hij meemaakte na alle bedreigingen uit het verleden, dat hij zich genoodzaakt zag om te handelen zoals hij deed.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Bij gebreke van een noodweersituatie, kan er ook geen sprake zijn van noodweerexces. Voor zover de verdediging heeft willen betogen dat bij de verdachte sprake was van putatief noodweerexces, oordeelt de rechtbank dat de vernieling en de beschadiging niet, althans in een te ver verwijderd verband staan met de putatieve noodweersituatie om aan te kunnen nemen dat de verdachte hier geen verwijt treft.
Conclusie
Gelet op het voorgaande slaagt het beroep op putatief noodweer, zodat de verdachte voor feit 1 niet strafbaar is en dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Voor feit 2 is de verdachte wel strafbaar. Er zijn namelijk geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die zijn strafbaarheid voor dit feit uitsluiten.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 65 dagen, waarvan 49 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar en aftrek van het voorarrest, alsmede een taakstraf voor de duur van 70 uren. Bij het bepalen van de strafeis heeft de officier van justitie er rekening mee gehouden dat de redelijke termijn met ruim twee jaren is overschreden. De officier van justitie eist een deels voorwaardelijke straf omdat zij dit vindt passen bij de ernst van de feiten en omdat zij er rekening mee houdt dat de nasleep van dit vonnis tot nieuwe onrust en frustratie kan leiden bij de verdachte.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat toepassing moet worden gegeven aan artikel 9a Sr, nu het feit lang geleden is gepleegd en het feit ook grote gevolgen heeft gehad voor de verdachte.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft een vernield en een auto beschadigd. Hiermee heeft hij inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van [slachtoffer] . De rechtbank weegt ook mee onder welke omstandigheden de vernielingen plaatsvonden. Er was sprake van een uit de hand gelopen burenruzie tussen de verdachte en [slachtoffer] . In plaats van de situatie te laten rusten op het moment dat [slachtoffer] naar zijn achtertuin was gevlucht, besloot de verdachte de auto van [slachtoffer] te beschadigen en een ruit van diens voordeur te vernielen. Dit neemt de rechtbank hem kwalijk. De rechtbank rekent het de verdachte ook aan dat hij met zijn handelen heeft gezorgd voor onrust en gevoelens van onveiligheid in de buurt. De vernielingen vonden immers midden op de dag, op straat, plaats. Al deze feiten en omstandigheden maken dat de rechtbank geen ruimte ziet om toepassing te geven aan artikel 9a Sr.
De rechtbank houdt bij de strafbepaling rekening met het strafblad van de verdachte. Hieruit volgt dat artikel 63 Sr weliswaar van toepassing is, maar dat de verdachte sinds het onderhavige feit niet opnieuw met politie of justitie in aanraking is gekomen voor (gewelds)misdrijven. Ook houdt de rechtbank rekening met de inhoud van het reclasseringsadvies van 14 juni 2022. De reclassering schat het risico op recidive laag in en adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden.
Verder heeft de rechtbank gekeken naar straffen die voor vernielingen plegen te worden opgelegd.
De rechtbank heeft ook geconstateerd dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn ex artikel 6 EVRM. De redelijke termijn is in deze zaak overschreden met ruim twee jaren. Gelet op de aard en omvang van de straf die aan de verdachte wordt opgelegd, zal de rechtbank volstaan met de constatering dat de redelijke termijn in deze zaak is overschreden.
Alles overwegend vindt de rechtbank een geldboete van € 250,00 passend bij de door de verdachte gepleegde vernielingen. De tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht dient van deze geldboete afgetrokken te worden naar rato van € 50,00 per dag.

7.De benadeelde partij

7.1
De vordering van de benadeelde partij
Het slachtoffer [slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd. Hij vordert een bedrag van € 150,00 ter vergoeding van materiële schade (ziekenhuisdag-geldvergoeding) en een bedrag van € 1.000,00 ter vergoeding van immateriële schade.
7.2
Het oordeel van de rechtbank
De vordering van slachtoffer [slachtoffer] heeft betrekking op feit 1. Gelet op het feit dat de verdachte ten aanzien van dit feit wordt ontslagen van alle rechtsvervolging, zal de rechtbank [slachtoffer] in zijn vordering niet-ontvankelijk verklaren.

8.Het beslag

In het dossier bevindt zich een beslaglijst met daarop kledingstukken. Deze kleding wordt teruggegeven aan de verdachte, nu het strafvorderlijk belang zich hier niet (meer) tegen verzet.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 23, 24c, 57, 63 en 350 van het Wetboek van Strafrecht. zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte voor feit 1 niet strafbaar en ontslaat de verdachte daarom van alle rechtsvervolging voor dit feit;
  • verklaart de verdachte voor feit 2 strafbaar;
Geldboete
  • veroordeelt de verdachte voor feit 2 tot een geldboete van € 250,00;
  • beveelt dat, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal volgt, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 5 dagen;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze geldboete in mindering zal worden gebracht, naar rato van € 50,00 per dag;
Benadeelde partij [slachtoffer]
  • verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering;
  • veroordeelt [slachtoffer] in de kosten van de verdachte, ter verdediging tegen de vordering gemaakt, tot heden begroot op nihil.
Beslag
- gelast de teruggave van de volgende in beslag genomen voorwerpen aan de verdachte:
  • 1 shirt (1080651)
  • 1 broek (1080652)
  • 1 broek (1080653)
  • 2 sokken (1080654)
  • 2 schoeisel (1080655).
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Quaedvlieg, voorzitter, mr. H.E.G. Peters en mr. M.G.J.M. van der Staak, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.H.J. Muijlkens, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 6 juli 2022.
Buiten staat
mr. H.E.G. Peters, mr. M.G.J.M. van der Staak en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 11 juni 2018 in de gemeente Venlo op of aan de openbare weg de [straatnaam 2] , in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] , welk geweld bestond uit het slaan en/of trappen en/of duwen van genoemde [slachtoffer] ;
2.
hij op of omstreeks 11 juni 2018 in de gemeente Venlo opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van de voordeur van het pand [adres 2] , in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer] , toebehoorde, heeft vernield en/of een motorvoertuig, gekentekend [kenteken] , in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer] , toebehoorde, heeft beschadigd.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Limburg-Noord, districtsrecherche Noord- midden Limburg, proces-verbaalnummer 2018087573, LB1R018063 Oranjetipje, gesloten op 27 september 2018, doorgenummerd van pagina 1 t/m 406.
2.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [slachtoffer] , pagina 303-306, alsmede het proces-verbaal van verhoor van verdachte [slachtoffer] , pagina 307 e.v..
3.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [getuige 1] , pagina 316 e.v.
4.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] , pagina 49-50.
5.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 3] , pagina 56-59.
6.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 4] , pagina 63-65.
7.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] , pagina 247-253.
8.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 71-85.