ECLI:NL:RBLIM:2022:5211

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
6 juli 2022
Publicatiedatum
11 juli 2022
Zaaknummer
03/659185-18
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schietincident met geslaagd beroep op noodweerexces in Venlo

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 6 juli 2022, stond de verdachte terecht voor een schietincident dat plaatsvond op 11 juni 2018 in Venlo. De verdachte had geprobeerd om twee personen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], te doden door met een vuurwapen op hen te schieten, waarbij [slachtoffer 1] daadwerkelijk gewond raakte. De verdachte werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. A.A.Th.X. Vonken. Tijdens de zitting op 22 juni 2022 werden de standpunten van de officier van justitie en de verdediging besproken. De officier van justitie achtte beide feiten bewezen, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak van feit 1, met een beroep op noodweer en noodweerexces.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich in een noodweersituatie bevond, aangezien hij eerder was gestoken door een familielid van de slachtoffers. De rechtbank erkende dat de verdachte in paniek handelde, maar concludeerde dat het schieten op de slachtoffers niet in redelijke verhouding stond tot de aanranding. Desondanks werd het beroep op noodweerexces geaccepteerd, waardoor de verdachte voor feit 1 niet strafbaar werd verklaard en werd ontslagen van alle rechtsvervolging. Voor feit 2, het voorhanden hebben van een vuurwapen, werd de verdachte wel strafbaar geacht. De rechtbank legde een taakstraf van 180 uren op, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn en de omstandigheden van de zaak.

De benadeelde partij, [slachtoffer 1], vorderde schadevergoeding, maar werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering omdat de verdachte voor feit 1 werd ontslagen van alle rechtsvervolging. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter mr. H.M.J. Quaedvlieg, en de uitspraak vond plaats in het openbaar.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03/659185-18
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 6 juli 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1963,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. A.A.Th.X. Vonken, advocaat kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 22 juni 2022. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1:heeft geprobeerd om [ slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te doden door met een vuurwapen in hun richting te schieten, waarbij [ slachtoffer 1] is geraakt;
Feit 2:een vuurwapen met bijbehorende munitie voorhanden heeft gehad.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht beide feiten bewezen. Uit het dossier blijkt dat de verdachte met een vuurwapen heeft geschoten op [ slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Door aldus te handelen, bestond er een aanmerkelijke kans op dodelijk letsel bij [ slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , welke aanmerkelijke kans de verdachte ook heeft aanvaard.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat vrijspraak moet volgen voor feit 1, omdat niet bewezen kan worden dat de verdachte, al dan niet in voorwaardelijke vorm, opzet had op de dood van [ slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Subsidiair heeft de verdediging gesteld dat er sprake is van noodweer dan wel noodweerexces.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Inleiding
Op 11 juni 2018 is een conflict in Venlo tussen de verdachte en de familie [familienaam] geëscaleerd, waarbij onder meer [naam] de verdachte met een mes heeft gestoken en de verdachte met een vuurwapen heeft geschoten, waarbij [ slachtoffer 1] is geraakt. Tot zover lopen de lezingen van beide buren niet uiteen. Wel ter discussie staat hoe de ruzie precies is verlopen en hoe dit juridisch beoordeeld moet worden. Dit komt bij de bespreking van het beroep op noodweer(exces) verder aan de orde. De rechtbank zal eerst de bewijsmiddelen weergeven op grond waarvan zij beide feiten bewezen acht en overwegen waarom zij feit 1 bewezen acht.
Bewijsmiddelen
[ slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij op 11 juni 2018 in Venlo door de verdachte is beschoten. [ slachtoffer 1] zag dat de verdachte een klein zwartkleurig pistool in zijn rechterhand had en dit over zijn schutting op de moeder van [ slachtoffer 1] ( [slachtoffer 2] ) en op [ slachtoffer 1] zelf richtte. De verdachte begon opeens te schieten en raakte [ slachtoffer 1] in de linkerschouder en onder zijn linker borst. [2] [ slachtoffer 1] moest geopereerd worden; bij hem is het volgende letsel vastgesteld: beschadiging van een nier, twee keer een perforatie van de maag, letsel aan de alvleesklier en een klaplong links. [3]
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat de verdachte over de tuinmuur keek en met zijn rechterhand over de tuinmuur reikte. In zijn rechterhand hield hij een klein pistool. De verdachte schoot vervolgens één keer in de lucht en meteen daarna twee keer naar haar zoon, [ slachtoffer 1] .
Getuige [getuige] heeft verklaard dat zij zag dat een bebloede man (de rechtbank begrijpt: de verdachte) over de schutting van de [adres] in Venlo keek en naar Turkse mensen schreeuwde. De bebloede man leunde over de schutting heen en wees met een klein vuurwapen in de richting van de Turkse man (de rechtbank begrijpt: [ slachtoffer 1] ). [getuige] zag en hoorde dat de man toen drie of vier maal in de richting van de Turkse man schoot. De Turkse man zakte vervolgens voor de voordeur van nummer [X] in elkaar. [4]
De verdachte heeft verklaard dat hij met een pistool 3 à 4 keren over de schutting heeft geschoten, waarbij [ slachtoffer 1] is geraakt. [5]
Kort na het voorval werd een vuurwapen dat aan de verdachte toebehoort, veiliggesteld, met bijbehorend patroonmagazijn. Het vuurwapen bleek een wapen in de zin van artikel 1, onder 3, gelet op artikel 2, lid 1, categorie III sub 1 van de Wet wapens en munitie te zijn. De munitie betrof één kogelpatroon van het kaliber 6.35 millimeter Browning, zijnde munitie in de zin van artikel 1 lid 4 Wet wapens en munitie, gelet op artikel 2, lid 2, categorie III van de Wet wapens en munitie. [6]
Tussenconclusie
De rechtbank stelt op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen vast dat de verdachte met een vuurwapen diverse keren over de schutting richting [ slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft geschoten, waarbij [ slachtoffer 1] door kogels in het bovenlichaam is geraakt.
Is er sprake van poging tot doodslag?
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of dit handelen van de verdachte moet worden gekwalificeerd als een poging tot doodslag. Om die vraag te kunnen beantwoorden, dient de rechtbank te beoordelen of de verdachte opzettelijk heeft gehandeld. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte een vuurwapen op [ slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft gericht en dat hij vervolgens meermalen met dit vuurwapen in hun richting heeft geschoten. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen deze gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm redelijkerwijs niet anders worden opgevat dan als handelingen gericht op de dood van [ slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte opzet had op het doden van [ slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Gelukkig, maar niet aan het gedrag van de verdachte te danken, hebben beiden het schietincident overleefd. Dit brengt mee dat de rechtbank de onder feit 1 ten laste gelegde poging tot doodslag bewezen acht. Op grond van de hiervoor besproken bewijsmiddelen acht de rechtbank ook feit 2 bewezen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
1.
op 11 juni 2018 in de gemeente Venlo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [ slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet [ slachtoffer 1] een aantal kogels in het lichaam heeft geschoten en kogels in de richting van [ slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 11 juni 2018 in de gemeente Venlo voorhanden heeft gehad:
- een vuurwapen van categorie III onder 1, te weten een pistool, merk Browning
- munitie van categorie III, te weten een patroon.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het beroep op noodweer
De verdediging heeft ten aanzien van feit 1 een beroep op noodweer gedaan. Daartoe heeft zij kort samengevat aangevoerd dat aan het schietincident zeer agressieve uitlatingen en gedragingen van de familie [familienaam] vooraf gingen. Zo heeft [slachtoffer 2] de verdachte vlak voor het schietincident met een mes bedreigd, waarna [slachtoffer 2] , [naam] en [ slachtoffer 1] met messen in hun handen op de verdachte afgingen. Er ontstond een worsteling waarbij [naam] de verdachte heeft gestoken met een mes. De verdachte is hierbij levensgevaarlijk gewond geraakt en naar zijn achtertuin gevlucht om de hulpdiensten te alarmeren. Op dat moment stopte de aanval van de familie [familienaam] echter niet. Zij stond namelijk vervolgens bewapend met messen voor de tuinpoort van de verdachte en door een van hen werd op de tuinpoort geslagen. Bovendien had [ slachtoffer 1] het raam van de voordeur ingeslagen. Onder deze omstandigheden zag de verdachte zich genoodzaakt zich te verdedigen op de wijze zoals hij dit heeft gedaan.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep op noodweer slaagt. Er was sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door de familie [familienaam] , waarbij de verdachte ook is gestoken met een mes, en de verdachte mocht zich hiertegen met een (vuur)wapen verdedigen.
De rechtbank overweegt als volgt. Voor noodweer is vereist dat het begane feit was geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding. De vraag of een gedraging geboden is door de noodzakelijke verdediging - waarmee onder meer de proportionaliteitseis tot uitdrukking wordt gebracht - leent zich niet voor beantwoording in algemene zin. Bij de beslissing daaromtrent komt mede betekenis toe aan de waardering van de feitelijke omstandigheden van het geval. Deze proportionaliteitseis strekt ertoe om niet ook dan een gedraging straffeloos te doen zijn indien zij - als verdedigingsmiddel - niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding.
De rechtbank stelt vast dat aan het schietincident een ruzie tussen de verdachte en de familie [familienaam] vooraf ging. De familie [familienaam] is hierbij, gewapend met messen, op de verdachte afgegaan en de verdachte wist, nadat hij door [naam] was gestoken in zijn borst, te vluchten naar zijn achtertuin. De familie [familienaam] stond zeer kort daarna, met de messen in hun handen, voor de tuinpoort van de woning van verdachte. De verdachte hoorde dat er tegen de tuinpoort werd getrapt en de vrouw van de verdachte riep dat de ruit van de voordeur werd ingeslagen. Onder deze omstandigheden was er naar het oordeel van de rechtbank voor de verdachte sprake van een onmiddellijk dreigend gevaar voor een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, waartegen de verdachte zich mocht verdedigen. Met andere woorden: de verdachte bevond zich in een noodweersituatie.
Aan de verdachte komt echter naar het oordeel van de rechtbank geen succesvol beroep op noodweer toe. Het schieten in de richting van [ slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] als verdedigingsmiddel stond in de gegeven omstandigheden – waarbij [ slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zich buiten de omheinde tuin van de verdachte bevonden - niet in redelijke verhouding tot de ernst van de aanranding, zodat niet is voldaan aan de proportionaliteitseis. De verdachte had er bijvoorbeeld voor kunnen kiezen om met het wapen enkel in de lucht te schieten. Het beroep op noodweer wordt dan ook verworpen.
Dit betekent dat de verdachte voor beide feiten strafbaar is. Er zijn namelijk ook geen andere feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
t.a.v. feit 1:
poging tot doodslag
t.a.v. feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie

5.De strafbaarheid van de verdachte

Het beroep op noodweerexces
De verdediging heeft ten aanzien van feit 1 een beroep op noodweerexces gedaan. Daartoe heeft zij aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld vanuit een hevige gemoedsbeweging, die het gevolg was van de aanval van de familie Koç.
De rechtbank overweegt als volgt. Noodweerexces kan in beeld komen bij een "overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging", dus wanneer aan alle eisen voor het aannemen van een noodweersituatie is voldaan, behalve aan de proportionaliteitseis. Voor noodweerexces als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) geldt dat van verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging slechts sprake kan zijn indien:
a. de verdachte de hem verweten gedraging heeft verricht in een situatie waarin, en op een tijdstip waarop, voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, maar daarbij als onmiddellijk gevolg van een hevige door die aanranding veroorzaakte gemoedsbeweging verder gaat dan geboden is, dan wel indien
b. op het tijdstip van de aan de verdachte verweten gedraging de onder a bedoelde situatie weliswaar is beëindigd en derhalve de noodzaak tot verdediging niet meer bestaat, doch niettemin deze gedraging toch het onmiddellijk gevolg is van een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding.
Voorts volgt uit het vereiste dat de gedraging het onmiddellijk gevolg moet zijn van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door een wederrechtelijke aanranding, dat aannemelijk moet zijn dat de aldus veroorzaakte gemoedsbeweging van doorslaggevend belang is geweest voor de gedraging, maar niet dat geheel uitgesloten is dat andere factoren mede hebben bijgedragen aan het ontstaan van die hevige gemoedsbeweging. Bij de beantwoording van de vraag of in een concreet geval van een "dergelijk onmiddellijk gevolg" sprake is geweest, kan gewicht toekomen aan de mate waarin de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden alsmede aan de aard en de intensiteit van de hevige gemoedsbeweging.
Zoals reeds hiervoor is overwogen, verkeerde de verdachte in een noodweersituatie op het moment dat hij – ernstig verwond door [naam] - naar zijn tuin was gevlucht, [ slachtoffer 1] de ruit van de voordeur inschopte of -sloeg, [slachtoffer 2] en [ slachtoffer 1] met messen bij de tuin van de woning van verdachte stonden en [ slachtoffer 1] tegen de tuinpoort trapte. Uit de verklaringen van de verdachte en zijn vrouw volgt dat de verdachte er in zijn achtertuin achter kwam dat hij was gestoken in zijn borst; hij had veel bloed verloren, raakte versuft en besloot 112 te bellen. Hij vreesde op dat moment dat [ slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn tuin zouden betreden en hem en zijn vrouw naar het leven zouden staan.
Onder deze omstandigheden is het naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk dat verdachte dusdanig angstig en in paniek is geraakt dat van een hevige gemoedsbeweging aan zijn zijde kan worden gesproken. Zoals reeds hiervoor bij de bespreking van het beroep op noodweer is besproken, heeft de verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging overschreden door met een vuurwapen meermalen op [ slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te schieten. De rechtbank acht het alles overwegend echter aannemelijk dat deze overschrijding een onmiddellijk gevolg is geweest van een bij verdachte ontstane hevige gemoedsbeweging die door de aanranding is veroorzaakt en dat deze gemoedsbeweging van doorslaggevend belang is geweest voor de gedraging van de verdachte. Aan de verdachte komt derhalve een geslaagd beroep op noodweerexces toe.
Conclusie
Gelet op het voorgaande slaagt het beroep op noodweerexces, zodat de verdachte voor feit 1 niet strafbaar is en dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Voor feit 2 is de verdachte wel strafbaar. Er zijn namelijk geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die zijn strafbaarheid voor dit feit uitsluiten.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden met een proeftijd van 1 jaren alsmede een taakstraf voor de duur van 240 uren met aftrek van het voorarrest. Bij het bepalen van de strafeis heeft de officier van justitie er rekening mee gehouden dat de redelijke termijn met ruim twee jaren is overschreden en dat de verdachte sinds de pleegdatum niet opnieuw met politie of justitie in aanraking is gekomen. Onder die omstandigheden acht de officier van justitie een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat toepassing moet worden gegeven aan artikel 9a Sr, nu het feit lang geleden is gepleegd en de verdachte zelf ernstig gewond is geraakt bij het incident van 11 juni 2018.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft een vuurwapen met bijbehorende munitie voorhanden gehad. Dit is een ernstig feit. Het risico is namelijk dat de verdachte dit wapen gaat gebruiken, met alle gevolgen van dien. En juist dit risico is in de onderhavige zaak werkelijkheid geworden. Hoewel de verdachte het gebruik van het wapen in casu rechtens niet verweten kan worden, is dit wel een omstandigheid die verband houdt met het wapenbezit zodat de rechtbank dit meeweegt bij de strafoplegging. De rechtbank weegt ook mee dat wapenbezit onrust veroorzaakt in de maatschappij. Het vergroot het algemene gevoel van onveiligheid in de samenleving. Hieraan heeft de verdachte met zijn handelen een bijdrage geleverd en dat neemt de rechtbank hem kwalijk.
De ernst van het feit maakt dat de rechtbank geen ruimte ziet om toepassing te geven aan artikel 9a Sr. Wel houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met het leed dat de verdachte is aangedaan bij de uit de hand gelopen burenruzie.
De rechtbank houdt bij de strafbepaling ook rekening met het strafblad van de verdachte. Hieruit volgt dat artikel 63 Sr weliswaar van toepassing is, maar dat de verdachte sinds het onderhavige feit niet opnieuw met politie of justitie in aanraking is gekomen. Ook houdt de rechtbank rekening met de inhoud van het reclasseringsadvies van 17 juni 2022. De reclassering schat het risico op recidive laag in en adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden. Interventies en toezicht worden door de reclassering niet nodig bevonden.
Verder heeft de rechtbank geconstateerd dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM. De redelijke termijn is in deze zaak overschreden met ruim twee jaren en daar zal de rechtbank bij de strafbepaling ten voordele van de verdachte rekening mee houden. De rechtbank zal gelet op de forse overschrijding van de redelijke termijn afzien van de oplegging van een gevangenisstraf. In plaats daarvan kiest de rechtbank voor een taakstraf.
Alles overwegend vindt de rechtbank een taakstraf voor de duur van 180 uren passend, zodat deze straf aan de verdachte wordt opgelegd. Daarop dient de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht op de taakstraf in mindering gebracht te worden. De rechtbank ziet, mede gelet op het tijdsverloop, geen reden om een deels voorwaardelijke straf aan de verdachte op te leggen.

7.De vordering van de benadeelde partij

7.1
De vordering van de benadeelde partij
[ slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd. Hij vordert een bedrag van € 18.073,33 ter vergoeding van materiële schade en een bedrag van € 20.000,00 ter vergoeding van immateriële schade.
7.2
Het oordeel van de rechtbank
De vordering heeft betrekking op feit 1. Aangezien de verdachte ten aanzien van dit feit wordt ontslagen van alle rechtsvervolging, zal de rechtbank [ slachtoffer 1] in zijn vordering niet-ontvankelijk verklaren.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte voor feit 1 niet strafbaar en ontslaat de verdachte daarom van alle rechtsvervolging voor dit feit;
  • verklaart de verdachte voor feit 2 strafbaar;
  • veroordeelt de verdachte voor feit 2 tot een taakstraf voor de duur van 180 uren;
  • beveelt dat indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 dagen;
- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze taakstraf in mindering zal worden gebracht, naar rato van twee uren per dag;
  • verklaart de benadeelde partij [ slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering;
  • veroordeelt [ slachtoffer 1] in de kosten van de verdachte, ter verdediging tegen de vordering gemaakt, tot heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.M.J. Quaedvlieg, voorzitter, mr. H.E.G. Peters en mr. M.G.J.M. van der Staak, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.H.J. Muijlkens, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 6 juli 2022.
Buiten staat
mr. H.E.G. Peters, mr. M.G.J.M. van der Staak en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 11 juni 2018 in de gemeente Venlo ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [ slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet genoemde [ slachtoffer 1] een aantal kogels in het lichaam heeft geschoten en/of een of meer kogel(s) in de richting van genoemde [ slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft geschoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 11 juni 2018 in de gemeente Venlo voorhanden heeft gehad:
- een vuurwapen van categorie III onder 1, te weten een pistool, merk
Browning
- munitie van categorie III, te weten een patroon.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Limburg-Noord, districtsrecherche Noord- midden Limburg, proces-verbaalnummer 2018087573, LB1R018063 Oranjetipje, gesloten op 27 september 2018, doorgenummerd van pagina 1 t/m 406.
2.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [ slachtoffer 1] , pagina 244-246, alsmede het proces-verbaal van verhoor van verdachte [slachtoffer 2] , pagina 247-253.
3.De medische informatie van de forensisch geneeskundige, pagina 189, alsmede het proces-verbaal van verhoor van verdachte [slachtoffer 2] , pagina 247-253.
4.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] , pagina 51-52.
5.De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 22 juni 2022.
6.Het proces-verbaal van sporeonderzoek- pagina 328 e.v., alsmede het proces-verbaal van onderzoek, pagina 366 e.v..