ECLI:NL:RBLIM:2022:5053

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
29 juni 2022
Publicatiedatum
5 juli 2022
Zaaknummer
C/03/266326 / HA ZA 19-368
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigverklaring van besluit VvE over gemeenschappelijke balkons in strijd met splitsingsakte

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 29 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen B.V. Inter Nederland Beleggingsadviseurs in Onroerend Goed en de Vereniging van Eigenaren (VvE) van een gebouw te [plaats]. B.V. Inter, als appartementseigenaar en lid van de VvE, vorderde de nietigverklaring van een besluit van de VvE van 20 april 2017, waarin werd besloten dat de balkons als gemeenschappelijk werden gekwalificeerd en op kosten van de gezamenlijke eigenaars onderhouden moesten worden. B.V. Inter stelde dat dit besluit in strijd was met de splitsingsakte, waarin de balkons tot de privégedeelten van de appartementseigenaren behoren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het besluit van de VvE inderdaad in strijd is met de splitsingsakte, op basis van artikel 2:14 lid 1 BW jo. artikel 5:129 lid 1 BW, dat bepaalt dat een besluit van een orgaan van de VvE dat in strijd is met de akte van splitsing nietig is. De rechtbank heeft in eerdere procedures al geoordeeld dat de balkons tot de privé-gedeelten behoren en heeft dit oordeel in de onderhavige zaak bevestigd. De rechtbank heeft het verzoek van B.V. Inter toegewezen en het besluit van de VvE nietig verklaard.

Daarnaast is de VvE veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van B.V. Inter zijn begroot op € 1.137,00. De rechtbank heeft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde afgewezen. Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Etman en in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/266326 / HA ZA 19-368
Vonnis van 29 juni 2022
In de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
B.V. INTER NEDERLAND BELEGGINGSADVISEURS IN ONROEREND GOED,
domicilie kiezende te Utrecht, ten kantore van haar advocaat,
eiseres,
advocaat mr. D.N. Reijnders te Utrecht,
tegen
de rechtspersoonlijkheid bezittende
VERENIGING VAN EIGENAARS
GEBOUW [adres] " TE [plaats],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. R.F.H. Mertens te Maastricht.
Partijen zullen hierna B.V. Inter en de VvE genoemd worden.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • de beschikking van de kantonrechter te Maastricht van 8 juli 2019 (zaaknummer 7106071
  • de rolbeslissing van 24 juli 2019 (stellen advocaat en akte aanpassen verzoek/verweer)
  • de B2-formulieren van partijen voor de rol van 7 augustus 2019 (stellen advocaat)
  • de B4-formulieren van partijen voor de rol van 18 september 2019 (verzoek verwijzen naar de parkeerrol)
  • de rolbeslissing van 18 september 2019 (verwijzing naar de parkeerrol)
  • het B-6 formulier van B.V. Inter voor de rol van 7 oktober 2020 (zaak laten staan op de parkeerrol)
  • de rolbeslissing van 7 oktober 2020 (parkeerrol)
  • het B15-formulier van B.V. Inter voor de rol van 7 april 2021 (voortprocederen)
  • de akte van B.V. Inter van 12 mei 2021
  • de antwoordakte van de VvE van 16 juni 2021
  • de B-16 formulieren van partijen voor de rol van 14 juli 2021 (verzoek vonnis)
  • de rolbeslissing van 4 augustus 2021, waarbij de griffier opgedragen is deze zaak administratief te koppelen aan de zaak met zaaknummer / rolnummer C/03/272518 / HA ZA 20-2 en waarbij bepaald is dat in deze zaak gelijktijdig met de voornoemde zaak eindvonnis gewezen zal worden.
1.2.
Ten slotte is vonnis nader bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

2.1.
De kantonrechter te Maastricht heeft bij beschikking van 8 juli 2019 (toen met nummer 7106071 \ OV VERZ 18-63) onder meer de volgende feiten vastgesteld:
- bij splitsingsakte van 20 december 1990 is het gebouw te [plaats] aan de
[adres] gesplitst in appartementsrechten en bij die splitsingsakte is de VvE opgericht;
- B.V. Inter is als appartementseigenaar lid van de VvE;
- op 20 april 2017 heeft een ledenvergadering van de VvE plaatsgevonden, waarbij de gemeenschappelijke gedeelten van het gebouw vastgesteld zijn en besloten is dat het constructief en/of bouwtechnisch onderhoud aan de balkons ook gemeenschappelijk is.

3.Het geschil

3.1.
Het besluit van 20 april 2017 om de balkons als gemeenschappelijk te kwalificeren, is volgens B.V. Inter in strijd met de splitsingsakte, omdat de balkons op grond van die akte tot de privégedeelten behoren. Het besluit van 20 april 2017 is gelet hierop nietig, aldus B.V. Inter.
3.2.
B.V. Inter vordert daarom dat de rechtbank bij vonnis, zo veel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voor recht verklaart dat het besluit van de VvE van 20 april 2017 om de balkons als gemeenschappelijk te kwalificeren, en daarmee op kosten van de gezamenlijke eigenaars te onderhouden, nietig is en de VvE veroordeelt in de kosten van de procedure.
3.3.
De VvE voert verweer.

4.De beoordeling

4.1.
Partijen verschillen van mening of de balkons gemeenschappelijk zijn of behoren tot de privé-gedeelten en in het verlengde daarvan of het besluit van 20 april 2017 over de balkons nietig is.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat B.V. Inter het gelijk aan haar zijde heeft op grond van het volgende.
4.2.1.
Artikel 2:14 lid 1 BW jo. artikel 5:129 lid 1 BW bepaalt dat een besluit van een orgaan van de VvE dat in strijd is met de akte van splitsing nietig is.
4.2.2.
Over de balkons is door de rechtbank in een andere procedure (zaak C/03/272518 / HA ZA 20-2) tussen (onder meer) de partijen in deze procedure bij tussenvonnis van
2 december 2020 (rov. 4.7) geoordeeld: “
Alle splitsingsstukken in onderling verband bezien, behoren de balkons dus tot de privé-gedeelten van de appartementseigenaren (met woning)”. De rechtbank heeft in die zaak in dat oordeel volhard bij eindvonnis van
29 juni 2022.
4.2.3.
De rechtbank sluit zich in de onderhavige procedure aan bij het oordeel over de kwalificatie van balkons zoals gewezen in de zaak C/03/272518 / HA ZA 20-2 en verwijst hierbij integraal naar de motivering met betrekking tot de balkons in het vonnis van
2 december 2020 (rov. 4.4 tot en met 4.7). In beide zaken gelden met betrekking tot de balkons immers dezelfde feiten, waaronder de inhoud van de splitsingsakte, en hetzelfde wettelijk kader. Als gevolg daarvan is de rechtbank in deze zaak van oordeel dat de herstelkosten van de balkons niet gemeenschappelijk zijn.
4.2.4.
De door B.V. Inter gevorderde verklaring voor recht dat het besluit van de VvE van 20 april 2017 om de balkons als gemeenschappelijk te kwalificeren, en daarmee op kosten van de gezamenlijke eigenaars te onderhouden, wegens strijd met de splitsingsakte nietig is, zal dan ook worden toegewezen.
4.3.
De VvE zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van B.V. Inter worden in deze procedure begroot op:
- griffierecht € 639,00
- salaris gemachtigde €
498,00(2 punten × tarief onbepaald kanton)
totaal € 1.137,00.
De rechtbank heeft voor de akte van B.V. Inter van 12 mei 2021 geen half punt geteld. Dit processtuk is het gevolg van de verkeerde procesinleiding door B.V. Inter van het deel van het geschil waarover de rechtbank in dit vonnis oordeelt. Deze kosten blijven daarom voor rekening van B.V. Inter.
4.4.
B.V. Inter heeft nog opgemerkt dat het onredelijk en onbillijk is dat zij - terwijl zij in deze procedure in het gelijk is gesteld - als lid van de VvE, overeenkomstig het in de splitsingsakte opgenomen breukdeel, moet meebetalen aan de proceskosten die de VvE in deze procedure aan haar zal moeten voldoen. Volgens de VvE moet B.V. Inter als lid in de kosten bijdragen.
4.5.
Het enkele feit dat de VvE verweer gevoerd heeft in deze procedure, die gestart is door B.V. Inter en waarin B.V. Inter in het gelijk gesteld wordt, leidt er niet toe dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat B.V. Inter op grond van de
de splitsingsakte in de proceskosten die ten laste komen van de VvE moet bijdragen. Een andere juridische grondslag om hiervan af te wijken is gesteld noch gebleken.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat het besluit van de vergadering van eigenaars van de VvE van 20 april 2017 om de balkons als gemeenschappelijk te kwalificeren en daarmee op kosten van de gezamenlijke eigenaars te onderhouden, nietig is,
5.2.
veroordeelt de VvE in de proceskosten, aan de zijde van B.V. Inter tot op heden begroot op € 1.137,00,
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Etman en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: CM