ECLI:NL:RBLIM:2022:5044

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
4 juli 2022
Publicatiedatum
4 juli 2022
Zaaknummer
03.323429.20
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor moord met terbeschikkingstelling en gevangenisstraf

Op 4 juli 2022 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in Portugal in 1981, die beschuldigd werd van moord op [slachtoffer] op 8 december 2020 in Venlo. De verdachte heeft bekend dat hij het slachtoffer met meerdere messteken om het leven heeft gebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk en met voorbedachte rade heeft gehandeld, wat blijkt uit zijn voorbereidingen en de omstandigheden rondom de daad. De verdachte heeft het slachtoffer opgewacht bij haar auto en haar meerdere keren in de hals gestoken, wat leidde tot haar overlijden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 jaar en terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege opgelegd, gezien de ernst van het delict en het recidivegevaar. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de geestelijke toestand van de verdachte, die lijdt aan een ernstige persoonlijkheidsstoornis. De benadeelde partijen, de ouders van het slachtoffer, hebben schadevergoeding gevorderd, welke door de rechtbank is toegewezen. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht tot betaling van de schadevergoedingen aan de benadeelde partijen, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer : 03.323429.20
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 4 juli 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] (Portugal) op [geboortedag] 1981,
gedetineerd in de P.I. Zuid Oost, locatie Roermond.
De verdachte wordt bijgestaan door mr. E. Gorsselink, advocaat kantoorhoudende te Venlo.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 20 juni 2022. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
opzettelijk, al dan niet met voorbedachten rade, [slachtoffer] heeft gedood.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, zoals verwoord in het ter terechtzitting overgelegde schriftelijke requisitoir, gevorderd dat de primair ten laste gelegde moord zal worden bewezen verklaard.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van het bewijs geen standpunt ingenomen. Hij refereert zich aan het oordeel van de rechtbank, ook voor de vraag of de verdachte met voorbedachte rade heeft gehandeld.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
3.3.1
De bewijsmiddelen
De verdachte heeft bekend dat hij [slachtoffer] op 8 december 2020 te Blerick, gemeente Venlo, met meerdere messteken om het leven heeft gebracht. Daarom wordt voor dit onderdeel van de bewijsvoering volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 20 juni 2022;
  • het geschrift, inhoudende het Schouwverslag, opgemaakt door de forensisch arts d.d. 8 december 2020
- het geschrift, inhoudende het Pathologieonderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke dood, opgemaakt door het NFI d.d. 8 februari 2021 [3] .
Op grond van deze bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte [slachtoffer] opzettelijk om het leven heeft gebracht door haar met een mes meermalen in de hals te steken.
3.3.2
Moord of doodslag
Voorbedachte raad
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat er sprake is geweest van voorbedachte rade en daarmee van moord.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
3.3.2.1 De bewijsmiddelen voor voorbedachte rade
Op basis van camerabeelden is een overzicht gemaakt van de door de verdachte afgelegde route vanaf de woning van de verdachte aan de [adres 1] te Venlo naar de woning van [slachtoffer] aan de [adres slachtoffer] te Blerick op 8 december 2020. [4] Tevens zijn in het daarvan opgemaakte proces-verbaal betrokken de bevindingen aan de hand van de beelden van de camera in de huiskamer van [slachtoffer] .
Uit dit overzicht blijkt onder meer het volgende:
- de verdachte vertrekt om 05:50:49 uur met zijn scooter vanaf zijn woning aan de
[adres 1] te Venlo;
  • rond 05:57:15 uur keert de verdachte op de [adres 2] om en rijdt hij weer terug naar zijn woning;
  • om 05:59:41 uur gaat hij zijn woning binnen en om 06:01:32 uur komt hij zijn woning uit, kijkt hij midden op straat zoekend om zich heen, rommelt hij onder de buddyseat van zijn scooter en vertrekt hij weer in dezelfde richting als de eerste keer;
  • rond 06:12:16 rijdt de verdachte langs de woning van [slachtoffer] aan de [adres slachtoffer] ;
  • om 06:12:35 uur parkeert de verdachte zijn scooter verderop ter hoogte van de [adres 3] . De verdachte is geheel in het donker gekleed en heeft een rugzak om;
  • om 06:14:02 uur komt de verdachte in beeld van de camera’s van de [adres 4] . Hij loopt rustig in de richting van de woning van [slachtoffer] aan de [adres slachtoffer] ;
  • [slachtoffer] verlaat om 06:16:02 uur haar woning;
  • om 06:18:38 uur rent de verdachte vanuit de richting van de woning van [slachtoffer] weer terug in de richting van de geparkeerde scooter;
  • om 06:19:20 uur stapt de verdachte op zijn scooter en rijdt weg;
  • om 06:27:03 komt de verdachte weer aan bij zijn woning;
  • om 06:27:45 uur gaat de verdachte zijn woning binnen;
  • om 06:37:54 uur komt de verdachte naar buiten en heeft hij de rugzak en een weekendtas bij zich;
  • om 06:49:29 uur rijdt de verdachte weg op zijn scooter.
De verdachte heeft ter terechtzitting van 20 juni 2022 onder meer het volgende verklaard:
“Ik ben in de ochtend van 8 december 2020 op mijn scooter vanaf mijn woning naar de woning van [slachtoffer] gegaan. Ik wist precies wanneer zij moest werken. Het mes waarmee ik [slachtoffer] heb gestoken, heb ik die ochtend vanuit mijn woning meegenomen. Ik heb dat mes gepakt toen [slachtoffer] en ik bij haar auto waren. Zij zat in de auto. Nadat ik haar een paar keer had gestoken in de buurt van de borst en haar hals ben ik weggerend en heb ik het mes weggegooid. Het ging allemaal heel snel. Daarna ben ik op mijn scooter gestapt en naar mijn woning gereden. Daarna ben ik meteen naar Duitsland gegaan. In de periode voor
8 december 2020 zat [slachtoffer] de hele tijd in mijn hoofd. Ik sliep niet. Ik dacht de hele tijd aan haar. Ik droomde over haar, dus ik moest naar haar huis. Ik heb haar gestalkt en ik was erg boos op haar. Zij wilde mij verlaten en dat wilde ik niet. Mijn collega heeft tegen mij gezegd dat ik haar met rust moest laten, maar mijn hersenen zijn doorgegaan. Ik voelde heel veel kwaadheid in mijn hoofd. Mijn hoofd stond op het punt van ontploffen. De GPS-tracker wilde ik op [slachtoffer] ’s auto plaatsen zodat ik haar zou kunnen volgen. Het klopt dat ik haar met de berichten aan haar zus en collega’s in een kwaad daglicht stelde, terwijl ik haar niet kwijt wilde. Ik was heel kwaad.”
De telefoon van de verdachte is op 8 december 2020 gevonden op de route die de verdachte heeft afgelegd tussen zijn woning en de woning van [slachtoffer] . Er is onderzoek verricht aan deze telefoon [5] .
Uit dit onderzoek blijkt onder meer het volgende:
  • op 26 september 2020 en 18 oktober 2020 werd in het Portugees gezocht naar de Nederlandse wetgeving over moord en naar de wijziging van de Nederlandse levenslange gevangenisstraf;
  • op 5 december 2020 werd gezocht naar ‘
  • op 6 december 2020 werd gezocht naar ‘
  • op 7 december 2020 werd gezocht naar ‘
  • in de periode van 18 oktober 2020 tot en met 8 december 2020 werd verder gezocht naar steekwapens, vuurwapens, gps-trackers, spy-camera’s en valse paspoorten en rijbewijzen uit verschillende landen.
Ook werden er door de verdachte in november en december 2020 berichten gestuurd naar de zus en naar collega’s van [slachtoffer] die onder andere inhielden dat [slachtoffer] seks zou hebben gehad met de man van haar zus en dat zij de verdachte zou stalken. De verdachte deed dit onder meer door middel van een nepaccount en -gesprek via Facebook en WhatsApp.
Getuige [naam 1] heeft op 15 december 2020 verklaard dat de verdachte rond 26 november 2020 vertelde dat hij bezig was met een meisje, maar dat hij niet de enige voor haar was. Getuige heeft tegen de verdachte gezegd dat hij het meisje met rust moest laten. De verdachte gaf aan dat hij dat niet kon en zei op een lachende manier: “
I need to kill that bitch”. Het kwam op getuige over als een grap. Het ging om [slachtoffer] uit Blerick [6] .
Getuige [naam 2] heeft op 8 december 2020 verklaard dat zij de rolluiken van buurvrouw [slachtoffer] hoorde omhoog gaan en de voordeur open en dicht gaan. Ze hoorde dat het portier van de auto open werd gemaakt en dat de auto werd gestart. Ze hoorde zacht gepraat en het praten steeds luider worden en overgaan op schreeuwen. Ze is aan het raam gaan luisteren. Ze hoorde [slachtoffer] schreeuwen en zag dat er een onbekende persoon bij het portier van [slachtoffer] ’s auto stond. Ze is vervolgens gaan schreeuwen dat hij weg moest gaan, iets van “flikker op, ga weg hier”, of woorden van gelijke strekking. Haar vriend heeft vervolgens ook geschreeuwd. Ze zag dat hierop de manspersoon wel reageerde en wegrende [7] .
Getuige [naam 3] heeft op 8 december 2020 verklaard dat hij zijn vriendin [naam 4] hoorde schreeuwen “flikker op man”. Hij zag toen hij naar buiten keek dat de auto van [slachtoffer] met de achterzijde richting de woning geparkeerd stond. Het bestuurdersportier stond wagenwijd open. De verlichting van de auto scheen de straat op. In de auto scheen ook verlichting. Hij zag aan de bestuurderskant een persoon in de auto. Hij keek tegen de rug van deze persoon. De persoon hing best ver voorover in de auto. Alleen zijn benen bevonden zich nog net buiten de auto. Op dat moment riep hij heel hard richting deze persoon “rot op”. De persoon kwam direct uit de auto, hij keek niet op of om, en rende weg [8] .
Uit de bewijsmiddelen, zoals hiervoor weergegeven, leidt de rechtbank het volgende af.
Op enig moment wilde [slachtoffer] geen contact meer met de verdachte en dat kon hij niet accepteren. Gedurende de periode dat zij het contact ging afhouden tot vlak voor 8 december 2020 was de verdachte erg boos op [slachtoffer] en was hij bezig met het zoeken op sites naar zaken die verband houden met moord, wapens en mogelijkheden om haar in de gaten te kunnen houden. Ook stuurde hij berichten naar bekenden van [slachtoffer] om haar in een kwaad daglicht te stellen.
In de vroege ochtend van 8 december 2020 is de verdachte zo onopvallend mogelijk naar de woning van [slachtoffer] gegaan. Het mes waarmee hij haar heeft gestoken, heeft hij vanuit huis meegenomen. De scooter heeft hij niet bij de woning geparkeerd, maar een stukje verderop. Vervolgens is hij rustig naar de woning gelopen. De verdachte was op de hoogte van [slachtoffer] ’s werktijden. Hij kwam rond 06:15 uur aan terwijl hij wist dat zij altijd rond 06:15 uur vertrok. Hij heeft haar buiten bij haar woning opgewacht met het mes binnen handbereik. Uit de camerabeelden blijkt dat de tijd tussen het naar buiten komen van [slachtoffer] en het rennen van de verdachte naar zijn scooter ongeveer 2,5 minuut is. In die korte tijdspanne heeft de verdachte gewacht tot zij in de auto zat en geen kant meer uit kon. Hij heeft [slachtoffer] , over haar heen hangend, meerdere malen gestoken met het mes, waaronder vier dodelijke steken in haar hals. Daarna stopte hij, mogelijk omdat hij werd aangeroepen door de buurman. Hij gooide het mes weg en stapte op zijn scooter en reed terug naar zijn woning. Daar haalde hij een weekendtas op en vluchtte vervolgens naar Duitsland en uiteindelijk naar Spanje.
De rechtbank is van oordeel dat dit alles wijst op een doelgerichte actie om [slachtoffer] van het leven te beroven en dat er geen sprake is geweest van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. De boosheid voelde hij al een langere periode en bracht hem ertoe steeds verder in het leven van [slachtoffer] door te dringen, onder andere via het versturen van berichten waarin [slachtoffer] negatief werd afgeschilderd.
De rechtbank betrekt bij haar oordeel dat de verdachte in het eerste verhoor heeft verklaard dat hij in de bewuste ochtend in de woning van [slachtoffer] is geweest en het mes uit haar keuken zou hebben gepakt. Die verklaring heeft hij aangepast toen hij werd geconfronteerd met de onderzoeksbevindingen. Hij kon toen niet meer verhullen dat hij het mes al bij zich had toen hij naar [slachtoffer] ging. Verdachte heeft zich geïnformeerd over moord in het Nederlandse recht. Hij had eerder als verdachte van moord een rechtszaak meegemaakt in Engeland.
De verdachte is om 05:50:49 uur vanaf zijn woning vertrokken, is weer teruggekeerd en daarna weer richting [slachtoffer] ’s woning gereden. Hij heeft om 06:12:35 uur zijn scooter geparkeerd waarna hij rustig naar de woning van [slachtoffer] is gelopen. Om 06:16:02 uur verliet [slachtoffer] haar woning. De verdachte heeft aldus gedurende een geruime tijd, op meerdere momenten, de mogelijkheid gehad om te besluiten om te keren en niet de confrontatie met [slachtoffer] op te zoeken. De rechtbank is daarmee van oordeel dat de verdachte zich heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. De rechtbank ziet geen contra-indicaties met een zwaarder gewicht.
De rechtbank is daarom van oordeel dat bovenstaande wettige bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang beschouwd – de redengevende feiten en omstandigheden inhouden waarop de beslissing van de rechtbank steunt dat de verdachte opzettelijk en met voorbedachte raad [slachtoffer] van het leven heeft beroofd.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
primair
op 8 december 2020 in de gemeente Venlo, [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door met een mes meermalen in de hals te steken, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
moord
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De psycholoog T. ’t Hoen en de psychiater P.K.J. Ronhaar hebben over de geestesvermogens van de verdachte op 21 maart 2022 een rapport uitgebracht. De rechtbank komt op basis van de in dat rapport vervatte bevindingen en het daarin vervatte advies niet tot de conclusie dat bij de verdachte sprake is van een omstandigheid die zijn strafbaarheid geheel uitsluit.
De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid geheel uitsluiten.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, zoals verwoord in haar requisitoir, gevorderd aan de verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 25 jaren, met aftrek van voorarrest, en de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met verpleging van overheidswege. Een gevangenisstraf van die duur is geboden, gelet op de ernst van het feit en het gegeven dat hij al eerder een moord heeft gepleegd. Een lagere gevangenisstraf is niet passend, ook niet nu de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar wordt geacht en er een tbs-maatregel aan de orde is.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bij schriftelijk pleidooi aangevoerd dat de verdachte volgens de gedragsdeskundigen geen gewetenloze psychopaat is, die planmatig en doelgericht te werk is gegaan, maar dat de verdachte iemand is met ernstige persoonlijkheidsproblematiek en volstrekt tekortschietende copingvaardigheden. Deze problematiek is niet eerder behandeld en is tijdens zijn vorige detentie juist verergerd. Gelet hierop, zijn detentiegeschiedenis, zijn proceshouding en de in de pleitnotitie aangehaalde jurisprudentie, heeft de raadsman zich primair op het standpunt gesteld dat behandeling voorrang moet krijgen en dat daarom geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd langer dan de reeds ondergane detentie. Subsidiair acht de raadsman een gevangenisstraf van 6 jaar naast een tbs-maatregel passend, gelet op vergelijkbare zaken.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij haar oordeel gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
6.3.1.
Aard en ernst van het feit en relevante omstandigheden
[slachtoffer] verliet op 8 december 2020 in de vroege ochtend haar woning om naar haar werk te gaan. Buiten, in het donker, werd zij geconfronteerd met de verdachte die haar stond op te wachten. Toen zij achter het stuur zat, stak de verdachte haar meerdere keren met een mes, waaronder vier dodelijke steken in haar hals. Zij kon geen kant op en de verdachte liet haar hevig verwond en bloedend achter. [slachtoffer] is kort hierna liggend op de oprit van haar woning overleden.
Uit het dossier blijkt dat [slachtoffer] en anderen in haar omgeving door de verdachte werden lastiggevallen en dat [slachtoffer] bang was voor de verdachte. Zij had al contact gehad met de politie, verzamelde bewijs tegen verdachte en nota bene diezelfde dag stond om 16.00 uur een afspraak met de politie gepland. Zij moet in de vroege ochtend van 8 december 2020 dan ook doodsangsten hebben uitgestaan toen zij plotseling voor haar eigen huis werd geconfronteerd met de verdachte die haar vervolgens neerstak. Buurtgenoten hoorden haar geschreeuw. Zij heeft gevochten voor haar leven.
De verdachte heeft [slachtoffer] op een afschuwelijke wijze van het leven beroofd. Daardoor heeft hij niet alleen haar meest kostbare bezit, het leven, ontnomen, maar ontnam hij haar dierbaren ook een dochter, een zus en een geliefde tante. De verdachte heeft door zijn daad de nabestaanden van [slachtoffer] onherstelbaar leed en verdriet aangedaan. De moeder en de zus van [slachtoffer] hebben tijdens de zitting de impact van het plotselinge overlijden van [slachtoffer] indringend verwoord. Voor hen is onverteerbaar dat de verdachte al eerder een jonge vrouw op soortgelijke wijze om het leven heeft gebracht en desondanks opnieuw dit delict kon plegen. Verder heeft het door de verdachte begane misdrijf de rechtsorde zeer ernstig geschokt.
6.3.2.
Persoon van de verdachte
Uit het dossier blijkt dat de verdachte op 29 maart 2006 in Engeland werd veroordeeld voor de moord op zijn zwangere ex-vriendin, waarbij de voorgeschiedenis en de werkwijze nagenoeg gelijk waren aan de moord op [slachtoffer] . In maart 2014 werd hij uitgeleverd aan zijn geboorteland Portugal waar de gevangenisstraf werd omgezet naar 17 jaar en 6 maanden. In mei 2019 is de verdachte (vervroegd) vrijgekomen, na het uitzitten van bijna veertien jaar gevangenisstraf. Niet is gebleken dat de verdachte destijds is gediagnosticeerd of behandeld. Daarbuiten is hij niet eerder veroordeeld voor een strafbaar feit.
Psycholoog Labrijn en psychiater Dinjens hebben de verdachte allebei één keer gesproken en noemen hem ‘een man met meerdere gezichten’. Zij adviseerden hem te laten observeren in het Pieter Baan Centrum. Daar zegt de verdachte later over zichzelf: “
I have an angel and a devil.”
Psycholoog T. ’t Hoen en psychiater P.K.J. Ronhaar hebben naar aanleiding van het verblijf van de verdachte in het Pieter Baan Centrum op 21 maart 2022 een rapportage uitgebracht over de geestvermogens van de verdachte. Uit deze rapportage blijkt onder meer het volgende:
“Bij te hanteren spanning, in relatieve rust en zo in het alledaags functioneren komt betrokkene naar voren als correct, behulpzaam, rustig en vriendelijk. De onderliggende (brij aan) emoties, voortkomend uit de vele pijnlijke ervaringen uit zijn jeugd maar ook later in zijn leven, zijn echter gemakkelijk te triggeren. Hij kan hier vervolgens volstrekt onvoldoende mee omgaan, anders dan afleiding zoeken of in de vorm van dempen door middelengebruik. Zo lang hij in staat is tot vermijding en afleiding zoeken, herstelt de innerlijke rust zich uiteindelijk wel. Slaagt hij hier echter niet of onvoldoende in, neemt de controle op deze emoties en impulsen af en neemt het risico op agressieve impulsdoorbraken toe. Deze agressie kan zich zowel richten naar zichzelf als naar anderen. Hierbij lijkt middelengebruik vooral katalyserend en versnellend te werken; hij is daardoor nog sneller opgefokt en ontremd. Daarbij is gebleken dat de woede soms dermate groot is dat deze een ernstig destructieve vorm aan kan nemen en kan leiden tot dodelijk geweld. Dit laatste lijkt met name het geval wanneer het meer intieme relaties betreft en er sprake is van (dreigende) afwijzing of verlating. Dit kan worden beschouwd als de achilleshiel bij betrokkene.
Uit het geheel van het onderzoek komt naar voren dat bij betrokkene sprake is van een
ernstige persoonlijkheidsstoornis met borderline en afhankelijke trekken. Centraal in deze
persoonlijkheidsstoornis staat de gebrekkige agressie-, impuls- en emotieregulatie, anderzijds valt in zijn functioneren op dat hij een beperkte mate van zelfstandigheid heeft en hij tot een zekere mate van afhankelijkheid neigt. Door de complexe en ambivalente relatie met zijn moeder en eerdere partners, is betrokkenes pathologie vooral zichtbaar in partnerrelaties. Hoewel hij verlangt naar liefde en affectie en zich daarbij afhankelijk kan opstellen, heeft hij onvoldoende vaardigheden om de relatie op volwassen en wederkerige wijze vorm te geven, onder andere door zijn moeite met het omgaan met relationele conflicten. Confrontaties probeert hij te vermijden omdat hij weet dat hij zijn emoties (vooral boosheid of woede) moeilijk kan doseren. Signalen dat hij wordt afgewezen lijden tot woede en krampachtige pogingen de afwijzing ongedaan te maken.
In de aanloop naar, en tijdens het ten laste gelegde was er sprake van de beschreven
persoonlijkheidsstoornis als ook van de lichte stoornis in het gebruik van alcohol en xtc.
[…] betrokkenes functioneren ten tijde van het ten laste gelegde werd nadrukkelijk beïnvloed door zijn persoonlijkheidsstoornis. Met het slachtoffer had betrokkene een turbulente relatie, met (wederzijds) aantrekken en afstoten, idealiseren en devalueren, en controle en jaloezie. Ondergetekenden zijn van mening dat de dynamiek in de contacten tussen het slachtoffer en betrokkene, en in het bijzonder de relatiebreuk en wat daaraan voorafging, betrokkene in de kern van zijn pathologie raakte. Afgaand op wat hij hierover vertelt, was de relatiebreuk voor hem onverdraaglijk en werd hij heen en weer geslingerd tussen angst en woede, en namen de spanningen toe toen hij geen contact met haar kon krijgen. Met alcohol en xtc zou hij geprobeerd hebben de opgelopen emoties te dempen. Hij had niet alleen angst dat hij haar kwijt zou raken, maar ook woede over haar afwijzing en hoe hij zich door haar bejegend voelde. In samenhang daarmee deed hij al eerder opvallende, maar inadequate pogingen met haar in contact te komen. In die toestand, die mogelijk al enige dagen bestond en waarin hij verminderd in staat was zijn emoties te reguleren, constructieve afwegingen te maken en andere strategieën te overwegen om zijn problemen met de relatiebreuk adequaat op te lossen, nam hij op 8 december 2020 's ochtends vroeg het besluit naar haar toe te gaan. Door zijn psychopathologie kon hij geen afstand nemen van de ontstane situatie en was het voor hem haast onmogelijk om niet naar haar toe te gaan en haar met rust te laten. Hoewel betrokkene veel heeft verteld over het ten laste gelegde, blijven tegelijkertijd allerlei elementen van het mogelijke delictscenario vragen oproepen. Hoewel hij naar eigen zeggen met het slachtoffer in gesprek wilde gaan over de relatiebreuk, valt op dat hij moeite deed zijn scooter op afstand te parkeren en dat hij haar 's ochtends vroeg opwachtte met een mes binnen handbereik. Betrokkene zegt dat hij vooraf geen plannen had om haar iets aan te doen.
Als uitgegaan wordt van wat betrokkene over het verdere beloop vertelt, werd hij tijdens de
korte ontmoeting met het slachtoffer door woede overspoeld, vooral toen hij het idee zou
hebben gehad dat zij schamperend over hem sprak en hem min of meer uitlachte. Nog los
van de vraag of dit daadwerkelijk zo is gegaan, achten ondergetekenden het onwaarschijnlijk
dat betrokkene nog voldoende grip had op zijn woede en dat het slachtoffer dit niet teniet
had kunnen doen. Zelfs tijdens de gesprekken met ondergetekenden was deze woede nog
steeds voelbaar.
Voor zover er direct voorafgaande en tijdens het ten laste gelegde aanwijzingen zijn voor
planmatig handelen, menen ondergetekenden dat dit niet los gezien kan worden van de
toestand waarin hij - als gevolg van zijn psychopathologie - vermoedelijk al meerdere dagen
verkeerde. Het doet ondergetekenden niet denken aan berekenende, antisociale afwegingen
en handelingen. Niet alleen past een dergelijk perspectief minder goed bij zijn pathologie,
betrokkene is ook niet zozeer bekend met antisociale cognities en strategieën.
Gelet op het voorgaande wordt geadviseerd het ten laste gelegde in verminderde mate aan
betrokkene toe te rekenen.
Het recidivegevaar op (zeer) ernstig relationeel geweld, dan wel feiten als het thans ten laste
gelegde, moet als hoog worden beschouwd indien betrokkene zonder behandeling zou
terugkeren in de maatschappij. Dit risico betreft vooral nieuwe partners, omdat betrokkenes
kenmerkende pathologie primair binnen partnerrelaties tot uitdrukking komt. Het recidive­
gevaar kan zich echter ook op andere personen richten indien betrokkene met hen een
langer durende vertrouwensband opbouwt (of denkt op te bouwen), bijvoorbeeld in een
behandelkliniek, eventueel zonder dat de ander zich daar volledig van bewust is.
Aan het hoge recidiverisico ligt ten grondslag dat betrokkenes persoonlijkheidsstoornis nog
onbehandeld is en hij, door zijn dieperliggende wensen en behoeftes, nieuwe relaties zal
aangaan. Door het feit dat betrokkene nu voor de tweede maal verdacht wordt van het doden
van een ex-partner, zullen toekomstige relaties alleen maar krampachtiger verlopen, met een
verhoogd risico op relationele problemen en afwijzingen, hetgeen betrokkene opnieuw in de
kern van zijn pathologie zal raken.”
6.3.3
De maatregel: terbeschikkingstelling
Op grond van de artikelen 37a en 37b van het Wetboek van Strafrecht kan aan de verdachte bij wie tijdens het begaan van het feit een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond de tbs-maatregel worden opgelegd, indien het door hem begane misdrijf bedreigd wordt met een gevangenisstraf van vier jaar of meer en de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel (en de verpleging van overheidswege) eist.
Gelet op het bewezenverklaarde misdrijf moord en hetgeen hiervoor met betrekking tot de rapportage van 21 maart 2022 is opgenomen, wordt voldaan aan de formele vereisten om tbs op te leggen.
Om het hoge recidivegevaar te verminderen, adviseren de deskundigen een intensieve, klinische behandeling van betrokkenes persoonlijkheidsstoornis en de daarachter liggende chronische traumatisering, terwijl er ook aandacht zal moeten zijn voor de effecten van middelengebruik op de emotie-, impuls- en agressieregulatie. Vanwege de ernst van de pathologie, maar ook vanwege de taalbarrière zal het om een langdurige behandeling gaan, die moet plaatsvinden in een hoog beveiligde kliniek (FPC). Mocht op enig moment resocialisatie aan de orde zijn, dan dient dit onder gecontroleerde en goed gemonitorde omstandigheden plaats te vinden. De deskundigen adviseren aan de verdachte een behandeling op te leggen in het kader van een tbs met bevel tot verpleging van overheidswege, gelet op enerzijds de aard en omvang van betrokkenes pathologie en de relatie daarvan met het ten laste gelegde en anderzijds het daarmee samenhangende hoge recidivegevaar op overeenkomstige ernstige feiten.
De rechtbank neemt de bovenstaande conclusies en adviezen over. De rechtbank is van oordeel dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel van tbs noodzakelijk maken. De rechtbank zal verdachte aldus ter beschikking stellen. De rechtbank zal voorts bevelen dat de verdachte van overheidswege verpleegd wordt.
De maatregel van tbs met verpleging van overheidswege wordt opgelegd voor een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen, te weten moord door het doden van een persoon met een mes. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
6.3.4
De straf: gevangenisstraf
Moord is een van de zwaarste delicten die het Nederlandse strafrecht kent. De wetgever heeft de buitengewone ernst van dit feit tot uitdrukking gebracht door daarop een levenslange gevangenisstraf of een tijdelijke gevangenisstraf van dertig jaar als strafmaximum te stellen. De verdachte heeft in 2005 onder vergelijkbare omstandigheden zijn toenmalige ex-vriendin doodgestoken en wordt nu dus voor de tweede keer veroordeeld voor moord. Om die reden dient naar het oordeel van de rechtbank naast de tbs-maatregel ook een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur opgelegd te worden.
De rechtbank is van oordeel dat de verminderde toerekeningsvatbaarheid en de noodzakelijk geachte langdurige tbs-behandeling van verdachte een effect moeten hebben op de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf. Het is namelijk te voorzien dat de tbs-maatregel ook nog een langdurige vrijheidsbeneming zal inhouden.
Niettemin is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de aard en de ernst van het strafbare feit en de eerdere veroordeling, alleen een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend is. De rechtbank realiseert zich daarbij overigens dat voor de nabestaanden geen enkele straf het verdriet kan wegnemen.
De rechtbank weegt ook mee welke gevangenisstraffen zijn opgelegd in het relatief beperkte aantal vergelijkbare zaken, waarin sprake was van recidive van een levensdelict en ook tbs met dwangverpleging is opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank de maatregel van tbs met verpleging van overheidswege en een gevangenisstraf voor de duur van twintig jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in overleveringsdetentie en voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.
Het opleggen van een lagere gevangenisstraf aan de verdachte, zoals verzocht door de raadsman, zou naar het oordeel van de rechtbank geen recht doen aan de ernst van het feit en
de eerdere veroordeling.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij
[benadeelde 1]vordert een schadevergoeding van € 17.604,00 ter zake van de dood van zijn dochter, bestaande uit:
  • reiskosten ad € 104,00,
  • affectieschade ad € 17.500,00,
onder vermeerdering van de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij
[benadeelde 2]vordert een schadevergoeding van € 21.618,02 ter zake van de dood van haar dochter, bestaande uit:
  • uitvaartkosten ad € 3.868,02,
  • affectieschade ad € 17.500,00,
  • kosten eigen risico rechtsbijstand ad € 250,00,
onder vermeerdering van de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Door de benadeelde partijen is verder nog aangegeven dat zij grote bezwaren hebben tegen toewijzing van een eventueel toekomstig verzoek van de verdachte en/of initiatief van Nederland om een straf(restant) in het land van herkomst, te weten Portugal, uit te zitten. Zij geven aan dat het recente verleden heeft uitgewezen welke onomkeerbare, trieste gevolgen de toewijzing van een dergelijk verzoek kan hebben en het zou voor de familie onverteerbaar zijn als de verdachte daardoor voor de derde maal in de mogelijkheid wordt gebracht om een soortgelijk misdrijf te begaan. Omdat zij in de procedure voor strafoverdracht in beginsel geen gelegenheid krijgen om hun standpunt te verwoorden, hebben zij de rechtbank gevraagd om hun standpunt al in het veroordelend vonnis op te nemen. De rechtbank geeft middels deze passage gehoor aan dit verzoek. Het weergeven van het standpunt houdt geen overweging of beslissing van de rechtbank in.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank alle vorderingen integraal zal toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de schadevergoedingsmaatregel bij beide vorderingen achterwege dient te worden gelaten, nu langdurige detentie en/of behandeling het draagkrachtvermogen van de verdachte dusdanig zal verminderen dat hij niet in staat zal zijn de schadevergoedingen te betalen.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
7.4.1.
Vordering benadeelde partij [benadeelde 1]
Reiskosten
De opgevoerde reiskosten betreffen kosten die in het kader van de lijkbezorging zijn gemaakt. Op grond van artikel 6:108, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen deze kosten verhaald worden op degene die verantwoordelijk is voor de dood van een ander. De rechtbank zal derhalve de gevorderde en voldoende onderbouwde schade ter hoogte van
€ 104,00 toewijzen.
Affectieschade
De benadeelde partij vordert een vergoeding van affectieschade. Het vorderen van affectieschade is vanaf 1 januari 2019 mogelijk voor de in artikel 6:108 BW, derde juncto vierde lid, genoemde naasten van het door het misdrijf overleden slachtoffer. Onder deze naasten valt onder meer degene die ten tijde van het overlijden de ouder van de overledene is. De benadeelde partij is de vader van het slachtoffer. Hij valt daarmee in de categorie genoemd in artikel 6:108 BW, vierde lid, sub c. Het voorgaande betekent dat de benadeelde partij recht heeft op vergoeding van affectieschade.
De benadeelde partij vordert een bedrag aan affectieschade van € 17.500,00. Dit is het standaardbedrag dat op grond van het Besluit vergoeding affectieschade aan een naaste als bedoeld in artikel 6:108 BW, vierde lid, sub c, toekomt.
Op grond hiervan zal de rechtbank de vordering van [benadeelde 1] tot vergoeding van affectieschade toewijzen.
De rechtbank stelt de totale toewijsbare schade derhalve vast op
€ 17.604,00.
7.4.2.Vordering benadeelde partij [benadeelde 2]
Uitvaartkosten en kosten eigen risico rechtsbijstand
Artikel 6:108, tweede lid, van het BW bepaalt dat deze kosten verhaald kunnen worden op degene die verantwoordelijk is voor de dood van een ander. Op grond hiervan zal de rechtbank de gevorderde schade ter hoogte van € 3.868,02 ter zake van begrafeniskosten en 250,00 ter zake kosten rechtsbijstand toewijzen, nu deze kosten voldoende zijn onderbouwd.
Affectieschade
De benadeelde partij vordert een vergoeding van affectieschade. Het vorderen van affectieschade is vanaf 1 januari 2019 mogelijk voor de in artikel 6:108 BW, derde juncto vierde lid, genoemde naasten van het door het misdrijf overleden slachtoffer. Onder deze naasten valt onder meer degene die ten tijde van het overlijden de ouder van de overledene is. De benadeelde partij is de moeder van het slachtoffer. Zij valt daarmee in de categorie genoemd in artikel 6:108 BW, vierde lid, sub c. Het voorgaande betekent dat de benadeelde partij recht heeft op vergoeding van affectieschade.
De benadeelde partij vordert een bedrag aan affectieschade van € 17.500,00. Dit is het standaardbedrag dat op grond van het Besluit vergoeding affectieschade aan een naaste als bedoeld in artikel 6:108 BW, vierde lid, sub c, toekomt.
Op grond hiervan zal de rechtbank de vordering van [benadeelde 2] tot vergoeding van affectieschade toewijzen.
De rechtbank stelt de totale toewijsbare schade derhalve vast op
€ 21.618,02.
Wettelijke rente
De benadeelde partijen hebben gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag telkens vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 8 december 2020.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal, om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze. De rechtbank overweegt dat een langdurige straf en maatregel weliswaar van invloed kunnen zijn op de draagkracht, maar dat dit verkrijging van vermogen niet geheel uitsluit (bijvoorbeeld door een erfenis) en dat in deze zaak genoegdoening voor de nabestaanden voorop dient te staan. De rechtbank ziet op basis hiervan wel aanleiding om het aantal dagen gijzeling te beperken en vast te stellen op 100 dagen in het geval dat de verdachte niet aan zijn betalingsverplichting voldoet.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikelen 36f, 37a, 37b en 289 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Maatregel
- gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd;
Benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen
  • wijst de vordering van de benadeelde partij
  • veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij,
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer,
  • bepaalt dat, indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt,
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
  • wijst de vordering van de benadeelde partij
  • veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij,
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer,
  • bepaalt dat, indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt,
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.H. van den Hombergh, voorzitter, mr. S.A.M.C. van de Winkel en mr. N.P.J. van de Pasch, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. Geene, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 4 juli 2022.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 8 december 2020 in de gemeente Venlo,
[slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft
beroofd, door met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp,
meermalen in de hals te steken en/of te snijden, ten gevolge waarvan die
[slachtoffer] is overleden;
(art 289 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 8 december 2020 in de gemeente Venlo,
[slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door met een mes,
althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen in de hals te
steken en/of te snijden, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden.
(art 287 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie, districtsrecherche Noord- en Midden-Limburg, proces-verbaalnummer LB1R020133-232, gesloten d.d. 5 oktober 2021, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 2188 en het aanvullend dossier, proces-verbaalnummer LB1R020133-244, gesloten op 28 februari 2022, doorgenummerd van pagina 2189 tot en met pagina 2318.
2.Het geschrift, inhoudende het schouwverslag van L.T.J. Levels, forensisch arts, pagina’s 954-956.
3.Het geschrift, inhoudende het Pathologieonderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke dood, door het NFI d.d. 8 februari 2021, pagina’s 1002-1020.
4.Overzicht camerabeelden, loopproces-verbaal zaaksdossier, pagina’s 165, 169, 176, 178, 179, 184, 185, 187 en 188, en de onderliggende processen-verbaal op pagina’s 489-493, 566, 567, 572, 574 en 578.
5.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 december 2020, pagina’s 455-460 en proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 februari 2021, pagina’s 1292-1297, met bijlagen op pagina’s 1298-1327.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 15 december 2020, pagina’s 434-437.
7.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 5] d.d. 8 december 2020, pagina’s 250-253.
8.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam 3] d.d. 8 december 2020, pagina’s 256-259.