ECLI:NL:RBLIM:2022:5039

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
6 juli 2022
Publicatiedatum
4 juli 2022
Zaaknummer
C/03/299226 / HA ZA 21-597
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake huwelijksvermogensrecht en levensverzekeringen tussen ex-partners met huwelijkse voorwaarden

In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, gaat het om een geschil tussen twee ex-partners, [eiser] en [gedaagde], die onder huwelijkse voorwaarden met een periodiek verrekenbeding zijn gehuwd geweest. De rechtbank heeft op 6 juli 2022 uitspraak gedaan in een civiele procedure waarin [eiser] vorderingen heeft ingesteld met betrekking tot levensverzekeringen en koopsompolissen die tijdens het huwelijk zijn afgesloten door [gedaagde]. De partijen zijn op 1 juli 1982 gehuwd en zijn op 18 november 2015 gescheiden. [eiser] vordert een verklaring voor recht dat zij medegerechtigd is aan de polissen en dat [gedaagde] moet bevestigen dat zij voor een gelijk deel gerechtigd is. [gedaagde] betwist deze vordering en stelt dat alle openstaande posten bij de echtscheiding zijn verrekend.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de polissen zijn afgesloten door [gedaagde] en dat hij als verzekeringnemer en eerste begunstigde is aangemerkt. De rechtbank oordeelt dat, hoewel [eiser] mogelijk financieel heeft bijgedragen aan de premies, dit niet automatisch leidt tot medegerechtigdheid. De rechtbank wijst de vorderingen van [eiser] af, maar geeft [gedaagde] gelijk in zijn vordering in reconventie, waarbij [eiser] wordt veroordeeld om medewerking te verlenen aan de mutatie van de polissen naar een andere verzekeringsmaatschappij. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
zaaknummer / rolnummer: C/03/299226 / HA ZA 21-597
Vonnis van 6 juli 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. Q.J. van Riet te Venlo,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. C.A.M.J.M. Joosten te Venlo.
Partijen worden hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 19 november 2021 met producties 1 tot en met 8;
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie met producties 1 tot en met 4;
  • de conclusie van antwoord in reconventie;
  • de mondelinge behandeling op 24 mei 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald op 6 juli 2022.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op 1 juli 1982. Bij beschikking van 18 november 2015 heeft de rechtbank de echtscheiding uitgesproken. De beschikking is op 11 maart 2016 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
Partijen waren gehuwd op huwelijkse voorwaarden. In de huwelijkse voorwaarden is – voor zover relevant – het volgende bepaald:
“ARTIKEL 1.
Tussen de echtgenoten zal generlei vermogensrechtelijke gemeenschap bestaan.
(…)
ARTIKEL 3.
a. Voor rekening van de man zijn alle lasten van het huwelijk, (…).
Onder de lasten van het huwelijk zijn niet begrepen de premiën en koopsommen, verschuldigd of betaald wegens overeenkomsten van levens- of ongevallenverzekering, gesloten door de ene echtgenoot te zijnen gunste op het leven van de andere echtgenoot, dan wel gesloten door een der echtgenoten op het leven van een hunner ten gunste van de andere echtgenoot.Deze premiën en koopsommen komen geheel ten laste van de begunstigde echtgenoot en zullen voorzoveel mogelijk dienovereenkomstig moeten worden verrekend.
(…)
ARTIKEL 5
a. Per het einde van elk jaar voegen de echtgenoten ter helfte bijeen, hetgeen van elk hunner inkomsten over dat jaar onverteerd is of door belegging van onverteerd inkomen is verkregen.(..)”
2.3.
[eiser] heeft tot 31 december 1989 voor eigen rekening en risico in een eenmanszaak een landbouwbedrijf uitgeoefend. Het betreft een pluimveebedrijf dat oorspronkelijk van haar ouders was. Met ingang van 1 januari 1990 is dat bedrijf in een maatschap met [gedaagde] voortgezet.
2.4.
[gedaagde] heeft tijdens het huwelijk een aantal lijfrentepolissen afgesloten. Het betreft de volgende polissen:
A.
Polisnummer [A.]
2.4.1.
Op 15 december 1990 is door [gedaagde] een Rabo Lijfrente Koopsompolis gesloten bij Interpolis verzekeringen met polisnummer [A.] met hemzelf als verzekeringsnemer en [eiser] als verzekerde. Begunstigden zijn [gedaagde] (1), [eiser] (2), kinderen van [gedaagde] (3) en erfgenamen van [gedaagde] (4). Daarbij diende eenmalig een bedrag te worden ingelegd van ƒ 13.906,00. Op de einddatum van 15 december 2018 wordt een gegarandeerd bedrag uitgekeerd van € 38.999,23.
Bij het aangaan van deze polis heeft [gedaagde] een machtiging verleend om de eenmalige storting af te schrijven van bankrekeningnummer [rekeningnummer] . Dit is het rekeningnummer dat altijd door het landbouwbedrijf van [eiser] en sinds 1 januari 1990 door de maatschap werd gebruikt.
B.
Polisnummer [B.]
2.4.2.
Op 15 juni 1991 is door [gedaagde] een Rabo Lijfrente Koopsompolis gesloten bij Interpolis verzekeringen met polisnummer [B.] met hemzelf als verzekeringnemer en [eiser] als verzekerde. Begunstigden zijn [gedaagde] (1), [eiser] (2), kinderen van [gedaagde] (3) en erfgenamen van [gedaagde] (4). Daarbij diende eenmalig een bedrag te worden ingelegd van ƒ 13.906,00. Op de einddatum van 15 december 2019 wordt een gegarandeerd bedrag uitgekeerd van € 34.459,62.
Bij het aangaan van deze koopsompolis heeft [gedaagde] een machtiging verleend om de eenmalige storting af te schrijven van bankrekeningnummer [rekeningnummer] . Dit is het rekeningnummer dat altijd door het landbouwbedrijf van [eiser] en sinds 1 januari 1990 door de maatschap werd gebruikt.
C.
Polisnummer [C.]
2.4.3.
Op 15 december 1992 is door [gedaagde] een Rabo Pensioen Plan-Koopsom afgesloten bij Interpolis met polisnummer [C.] met hemzelf als verzekeringnemer en verzekerde. Begunstigden zijn [gedaagde] (1), [eiser] (2), kinderen van [gedaagde] (3) en erfgenamen van [gedaagde] (4). Daarbij diende eenmalig een bedrag te worden ingelegd op de ingangsdatum van de verzekering. Op de einddatum van 15 december 2017 wordt
€ 14.630,33 betaalbaar. Het bedrag wordt niet in contanten uitgekeerd maar zal de vorm hebben van een oudedagslijfrente als [gedaagde] op de einddatum in leven is of een nabestaandenlijfrente bij overlijden van [gedaagde] .
D.
Polisnummer [D.]
2.4.4.
Op 14 december 1989 is door [gedaagde] een Polis Levensverzekering IRK afgesloten bij Interpolis met polisnummer [D.] met hemzelf als verzekeringnemer en [eiser] als verzekerde. Begunstigden zijn [gedaagde] (1), [eiser] (2), kinderen van [gedaagde] (3) en erfgenamen van [gedaagde] (4). Daarbij diende eenmalig een bedrag te worden ingelegd op de ingangsdatum van de verzekering. Op de einddatum van 14 december 2021 wordt ƒ 51.099,41 betaalbaar. Het bedrag wordt niet in contanten uitgekeerd maar uitsluitend aangewend tot aankoop van een of meer lijfrenten naar keuze van de begunstigde(n).
E.
Polisnummer [E.]
2.4.5.
Op 1 juli 1989 is door [gedaagde] een Polis Spaarplan afgesloten bij Interpolis met polisnummer [E.] met hemzelf als verzekeringnemer en [eiser] als verzekerde. Begunstigden zijn [gedaagde] (1), [eiser] (2), kinderen van [gedaagde] (3) en erfgenamen van [gedaagde] (4). Op deze polis staat niet dat het om een eenmalige inleg gaat. Uit de verklaring van de boekhouder die [gedaagde] in het geding heeft gebracht, blijkt dat er termijnbetalingen zijn en dat [gedaagde] f. 3.210,- heeft betaald. Op de einddatum van 1 juni 2021 wordt ƒ 82.607,00 betaalbaar. Het bedrag wordt niet in contanten uitgekeerd maar uitsluitend aangewend tot aankoop van een of meer lijfrenten naar keuze van de begunstigde(n).
F.
Polisnummer [F.]
2.4.6.
Op 15 mei 1989 heeft [gedaagde] een Levensverzekering INP bij Achmea Pensioen- en Levensverzekeringen N.V. afgesloten met polisnummer [F.] met hemzelf als verzekeringnemer en [naam] , de dochter van partijen, als verzekerde. Begunstigden zijn [gedaagde] (1), [eiser] (2), kinderen van [gedaagde] (3) en erfgenamen van [gedaagde] (4). Hiervoor moet een maandelijkse premie worden betaald van € 19,97. Op de einddatum van 15 mei 2019 wordt € 10.549,58 betaalbaar.
2.5.
Met betrekking tot deze polissen is tussen partijen een kort geding bij deze rechtbank aanhangig geweest met het zaaknummer C/03/289462 / KG ZA 21-97. [eiser] is veroordeeld om middels een door haar ondertekende verklaring mee te werken aan de verlenging c.q. doorschuiving van de expiratiedatum van de polissen met de bovengenoemde nummers dan wel al het redelijkerwijs noodzakelijke te doen voor doorschuiving c.q. verlenging van de expiratiedatum van deze polissen. [eiser] heeft naar aanleiding daarvan een ondertekende verklaring gedateerd 28 april 2021 aan [gedaagde] verstrekt waarin staat opgenomen:

VERKLAART:
Mevr. [eiser] werkt mee aan en verzet zich niet tegen de verlenging c.q. doorschuiving van de expiratiedatum van de polissen bij Interpolis met nummers [C.] , [B.] , [A.] , [D.] , [E.] en [F.] .”

3.Het geschil in conventie en in reconventie

In conventie

3.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
zal verklaren voor recht dat zij voor een gelijk deel als [gedaagde] medegerechtigd is ten aanzien van de polissen;
[gedaagde] zal veroordelen om binnen 2 weken na betekening van het vonnis aan de verzekeraars bij wie de polissen zijn afgesloten schriftelijk te bevestigen dat zij voor een gelijk deel als [gedaagde] gerechtigd is ten aanzien van de polissen, dat de polissen tot uitkering dienen te komen en dat de helft van de uitkeringen aan haar moet toekomen;
[gedaagde] zal veroordelen om al het redelijkerwijs noodzakelijke te doen voor uitbetaling van de helft van de uitkeringen van de polissen aan haar;
[gedaagde] zal veroordelen om aan haar een dwangsom te betalen als hij niet aan de veroordelingen onder 2 en 3 voldoet;
[gedaagde] zal veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt hieraan ten grondslag dat zij geen bankafschriften meer heeft, maar zich stellig kan herinneren dat zij de polissen heeft betaald. Op twee koopsompolissen, te weten [A.] en [B.] staat genoteerd dat de eenmalige koopsom is betaald door het koopsombedrag af te schrijven van de bankrekening [rekeningnummer] . Dat was het bankrekeningnummer dat [eiser] altijd voor haar onderneming gebruikte. Hiermee staat vast dat zij deze twee koopsompolissen heeft betaald. Ook de andere koopsompolissen zijn van deze bankrekening betaald. De koopsompolissen zijn nimmer verrekend, anders dan bij de later afgesloten polissen waarbij maandelijks of per kwartaal periodieke premie moest worden betaald, die wel zijn verrekend. Daarom is [eiser] gerechtigd om de helft van de waarde van de polissen te ontvangen.
3.3.
[gedaagde] voert verweer dat strekt tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] . Hij legt daaraan de stelling ten grondslag dat met de echtscheidingsbeschikking alle openstaande posten tussen partijen zijn verrekend, zodat [eiser] niets meer te vorderen heeft. [eiser] heeft onvoldoende onderbouwd dat zij de polissen heeft betaald. De polissen zijn betaald van de bedrijfsrekening maar [gedaagde] was ten tijde van de betaling evenzeer gerechtigd tot betaling van deze rekening. Polis [D.] is gesloten voor de oprichting van de maatschap per 1 januari 1990. Ten aanzien van deze polis is niet onderbouwd met stukken dat [eiser] deze polis heeft betaald. De overige polissen zijn na de oprichting van de maatschap aangegaan en de koopsombetalingen en de premies zijn zowel tijdens als voorafgaand aan het bestaan van de maatschap verrekend. Dit blijkt uit de verklaring van de boekhouder.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
In reconventie
3.5.
[gedaagde] vordert, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. om [eiser] te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van het vonnis de opgestelde mutatieformulieren met betrekking tot de polissen van een handtekening te voorzien dan wel volledige en onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan het bewerkstelligen van mutatie van de polissen naar een andere verzekeringsmaatschappij of bankinstelling, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
II. te bepalen dat het vonnis in de plaats treedt van medewerking van [eiser] voor zover zij niet voldoet aan de vordering onder I.
3.6.
[gedaagde] legt hieraan ten grondslag dat na het kort geding is gebleken dat verlenging c.q. doorschuiving van de polissen bij zijn huidige verzekeringsmaatschappij feitelijk onmogelijk was. [eiser] was bekend dat verlenging c.q. doorschuiving bij Interpolis niet mogelijk was maar heeft haar medewerking wel aan deze beperking verbonden. De strekking van het kort geding vonnis is dat [gedaagde] de polissen dient te behouden en erover dient te beschikken en dat [eiser] daarvoor al het redelijkerwijs noodzakelijke dient te doen. De enige mogelijkheid tot behoud van de polissen is mutatie naar een andere verzekeringsmaatschappij dan wel bankinstelling. Dit doel is niet bereikt en [eiser] heeft hier niet adequaat aan meegewerkt.
3.7.
[eiser] voert verweer dat strekt tot afwijzing van de vorderingen van [gedaagde] . Zij stelt dat zij medegerechtigde is ten aanzien van de polissen en dat zij haar medewerking heeft verleend aan de tenuitvoerlegging van het vonnis.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

In conventie en in reconventie

4.1.
De rechtbank constateert dat de onder de feiten opgesomde polissen A, B en C koopsompolissen zijn en D, E en F levensverzekeringen betreffen. Een koopsompolis of een levensverzekering is een overeenkomst tussen de verzekeraar en de verzekeringnemer waarbij er een begunstigde wordt aangewezen die onder overeengekomen omstandigheden recht op uitkering onder de koopsompolis of levensverzekering heeft. In het geval de begunstigde een ander is dan de verzekeringnemer roept de overeenkomst ook verplichtingen van de verzekeraar jegens de begunstigde in het leven. In het onderhavige geval is [gedaagde] verzekeringnemer en eerste begunstigde bij alle koopsompolissen en levensverzekeringen. Dit laatste betekent dat hij recht heeft op uitkering en dat de overige begunstigden pas aan bod komen als niet aan hem kan worden uitgekeerd. Uit het zijn van verzekeringnemer en eerste begunstigde volgt naar het oordeel van de rechtbank dat [gedaagde] rechthebbende is op alle koopsompolissen en levensverzekeringen.
4.2.
Op grond van artikel 3 van de huwelijkse voorwaarden dient hij als eerste begunstigde de lasten van de koopsompolissen te dragen en dient er tussen de echtelieden verrekend te worden als de lasten niet van zijn privévermogen zijn voldaan. [eiser] stelt dat zij deze lasten geheel of gedeeltelijk heeft betaald omdat ze volgens haar allemaal van de bedrijfsrekening zijn betaald. [eiser] stelt voorts dat dit niet tussen haar en [gedaagde] gedurende het huwelijk of bij echtscheiding is verrekend. [gedaagde] betwist dat [eiser] heeft meebetaald en voor zover zij dat wel heeft gedaan, is dit volgens [gedaagde] jaarlijks verrekend conform het verrekenbeding in artikel 5 van de huwelijkse voorwaarden dan wel bij echtscheiding.
4.3.
Tussen partijen staat vast dat de bedrijfsrekening die door de eenmanszaak van [eiser] is gebruikt, in gebruik is gebleven als bedrijfsrekening nadat [gedaagde] en [eiser] een maatschap zijn aangegaan per 1 januari 1990 waarbij de eenmanszaak in de maatschap is ingebracht. Tussen partijen staat verder vast dat de koopsompolissen A en B van deze bedrijfsrekening zijn betaald na het aangaan van de maatschap. Waarschijnlijk is ook koopsompolis C van die rekening betaald, nu de eenmalige inleg is betaald toen [gedaagde] reeds tot de maatschap was toegetreden en - naar hij zelf ter zitting heeft gesteld - na zijn toetreding tot de maatschap alles van de bedrijfsrekening werd betaald. Ten aanzien van de polissen E en F zijn – naar het zich laat aanzien – jaarlijkse premies betaald. Het ligt voor de hand om aan te nemen dat de premies jaarlijks zijn verrekend. Bij de polis onder D is in 1989, dus voor het toetreden van [gedaagde] tot de maatschap, een eenmalige inleg betaald. Ter zitting is door [gedaagde] gesteld dat hij een eigen bankrekening aanhield waarop zijn salaris als constructiebankwerker werd betaald totdat hij toetrad tot de maatschap. Onduidelijk is of de polis van die bankrekening is betaald of ook van de bedrijfsrekening die toen nog op naam van de eenmanszaak van [eiser] stond.
4.4.
De rechtbank constateert dat partijen van de veronderstelling uit lijken te gaan dat het betalen van de eenmalige inleg van een koopsompolis of levensverzekering de betaler tot medegerechtigde ten aanzien van de koopsompolis maakt. Deze veronderstelling is echter onjuist. Bij een echtscheiding van partners die in gemeenschap van goederen zijn gehuwd valt de koopsompolis dan wel de levensverzekering in de gemeenschappelijke boedel en dient deze te worden verdeeld. In deze zaak zijn partijen echter onder huwelijkse voorwaarden met een periodiek verrekenbeding gehuwd geweest. In artikel 1 van de huwelijkse voorwaarden is vastgelegd dat er tussen partijen generlei gemeenschap zal bestaan. Dit betekent dat degene die rechthebbende op een goed is of wordt, dit ook blijft. Indien de ander aan de verkrijging van dit goed financieel heeft bijgedragen, kan dit hooguit leiden tot recht op vergoeding van deze bijdrage, maar leidt dit er niet toe dat de ander medegerechtigde wordt ten aanzien van dat goed. Indien [eiser] financieel heeft bijgedragen aan de koopsompolissen en levensverzekeringen en dit nog niet tussen partijen is verrekend, zou dit tot vergoedingsrechten van [eiser] kunnen leiden. Nu [eiser] in deze zaak echter geen vergoeding vordert van de door haar gestelde financiële bijdrage maar een verklaring voor recht dat zij medegerechtigde is ten aanzien van de polissen en ook haar overige vorderingen hierop zijn gebaseerd, dienen al haar vorderingen in conventie te worden afgewezen.
4.5.
De vordering in reconventie van [gedaagde] om [eiser] te veroordelen de opgestelde mutatieformulieren ten aanzien van de polissen van een handtekening te voorzien, zal worden afgewezen. [gedaagde] heeft de mutatieformulieren waarvan hij ondertekening wenst niet in het geding gebracht en niet nader omschreven. Dit deel van het door hem gevorderde is onvoldoende onderbouwd.
4.6.
De vordering in reconventie van [gedaagde] om [eiser] te veroordelen volledige en onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan het bewerkstelligen van mutatie van de polissen naar een andere verzekeringsmaatschappij of bankinstelling zal worden toegewezen. Zoals overwogen, is [gedaagde] de rechthebbende op de polissen en dient hij hierover als heer en meester te kunnen beschikken. Nu [eiser] niet medegerechtigd is tot de polissen maar de verzekeraar uit hoofde van het ontbonden huwelijk nog medewerking van haar verlangt, dient zij deze medewerking te verlenen binnen 14 dagen na betekening van het vonnis. De gevorderde termijn van slechts 2 dagen vindt de rechtbank te kort. De rechtbank zal tevens bepalen dat dit vonnis in de plaats treedt van de medewerking van eiseres indien zij haar medewerking niet binnen deze termijn verleent. Het is dan niet nodig om een dwangsom op te leggen.
4.7.
Gelet op de gewezen relatie tussen partijen zullen de proceskosten zowel in conventie als in reconventie tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Het verzoek van [eiser] om [gedaagde] in de kosten te veroordelen, wordt niet gehonoreerd. De rechtbank heeft de indruk dat partijen in de nasleep van hun huwelijk ieder op verschillende punten enigszins ‘verdwaald’ zijn geraakt in deze lastige materie, waardoor de rechtbank een compensatie van de proceskosten passend vindt.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
wijst alle vorderingen af,
in reconventie
5.2.
veroordeelt [eiser] om volledige en onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan het bewerkstelligen van mutatie van de polissen met de nummers [C.] , [B.] , [A.] , [D.] , [E.] en [F.] naar een andere verzekeringsmaatschappij of bankinstelling binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis,
5.3.
bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de medewerking van [eiser] voor zover zij niet voldoet aan de veroordeling onder 5.2.,
5.4.
verklaart dit vonnis voor wat betreft 5.2. en 5.3. uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in conventie en in reconventie
5.6.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Koster-van der Linden en in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2022. [1]

Voetnoten

1.type: AK