In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, gaat het om een geschil tussen twee ex-partners, [eiser] en [gedaagde], die onder huwelijkse voorwaarden met een periodiek verrekenbeding zijn gehuwd geweest. De rechtbank heeft op 6 juli 2022 uitspraak gedaan in een civiele procedure waarin [eiser] vorderingen heeft ingesteld met betrekking tot levensverzekeringen en koopsompolissen die tijdens het huwelijk zijn afgesloten door [gedaagde]. De partijen zijn op 1 juli 1982 gehuwd en zijn op 18 november 2015 gescheiden. [eiser] vordert een verklaring voor recht dat zij medegerechtigd is aan de polissen en dat [gedaagde] moet bevestigen dat zij voor een gelijk deel gerechtigd is. [gedaagde] betwist deze vordering en stelt dat alle openstaande posten bij de echtscheiding zijn verrekend.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de polissen zijn afgesloten door [gedaagde] en dat hij als verzekeringnemer en eerste begunstigde is aangemerkt. De rechtbank oordeelt dat, hoewel [eiser] mogelijk financieel heeft bijgedragen aan de premies, dit niet automatisch leidt tot medegerechtigdheid. De rechtbank wijst de vorderingen van [eiser] af, maar geeft [gedaagde] gelijk in zijn vordering in reconventie, waarbij [eiser] wordt veroordeeld om medewerking te verlenen aan de mutatie van de polissen naar een andere verzekeringsmaatschappij. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.