ECLI:NL:RBLIM:2022:5027

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
30 juni 2022
Publicatiedatum
1 juli 2022
Zaaknummer
C/03/304462 / KG ZA 22-148
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van horecapand toegewezen wegens huurachterstand met afwijzing van betalingsvordering

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 30 juni 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Brand Bierbrouwerij B.V. en Horeca Exploitatie Maatschappij Maastricht B.V. Brand vorderde ontruiming van een horecapand wegens een aanzienlijke huurachterstand. De huurovereenkomst was in 2018 aangegaan, maar door betalingsachterstanden van HEM, die inmiddels opliepen tot 20 huurtermijnen, was Brand genoodzaakt juridische stappen te ondernemen. De voorzieningenrechter oordeelde dat er voldoende aannemelijk was dat de bodemrechter de huurovereenkomst zou ontbinden, gezien de grote betalingsachterstanden en het feit dat HEM had aangegeven mogelijk aanspraak te willen maken op huurkorting vanwege de coronamaatregelen. De vordering tot ontruiming werd toegewezen, maar de vordering tot betaling van de huurachterstand werd afgewezen, omdat het spoedeisend belang niet was aangetoond en er onzekerheid bestond over de uiteindelijke hoogte van de vordering. De rechtbank oordeelde dat HEM als huurder moest ontruimen binnen 14 dagen na betekening van het vonnis. Daarnaast werd HEM veroordeeld in de proceskosten van Brand, terwijl Brand ook in de proceskosten van de andere gedaagden werd veroordeeld. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/304462 / KG ZA 22-148
Vonnis in kort geding van 30 juni 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BRAND BIERBROUWERIJ B.V.,
gevestigd te Wijlre,
eiseres,
advocaat mr. J. Verstoep te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HORECA EXPLOITATIE MAATSCHAPPIJ MAASTRICHT B.V.,
gevestigd te Maastricht,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MAASTRICHT HORECA HOLDING B.V.,
gevestigd te Valkenburg,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 3],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
4.
[gedaagde sub 4],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
Gemachtigde: mr. W.H.L. Pieters te Neer.
Partijen worden hierna ook genoemd Brand (eiseres), HEM (gedaagde onder 1), Horeca Holding (gedaagde onder 2), [gedaagde sub 3] (gedaagde onder 3) en [gedaagde sub 4] (gedaagde onder 4).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met 10 producties
  • de akte met productie 11
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van Brand
  • de pleitnota van HEM
  • de brief van de echtgenote van [gedaagde sub 4] van 16 juni 2022 zoals overgelegd bij de mondelinge behandeling.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Brand onderverhuurt vanaf 1 december 2018 het pand met terras aan de [adres] te [plaats] aan HEM, met als handelsnaam [handelsnaam] .
De bestuurders van HEM, destijds de heren [naam bestuurder] en [gedaagde sub 4] hebben zich in de huurovereenkomst hoofdelijk aansprakelijk verklaard voor de nakoming van alle voor HEM uit de huurovereenkomst voortvloeiende verplichtingen. De huurprijs bedroeg € 2.000,00 per maand.
2.2.
Bij “Akte van Indeplaatsstelling” van 15 december 2020 is de huurovereenkomst gewijzigd. [naam bestuurder] is niet langer bestuurder en ook niet meer hoofdelijk aansprakelijk maar enkel nog [gedaagde sub 4] en daarnaast zijn vennootschappen Horeca Holding en [gedaagde sub 3] . [gedaagde sub 4] is middels [gedaagde sub 3] en Horeca Holding enig aandeelhouder/bestuurder van HEM. De huurprijs wijzigt in € 3.592,03 per maand.
2.3.
Naast de huurovereenkomst (akte van indeplaatsstelling) heeft HEM een Samenwerkingsovereenkomst (leveranciersovereenkomst) met Heineken gesloten waarin zij zich heeft verplicht om bij Heineken bieren en andere producten af te nemen.
2.4.
Daarnaast heeft Brand aan HEM een krediet verstrekt van € 7.500,00, waarvoor [gedaagde sub 4] zich hoofdelijk aansprakelijk heeft gesteld.

3.Het geschil

3.1.
Brand vordert om uitvoerbaar bij voorraad gedaagden te veroordelen om:
i. binnen vijf dagen na betekening van het te dezen te wijzen vonnis het Gehuurde
gelegen aan de [adres] te [plaats] met al het hare en de haren te ontruimen, doch onder achterlating van wat aan Brand toebehoort, en, onder afgifte van de sleutels, ter algehele en vrije beschikking van Brand te stellen;
aan Brand een bedrag ad € 65.451,72 aan huurachterstand, verstrekte kredieten
(dranken)leveranties te betalen, te vermeerderen met de contractuele rente van
één procent per maand, althans de wettelijke handelsrente, althans de wettelijke
rente, vanaf de opvolgende vervaldata van de huurachterstand en de onbetaald
gelaten borg ad thans € 1.750,00 tot de dag der algehele voldoening;
aan Brand een bedrag ad € 3.735,16 (inclusief btw) per maand te betalen zolang
[handelsnaam] het Gehuurde niet zal hebben ontruimd, te vermeerderen met de
contractuele rente van één procent per maand, althans de wettelijke handelsrente, althans de wettelijke rente, vanaf heden tot de dag der algehele voldoening vanaf de vervaldata tot de dag der volledige voldoening;
aan Brand een bedrag ad € 1.502,22 aan buitengerechtelijke incassokosten te
betalen; en
aan Brand de kosten van onderhavige procedure te betalen, waaronder de
nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na de
betekening van het te dezen te wijzen vonnis tot de dag van algehele voldoening.
3.2.
HEM voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

de ontruiming

4.1.
Brand vordert op de eerste plaats gedaagden te veroordelen om het Gehuurde te ontruimen omdat zij ernstig zijn tekortgeschoten in de nakoming van hun contractuele verplichtingen door grote betalingsachterstanden te laten ontstaan.
4.2.
De voorzieningenrechter overweegt dat een ontruiming alleen in kort geding kan worden toegewezen als voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming zal toewijzen en van de verhuurder niet kan worden verlangd dat die de uitkomst van een bodemprocedure afwacht.
4.3.
Daarvan is in dit geval sprake. Er is blijkens de door eiseres overgelegde productie 11 sprake van een achterstand in betalingen van 20 huurtermijnen. Ook al komt HEM nog enige huurkorting toe als gevolg van de coronapandemie (op de mondelinge behandeling heeft zij gesteld daarop nog aanspraak te willen maken) dan nog blijft sprake van een zodanig hoge huurachterstand dat voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter zal beslissen dat de huurovereenkomst wordt ontbonden en het gehuurde moet worden ontruimd. Daarbij komt dat op de mondelinge behandeling is gebleken dat de onderneming niet meer wordt geëxploiteerd en er dus geen enkel zicht bestaat op omzet en daarmee op betaling van de lopende huur, laat staan op het inlopen van de achterstand.
Dat een ontruiming kapitaalvernietiging van de inventaris van HEM tot gevolg heeft, zoals gedaagden hebben gesteld, maakt dat niet anders.
4.4.
De vordering onder i. tot ontruiming wordt dus toegewezen, zij het enkel ten aanzien van HEM nu alleen zij huurder is en dat de termijn waarbinnen ontruimd moet worden, wordt bepaald op 14 dagen na betekening van dit vonnis.
de geldvorderingen
4.5.
Brand vordert eveneens betaling van een bedrag dat inmiddels is opgelopen tot
€ 72.922,04 en dat bestaat uit de huurachterstand, een achterstand in afbetaling van het krediet van € 5.250,00 en achterstallige betalingen van drankenleveranties van Heineken
voor een bedrag van € 387,20. Brand heeft onbetwist gesteld dat Heineken haar bij wijze van lastgeving als bedoeld in artikel 7:414 BW verzocht heeft om op eigen naam rechtsmaatregelen te treffen jegens [gedaagden] ten aanzien van de vorderingen die Heineken heeft op [gedaagden] uit hoofde van de leveranciersovereenkomst.
4.6.
Voor de vraag of plaats is voor toewijzing van een geldvordering in kort geding, zal de voorzieningenrechter moeten onderzoeken of 1) het bestaan en de omvang van de vordering in hoge mate aannemelijk zijn, 2) uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist en 3) het risico van onmogelijkheid van terugbetaling (het restitutierisico) - bij afweging van de belangen van partijen - aan toewijzing niet in de weg staat.
4.7.
Brand heeft niet gesteld dat en waarom zij voor wat betreft deze geldvordering de bodemprocedure niet kan afwachten. Daarbij komt dat niet is uitgesloten dat de geldvordering lager zal uitvallen dan de huidige vordering omdat [gedaagde sub 4] , mede namens de andere gedaagden, heeft verklaard alsnog aanspraak te willen maken op huurkorting als gevolg van de coronapandemie, nog afgezien van de overige verweren die gedaagden tegen de geldvorderingen hebben gevoerd.
4.8.
Conclusie is dat aan de voorwaarden onder 1 en 2 voor toewijzing van een geldvordering in kort geding niet is voldaan. De vordering van Brand onder ii. wordt daarom afgewezen. De vorderingen onder iii. en iv. worden daarom eveneens afgewezen.
4.9.
HEM zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van Brand worden veroordeeld. Omdat alleen de primaire vordering tot ontruiming wordt toegewezen, veroordeelt de voorzieningenrechter HEM tot betaling van een deel van het door Brand verschuldigde griffierecht en wel tot een bedrag van € 676,00. Dat is het griffierecht dat de rechtbank bij Brand in rekening zou hebben gebracht als zij haar vordering zou hebben beperkt tot deze ontruiming. Het salaris advocaat van Brand wordt om die reden ook beperkt tot € 656,00.
De kosten aan de zijde van Brand worden daarmee begroot op:
- dagvaarding € 103,33 (alleen de aan HEM uitgebrachte
dagvaarding)
- griffierecht 676,00
- salaris advocaat
656,00
Totaal € 1.435,33
4.10.
Brand zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van de gedaagden onder 2 tot en met 4 worden veroordeeld.
De kosten aan de zijde van deze gedaagden worden begroot op het gedeelte van het griffierecht dat het bedrag van € 676,00 te boven gaat te weten € 2.161,00 (€ 2.837,00 min
€ 676,00).

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt Horeca Exploitatie Maatschappij Maastricht B.V. om binnen twee weken na betekening van dit vonnis het Gehuurde gelegen aan de [adres] te [plaats] met al hare en de haren te ontruimen en, doch onder achterlating van wat aan eiseres toebehoort, onder afgifte van de sleutels, ter algehele en vrije beschikking van Brand te stellen;
5.2.
veroordeelt Horeca Exploitatie Maatschappij Maastricht B.V. in de proceskosten, aan de zijde van Brand Bierbrouwerij B.V. tot op heden begroot op € 1.435,33, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt Horeca Exploitatie Maatschappij Maastricht B.V. in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.4.
veroordeelt Brand Bierbrouwerij in de proceskosten, aan de zijde van gedaagden onder 2 tot en met 4 tot op heden begroot op € 2.161,00,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.R.A. Timmermans-Vermeer en in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2021. [1]

Voetnoten

1.type: TN