Op 1 juli 2022 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in de zaak ROE 20/319, waarin eiser bezwaar had gemaakt tegen de gedeeltelijke wijziging van de tenaamstelling en splitsing van een natuurvergunning voor een veehouderij. Eiser, die woont aan een aangrenzend perceel, stelde dat hij belanghebbende was bij het besluit, omdat hij directe gevolgen ondervond van de wijziging. De rechtbank oordeelde echter dat eiser geen belanghebbende was in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat de ruimtelijke uitstraling op zijn woon- en leefomgeving niet veranderde door de wijziging van de tenaamstelling. De rechtbank concludeerde dat de wijziging enkel een formele aanpassing betrof zonder feitelijke gevolgen voor de fysieke leefomgeving. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en het bestreden besluit bleef in stand. Eiser kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.