ECLI:NL:RBLIM:2022:4972

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
29 juni 2022
Publicatiedatum
30 juni 2022
Zaaknummer
C/03/306054 / KG ZA 22-215
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil in kort geding over ontruiming van huurwoning

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, hebben eisers, [eiser sub 1] en [eiseres sub 2], een vordering ingediend tegen de stichting Woningstichting Servatius. De eisers huren sinds medio 2018 een woning van Servatius, maar zijn door de kantonrechter op 4 mei 2022 veroordeeld tot ontruiming van het gehuurde. De eisers hebben tegen deze ontruiming in kort geding opgekomen, stellende dat er sprake is van een kennelijke misslag in het vonnis van de kantonrechter en dat de executie van het vonnis hen in een noodtoestand zou brengen. De voorzieningenrechter heeft op 15 juni 2022 een kop-staart-vonnis uitgesproken, waarin de vorderingen van de eisers zijn afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de eisers niet voldoende onderbouwd hebben dat er sprake is van een kennelijke misslag of noodtoestand. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de kantonrechter in zijn eerdere vonnis voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van beide partijen en dat de ontruiming kan doorgaan. De eisers zijn veroordeeld in de proceskosten van de procedure.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/306054 / KG ZA 22-215
Schriftelijke uitwerking van het kop-staart-vonnis in kort geding van 15 juni 2022
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

wonend te [woonplaats] ,
2.
[eiseres sub 2],
wonend te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. L.C. van Kasteren,
tegen
de stichting
WONINGSTICHTING SERVATIUS,
gevestigd te Maastricht,
gedaagde,
advocaat mr. G. Vansant.
Partijen zullen hierna “ [eisers] ” en “Servatius” genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 13 juni 2022 met een meebetekende USB-stick,
  • de mondelinge behandeling op 15 juni 2022,
  • de pleitnota van Servatius.
1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling is aan de orde geweest dat op het aan de rechtbank toegezonden exemplaar van de USB-stick twee mappen staan, getiteld “ Overige stukken” en “ Producties”. Mr. Vansant heeft aangegeven dat op de aan haar toegezonden USB-stick enkel de in de dagvaarding genoemde producties zijn opgeslagen. De voorzieningenrechter heeft tijdens de mondelinge behandeling bepaald dat geen acht zal worden geslagen op de map “ Overige stukken” en dat alleen de in de map “ Producties” opgeslagen documenten, waarnaar in de dagvaarding wordt verwezen, in de beoordeling worden betrokken.
1.3.
In verband met de spoedeisendheid van de zaak is op 15 juni 2022 het kop-staart-vonnis uitgesproken. Dit is de schriftelijke uitwerking daarvan.
2. De feiten
2.1.
[eisers] huren sinds medio 2018 de woonruimte staande en gelegen aan de [adres] te [woonplaats] van Servatius.
2.2.
Servatius heeft [eisers] op 30 november 2021 gedagvaard en – kort gezegd – ontbinding van de huurovereenkomst, alsmede ontruiming van het gehuurde gevorderd.
2.3.
De kantonrechter heeft de vorderingen van Servatius bij vonnis van 4 mei 2022 toegewezen, de huurovereenkomst ontbonden en [eisers] veroordeeld om het gehuurde te ontruimen (hierna: “het vonnis”). Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. In het vonnis is onder meer, voor zover hier van belang, het navolgende overwogen:
4.1.1.
Servatius hebben genoegzaam met verklaringen van omwonenden onderbouwd dat [eisers] hun hoofdverblijf niet in het gehuurde hebben en ook nooit hebben gehad, en dat zij er ook anderszins feitelijk niet wonen.
(…)
4.1.2.
[eisers] hebben geen aanknopingspunten geboden om te twijfelen aan de inhoud van de verklaringen van die omwonenden.
(…)
4.2.
[eisers] hebben daarmee niet voldaan aan hun contractuele verplichtingen om het gehuurde gedurende de gehele duur van de overeenkomst daadwerkelijk te gebruiken als bedoeld in artikel 1.1 van de toepasselijke algemene voorwaarden.
(…)
Hoewel in artikel 7:213 BW inderdaad niet de op zichzelf staande verplichting is opgenomen dat de huurder het gehuurde als zijn hoofdverblijf gebruikt, is de kantonrechter van oordeel dat het niet daadwerkelijk bewonen van een sociale huurwoning en wel over een dergelijk lange periode, zonder meer een schending van de verplichting tot goed huurderschap oplevert.
(…)
4.4.
De tekortkoming levert voldoende grond voor ontbinding van de huurovereenkomst op.
4.5.
[eisers] voeren bij antwoord nog aan dat Servatius jegens hen niet de nodige zorgvuldigheid heeft betracht en dat jegens medewerkers klachten zijn ingediend, maar nog daargelaten dat aldus van een afspraak en of het zitten in een beschermd getuigenprogramma niet is gebleken, heeft [eisers] aan die stelling geen rechtsgevolg verbonden. Uit de stukken blijkt voorts dat Servatius [eisers] meerdere mogelijkheden heeft aangedragen om stukken te laten inzien.
4.6.
Aan een bewijsopdracht komt de kantonrechter niet toe.”
2.4.
De voorgenomen gedwongen ontruiming staat op 16 juni 2022 gepland.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vorderen – samengevat – dat de voorzieningenrechter bij vonnis in kort geding, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • Servatius verbiedt om het door de rechtbank Limburg, sector kanton, locatie Maastricht, onder zaaknummer 9547791 CV EXPL 21-5658 (bedoeld zal zijn: 9574791 CV EXPL 21-5658, toevoeging voorzieningenrechter) uitgesproken respectievelijke veroordeling(en) in het vonnis van 4 mei 2022 te (doen) executeren, althans zal verbieden om dit te (doen) executeren zolang het vonnis of arrest in de bodemprocedure niet in kracht van gewijsde is gegaan, dan wel dat de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging zal schorsen, totdat in hoger beroep over de door [eisers] in te stellen vordering is beslist, ten uitvoer te (doen) leggen, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom groot € 50.000,-, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, op het moment dat Servatius in strijd met deze veroordeling handelt,
  • Servatius te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
[eisers] leggen aan hun vorderingen ten grondslag dat sprake is van een kennelijke misslag. De door Servatius aan de ontbinding en ontruiming ten grondslag gelegde verklaringen van omwonenden berusten niet op de waarheid. Servatius heeft onvoldoende onderzoek gedaan en de kantonrechter (in strijd met art. 21 Rv) misleid door de kantonrechter onvolledig en onjuist voor te lichten. Hierdoor heeft de kantonrechter een onvolledig verkeerd beeld van feiten en omstandigheden gekregen. [eisers] hebben ter staving van hun standpunt dat er in het verleden door omwonenden valse verklaringen zijn afgelegd geluids- een beeldopnamen van gesprekken die zij met een deel van die omwonenden hebben gehad, in het geding gebracht (productie 4, 5, productie 7, en 10 terug te vinden op de overgelegde USB-stick). Er is volgens [eisers] sprake van een hetze jegens hen. Door het vonnis van de kantonrechter ten uitvoer te leggen, maakt Servatius misbruik van bevoegdheid. Er is sprake van nieuwe feiten en/of omstandigheden die tot de conclusie dwingen dat tenuitvoerlegging een noodtoestand teweeg zal brengen.
3.3.
Servatius voert verweer. Servatius betwist gemotiveerd dat uit de verklaringen van omwonenden [naam 1] (productie 4 en 5), [naam 2] (productie 7) en [naam 3] (productie 10) zou zijn af te leiden dat de door hen in het verleden afgelegde verklaringen valse verklaringen zouden zijn geweest. Servatius verwijst in dat verband naar concrete passages uit het betreffende beeld- en geluidsmateriaal. Servatius maakt in dat verband bijvoorbeeld melding van de passage “jullie zijn er toch nooit” (uit het beeld- en geluidsmateriaal dat betrekking heeft op [naam 2] ) en “het is gewoon een spookhuis” (uit het beeld- en geluidsmateriaal dat betrekking heeft op [naam 3] ). Voor wat betreft [naam 1] merkt Servatius nog op dat zij tegenwoordig (na de bodemprocedure) wat verward overkomt, hetgeen zou kunnen duiden op een onderliggende problematiek. De ten behoeve van de bodemprocedure ingebrachte verklaringen zijn aldus Servatius overigens afgelegd tijdens door Servatius uitgevoerde huisbezoeken. De verklaringen zijn vervolgens uitgewerkt en ondertekend en hebben eenzelfde strekking. Daar komt nog bij dat de kantonrechter zijn vonnis niet enkel heeft gebaseerd op de verklaringen van omwonenden. Dat [eisers] slechts sporadisch in het gehuurde verbleven, is bovendien ook meermaals (schriftelijk en mondeling) door hen erkend. Servatius verwijst in dat verband naar korte weergaves van een aantal brieven, e-mails en telefoongesprekken (zie randnummer 18 pleitnota). Van een kennelijke misslag dan wel van een noodtoestand is geen sprake.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Het spoedeisend belang

4.1.
De spoedeisendheid volgt uit de aard van de vorderingen.
Verbod executie / schorsing tenuitvoerlegging?
4.2.
De vraag die thans voorligt is of het gevorderde verbod om het vonnis te executeren, dan wel de gevorderde schorsing van de tenuitvoerlegging daarvan, toewijsbaar is.
4.3.
De voorzieningenrechter stelt in dat kader het navolgende voorop. In het vonnis heeft geen expliciete beoordeling van de beslissing tot uitvoer bij voorraad verklaring plaatsgevonden en [eisers] zijn voornemens tegen het vonnis hoger beroep in te stellen. Gelet daarop geldt de maatstaf zoals (nader) uitgewerkt in het arrest van de Hoge Raad van 20 december 2019 (ECLI:NL:HR:2019:2026, zie in het bijzonder r.o. 5.3.6 (i)-(iii) en (v)).
4.4.
Dit betekent dat tot uitgangspunt dient dat een veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn en dus ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan gerechtvaardigd zijn, indien het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand (totdat op het rechtsmiddel is beslist), zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling verkreeg. Bij deze afweging moet worden uitgegaan van de bestreden beslissing en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag.
4.5.
Volgens [eisers] maakt Servatius met de tenuitvoerlegging van het vonnis misbruik van bevoegdheid van haar bevoegdheid. [eisers] stellen daartoe, in de kern begrepen, dat de beslissing van de kantonrechter is gebaseerd op valse verklaringen van omwonenden en dat daarom sprake is van een kennelijke (juridische en/of feitelijke) misslag. Van een kennelijke misslag is volgens [eisers] sprake, omdat de kantonrechter de door hen verworven nieuwe bewijsmiddelen niet in zijn beoordeling heeft kunnen betrekken. Ter staving van de vermeende valse verklaringen is door [eisers] beeld- en geluidsmateriaal overgelegd.
4.6.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat hetgeen [eisers] naar voren brengen ter staving van hun stelling dat sprake is van een kennelijke misslag, deze stelling niet kan dragen. Een kennelijke misslag is eerst aan de orde wanneer het een evidente vergissing betreft, die voor eenieder in één oogopslag duidelijk is. Op het eerste gezicht, dus zonder relevant nader feitelijk en juridisch onderzoek, moet zonder meer duidelijk zijn dat een feitelijk of juridisch oordeel in een bepaalde rechtsoverweging of in het dictum onjuist is. Hetgeen [eisers] thans, feitelijk, aan de volgens hen aan de orde zijnde kennelijke misslag ten grondslag leggen, is dat nieuw na het vonnis door hen verworven bewijsmateriaal een ander licht op de zaak werpt, in die zin dat daaruit (volgens hen) volgt dat de kantonrechter ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat [eisers] de woning niet zelf bewonen. Dat [eisers] in het nieuw door hen verworven bewijsmateriaal aanknopingspunten vinden om het vonnis ter discussie te stellen, betekent echter niet dat daarmee dan ook sprake is van een kennelijke (juridische en/of feitelijke) misslag in dat vonnis. Voor de beoordeling van dit nieuw verworven bewijsmateriaal is de appelprocedure de geëigende weg. De kantonrechter merkt daarbij terzijde overigens op dat uit twee van de drie door [eisers] ingebrachte verklaringen (van [naam 2] en van [naam 3] ) voorshands in ieder geval niet volgt dat die omwonenden terugkomen op hun standpunt dat [eisers] het gehuurde niet daadwerkelijk zelf bewonen en voorts dat, zoals Servatius terecht heeft aangevoerd, de kantonrechter niet alleen is afgegaan op de verklaringen van [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] , maar ook andere feiten en omstandigheden in het nadeel van [eisers] in zijn oordeel heeft betrokken. Van een kennelijke feitelijke en/of juridische misslag is dan ook geen sprake.
4.7.
[eisers] zijn voorts van mening dat sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden op grond waarvan een noodtoestand zou moeten worden aangenomen.
4.7.1.
[eisers] stellen in de eerste plaats dat huisuitzetting hun lichamelijke en geestelijke situatie, gelet op traumatische ervaringen die zij in het verleden hebben gehad, alleen maar erger zal maken. Uit r.o. 4.3.2. van het vonnis kan worden afgeleid dat de kantonrechter, aan de hand van de stukken in de bodemprocedure, heeft opgemaakt dat [eisers] in het verleden iets ernstigs hebben meegemaakt. Deze omstandigheid is dus reeds meegewogen in het vonnis. Van nieuwe feiten en/of omstandigheden is in zoverre dan ook geen sprake.
4.7.2.
[eisers] stellen, in het verlengde van het voorgaande, dat ontruiming tot onaanvaardbare veiligheidsrisico’s zou leiden. Ook in het kader van dit kort geding heeft te gelden dat [eisers] hebben nagelaten hun stellingen dat zij in het beschermd getuigenprogramma zitten, ondanks de daartoe in het verleden door Servatius geboden mogelijkheden (die niet of onvoldoende door [eisers] zijn weersproken) met bewijsstukken te staven. Dat de door [eisers] gestelde veiligheidsrisico’s een noodtoestand zouden opleveren en daarom aan executie van het vonnis in de weg zouden staan, is gelet op het voorgaande dan ook onvoldoende onderbouwd.
4.7.3.
[eisers] stellen voorts dat [eiseres sub 2] door de ontruiming ernstig in haar mogelijkheden zou worden beperkt wat betreft haar vrijwel dagelijkse taken als bewindvoerder en mentor van haar zwaar autistische zus, [naam zus] . [eisers] verwijzen in dat verband naar een beschikking van de rechtbank van 2 mei 2019, waaruit zulks zou blijken. [naam zus] is, naar de voorzieningenrechter uit de stellingen van [eisers] begrijpt, in een instelling woonachtig. Daargelaten het feit dat het door [eisers] gestelde bewindvoerderschap /mentorschap, blijkens hun eigen stellingen, reeds ten tijde van het vonnis bekend was, hebben [eisers] onvoldoende onderbouwd dat en waarom ontruiming tot gevolg zou hebben dat Franssen ernstig zou worden beperkt in de uitvoering van haar taken jegens [naam zus] .
4.7.4.
Waarom de door [eisers] gestelde omstandigheid dat zij nooit betalingsachterstanden hebben gehad of overlast hebben veroorzaakt, aan executie van het vonnis in de weg zou staan, is door hen niet onderbouwd. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt de relevantie van dit argument niet in te zien.
4.7.5.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [eisers] niet of onvoldoende hebben onderbouwd waarom hun positie op wezenlijke punten afwijkt van andere huurders, die worden ontruimd na ontbinding van de huurovereenkomst, zodat van een noodtoestand geen sprake is.
4.8.
In het vonnis heeft reeds een duidelijke afweging plaatsgevonden tussen het belang van [eisers] bij het behoud van het gehuurde en Servatius bij het weer kunnen beschikken over een (schaarse) sociale huurwoning. De kantonrechter heeft in dat kader geconcludeerd dat het belang van [eisers] om een woning te behouden waar zij niet hun hoofdverblijf hebben, niet opweegt tegen het belang van Servatius om de woning aan een ander te kunnen verhuren (zie r.o. 4.4.). Ook het feit dat [eisers] indien de ontruiming doorgang vindt, verstoken zullen zijn van woonruimte – hetgeen overigens inherent is aan een ontruiming – is reeds in het vonnis van de kantonrechter meegewogen. In welk verband door de kantonrechter overigens nog is opgemerkt dat het feit dat [eisers] niet in het gehuurde wonen, ook impliceert dat [eisers] elders onderdak moeten hebben.
4.9.
Gelet op het voorgaande is er geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, dan wel in de situatie dat nog een rechtsmiddel openstaat, uitvoerbaar dient te zijn en ten uitvoer kan worden gelegd. Het gevorderde verbod om het vonnis te executeren, dan wel de gevorderde schorsing van de tenuitvoerlegging daarvan, zal daarom worden afgewezen.
De proceskosten
4.10.
[eisers] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Servatius worden begroot op:
- griffierecht € 676,00
- salaris advocaat
1.016,00
Totaal € 1.692,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van Servatius tot op heden begroot op € 676,00 (zijnde de kosten van het griffierecht) en € 1.016,00 (zijnde salaris advocaat), in totaal bedragend € 1.692,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.E.J. Noelmans en in het openbaar uitgesproken op 15 juni 2022 en aangevuld met de feiten en de motivering, waarop de gegeven beslissing steunt op 29 juni 2022. [1]

Voetnoten

1.type: CB