3.4.Bij de aanvulling van de beroepsgronden hebben eisers verder aangevoerd dat vergunninghoudster niet conform de verleende omgevingsvergunning heeft gehandeld. Het zichtscherm komt immers niet overeen met het ontwerpplan en als gevolg hiervan ervaren zij lichthinder (licht van de koplampen van de parkerende auto’s). Ook hebben eisers aangevoerd dat verweerder een vergunning voor een evenement op het parkeerterrein heeft verleend, terwijl hij eerder heeft aangegeven dat het terrein uitsluitend voor het parkeren zal worden gebruikt. Gelet hierop vrezen eisers dat er in de toekomst op het parkeerterrein meer evenementen worden georganiseerd en zij hierdoor (nog meer) overlast zullen ervaren.
Beoordeling door de rechtbank
Beroep op het vertrouwensbeginsel
4. De rechtbank overweegt dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in haar uitspraak van 29 mei 2019een stappenplan heeft uiteengezet dat gevolgd moet worden bij de beoordeling van een beroep op het vertrouwensbeginsel. Het gaat om de volgende drie vragen:
(1) Is er sprake van een toezegging?
(2) Kan deze toezegging aan het bestuursorgaan worden toegerekend?
(3) Moet het gerechtvaardigd gewekt vertrouwen worden gehonoreerd?
5. Van een toezegging is sprake als uitlatingen of gedragingen van een ambtenaar redelijkerwijs de indruk wekken van een welbewuste standpuntbepaling van het bestuur over de manier waarop een bevoegdheid al dan niet zal worden uitgeoefend. De rechtbank is van oordeel dat van een dergelijke toezegging in dit geval geen sprake is. Eisers hebben gesteld dat medewerkers van vergunninghouder de toezegging hebben gedaan dat de haag minimaal 2,00 meter hoog zal zijn, maar zij hebben dit standpunt echter niet met stukken onderbouwd. Uit de overgelegde mailwisseling blijkt enkel dat [naam 7] de hoogte van de haag intern zal bespreken en hierover nog contact zal opnemen. Een toezegging dat de haag een hoogte van 2,00 meter zal hebben of krijgen blijkt niet hieruit. Dit geldt ook voor de verwijzing naar de ruimtelijke onderbouwing. Deze vermeldt (slechts) dat de haag en het zichtscherm “een hoogte van (tenminste) 1,20 meter” kennen. In de stukken zijn geen aanknopingspunten te vinden dat verweerder zou hebben toegezegd dat de haag een – door eisers gewenste – hoogte van 2,00 meter zou krijgen. Nu geen sprake is van een toezegging, kan het beroep van eisers op het vertrouwensbeginsel reeds hierom niet slagen. Overigens heeft verweerder ter zitting wel toegezegd dat de hoogte van de haag minimaal 1,50 meter zal bedragen en in het groeiseizoen 30 à 40 centimeter zal groeien (alvorens daarna weer teruggesnoeid te worden).
Aanvaardbaar woon-en leefklimaat
6. Verweerder komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en hij moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Hij beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
7. De rechtbank stelt vast dat in de ruimtelijke onderbouwing behorende bij de verleende omgevingsvergunning de aspecten geluid en licht zijn beoordeeld in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Zij is van oordeel dat verweerder bij de vergunningverlening voldoende heeft onderzocht of er, gelet op deze aspecten, sprake is van een goed woon-en leefklimaat. Zo is uit een akoestisch onderzoek gebleken dat de uitbreiding van het aantal parkeerplaatsen ervoor zorgt dat de parkeerdruk op de omliggende straten afneemt en bewoners hierdoor minder hinder van piekgeluiden (dicht slaan van autodeuren en stemgeluid) zullen ervaren. Ook zijn de piekgeluiden (van auto’s en stemgeluiden) vanuit het parkeerterrein gebruikelijk in een woonkern. Verder is bij de inrichting van het parkeerterrein rekening gehouden met inschijnende koplampen van auto’s door afschermende maatregelen te treffen zoals het plaatsen van hagen met daartussen een zichtscherm met een hoogte van 1,20 meter. Gelet op de hoogte van 80-90 cm van koplampen van auto’s zijn de hagen voldoende hoog om het licht van de koplampen op te vangen. Eisers hebben de conclusies zoals opgenomen in de ruimtelijke ordening niet (met eventueel een contra-expertise) inhoudelijk betwist, maar enkel gesteld dat zij geluidsoverlast en lichthinder zullen ervaren. Gelet hierop hebben eisers dan ook niet aannemelijk gemaakt dat sprake is of zal zijn van onaanvaardbare geluidoverlast of lichthinder als gevolg van de vergunningverlening waardoor geen sprake meer zou zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Als eisers desondanks geluidsoverlast of lichthinder ervaren en van mening zijn dat daardoor regelgeving wordt overtreden, dan kunnen zij verweerder verzoeken om handhavend op te treden. Het betoog slaagt niet.
Algemene beginselen van behoorlijk bestuur
8. De rechtbank is ook, anders dan eisers hebben gesteld, van oordeel dat verweerder niet in strijd met de onder 3.3 genoemde algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft gehandeld. Hoewel aan eisers kan worden toegegeven dat er met betrekking tot de hoogte van de haag enige discrepantie lijkt te bestaan tussen verweerders reactie op de zienswijze van eisers op het ontwerpbesluit enerzijds en de ruimtelijke onderbouwing anderzijds, volgt uit deze reactie ook dat verweerder wenst vast te houden aan de in de ruimtelijke onderbouwing voorgestelde hoogte. De daarin genoemde (minimum)hoogte is derhalve leidend. Van strijdigheid met het rechtszekerheidsbeginsel is daarom geen sprake. Ook is niet gebleken dat verweerder in strijd met het fair play-beginsel heeft gehandeld, omdat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat verweerder bij de verlening van de omgevingsvergunning partijdig of vooringenomen is geweest. Verder is geen sprake van strijdigheid met het zorgvuldigheidsbeginsel. Hoewel eisers in hun zienswijze tegen het ontwerpbesluit naar een lijst met handtekeningen van een aantal buurtbewoners hebben verwezen, is de rechtbank niet gebleken dat eisers in hun belangen zijn geschaad doordat verweerder in de reactie op hun zienswijze niet uitdrukkelijk heeft vermeld dat eisers ook namens hen de zienswijze hebben ingediend.
Handelen conform verleende omgevingsvergunning
9. De rechtbank overweegt verder dat verweerder (al dan niet op verzoek van eisers) handhavend kan optreden in het geval vergunninghoudster niet conform de verleende omgevingsvergunning handelt. In deze procedure kunnen handhavingsaspecten echter niet ter beoordeling staan. De vrees van eisers dat er in de toekomst op het parkeerterrein meer evenementen zullen worden georganiseerd, valt ook buiten de omvang van dit geding. Indien verweerder voor bepaalde evenementen op de locatie een vergunning verleent, kunnen eisers, indien gewenst, hiertegen de gangbare rechtsmiddelen aanwenden.
10. De rechtbank concludeert op basis van het voorgaande dat de nadelige gevolgen van het bestreden besluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met de omgevingsvergunning voor het afwijken van het op de locatie vigerende bestemmingsplan te dienen doelen. Verweerder heeft tot de conclusie mogen komen dat de omgevingsvergunning een goede ruimtelijke ordening dient. Het beroep is daarom ongegrond.
11. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.