ECLI:NL:RBLIM:2022:4967

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
1 juli 2022
Publicatiedatum
30 juni 2022
Zaaknummer
ROE 21/791
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor herinrichting terrein en beroep op vertrouwensbeginsel

Op 1 juli 2022 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in de zaak tussen eisers, wonend te [woonplaats], en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard-Geleen. De zaak betreft een omgevingsvergunning die op 27 januari 2021 is verleend voor het herinrichten van een terrein, met de realisatie van 15 parkeerplaatsen en een groenvoorziening. Eisers hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij zij onder andere het vertrouwensbeginsel inroepen. Zij stellen dat er een toezegging is gedaan over de hoogte van een haag die zou worden geplant tegenover hun woning, maar de rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van een toezegging. De rechtbank concludeert dat de vergunningverlening voldoende is onderzocht op de aspecten geluid en licht, en dat er geen strijdigheid is met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en oordeelt dat de nadelige gevolgen van het besluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de doelen van de omgevingsvergunning. De uitspraak is openbaar gemaakt op 1 juli 2022.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: ROE 21 / 791

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 juli 2022 in de zaak tussen

[eiser sub 1] en [eiser sub 2] , wonend te [woonplaats] , eisers,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard-Geleen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 27 januari 2021 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder aan de gemeente Sittard-Geleen (hierna: vergunninghoudster) een omgevingsvergunning verleend voor het herinrichten van het terrein op de locatie [adres] ongenummerd, te [plaats] (kadastrale percelen gemeente [kadasternummer 1] en [kadasternummer 2] ; hierna: de locatie).
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Bij brieven van 26 april 2021 en 28 september 2021 hebben zij de beroepsgronden aangevuld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Vergunninghoudster is als belanghebbende bij het beroep aangemerkt.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 april 2022. Van eisers is [eiser sub 2] verschenen, bijgestaan door [naam 1] en [naam 2] .
Voor verweerder zijn [naam 3] , F. [naam 4] en [naam 5] , allen werkzaam bij de gemeente, verschenen.

Overwegingen

Aanvraag om een omgevingsvergunning
1. Op 8 mei 2020 heeft vergunninghoudster een aanvraag voor de onderhavige omgevingsvergunning ingediend; op 26 augustus 2020 heeft een aanvulling van de aanvraag plaatsgevonden. De aanvraag ziet op het realiseren van 15 parkeerplaatsen en een groenvoorziening op de locatie. Deze parkeerplaatsen en groenvoorziening worden gerealiseerd op de plaats waar voorheen een leegstaand gebouw van de voormalige schietvereniging en een omringende muur en beplanting aanwezig waren.
1.1.
Eisers wonen tegenover de locatie.
1.2.
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan ‘Geleen-Oost’ (hierna: het bestemmingsplan). Aan de locatie is de bestemming ‘Sport- en speelvoorzieningen’ toegekend en deels de dubbelbestemming ‘bescherming archeologische waarden’. Het realiseren van de parkeerplaatsen is strijd met artikel 14.1.1 van de regels van het bestemmingsplan omdat deze parkeerplaatsen niet ten behoeve van de bestemming ‘Sport- en speelvoorzieningen’ worden gerealiseerd. Daarnaast is het op gronden met bestemming ‘bescherming archeologische waarden’ verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning bepaalde werken uit voeren (als nader omschreven in artikel 25.2.1 van de planregels).
1.3.
De aanvraag heeft dan ook betrekking op de activiteiten ‘het uitvoeren van een werk of werkzaamheden’ en ‘het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan’ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Besluitvorming door verweerder
2. Verweerder heeft het bestreden besluit voorbereid met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Eisers hebben een zienswijze tegen het ontwerpbesluit ingediend.
2.1.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning verleend. Hij heeft daartoe ten aanzien van de activiteit ‘het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan’ overwogen dat de aanvraag past binnen een goede ruimtelijke ordening. In dat kader is verwezen naar de ruimtelijke onderbouwing ‘Uitbreiding parkeerplaats [naam 6] aan [adres] te [plaats] ’ van 9 april 2020, die deel uitmaakt van het bestreden besluit. Verder heeft verweerder ten aanzien van de activiteit ‘het uitvoeren van een werk of werkzaamheden’ overwogen dat een omgevingsvergunning hiervoor kan worden verleend, omdat het bestemmingsplan zich niet (meer) verzet tegen het verlenen daarvan.
Standpunt van eisers
3. Eisers kunnen zich niet verenigen met het bestreden besluit beroep en hebben in beroep – zakelijk weergegeven – het volgende daartegen aangevoerd.
3.1.
Volgens eisers heeft verweerder het vertrouwensbeginsel geschonden. Zij stellen dat van de zijde van verweerder de toezegging is gedaan dat tegenover hun woning een haag wordt geplant met een hoogte van ten minste 1,20 meter met de intentie om deze haag tot minimaal twee meter te laten doorgroeien. In het bestreden besluit wordt echter vermeld dat het niet wenselijk is op de locatie een afscheiding hoger dan 1,20 meter te realiseren, wat in strijd is met de eerdere toezegging. Voor het bestaan van deze toezegging verwijzen eisers naar de ruimtelijke onderbouwing behorende bij het bestreden besluit en een mailwisseling met [naam 7] , werkzaam bij verweerders gemeente.
3.2.
Eisers hebben zich ook op het standpunt gesteld dat als gevolg van het bestreden besluit geen sprake (meer) is van een aanvaardbaar woon-en leefklimaat. Op de plek waar de haag wordt geplant stond eerst een muur met een hoogte van 2,80 meter. Eisers stellen als gevolg van de sloop van de muur en de verlening van de omgevingsvergunning meer geluidsoverlast en lichthinder te zullen ervaren van het verkeer en de activiteiten in en om het [naam 6] . Daarbij hebben eisers ook gesteld dat de koplampen van de parkerende auto’s op onderhavig parkeerterrein over de haag heen zullen schijnen doordat de haag maximaal 1,20 meter hoog zal zijn.
3.3.
Eisers hebben daarnaast gesteld dat verweerder in strijd met andere algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft gehandeld. Zo heeft verweerder in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel gehandeld, omdat hij in een reactie op de zienswijze tegen het ontwerpbesluit heeft gesteld dat de haag maximaal 1,20 meter hoog zal zijn, terwijl dat niet overeenkomt met de inhoud van de ruimtelijke onderbouwing. Daarin wordt immers gesproken over een hoogte van minimaal 1,20 meter. Ook heeft verweerder in strijd met het fair play-beginsel gehandeld doordat hij er ten onrechte vanuit gaat dat het woongenot van de bewoners nabij de parkeerplaatsen niet wordt aangetast. Zij hebben de woningen gekocht in de veronderstelling dat tegenover hen geen woonbestemming is toegestaan. Verder is er volgens eisers sprake van strijdigheid met het zorgvuldigheidsbeginsel omdat verweerder in het bestreden besluit niet heeft aangegeven dat hun zienswijze ook namens de buurtbewoners is ingediend.
3.4.
Bij de aanvulling van de beroepsgronden hebben eisers verder aangevoerd dat vergunninghoudster niet conform de verleende omgevingsvergunning heeft gehandeld. Het zichtscherm komt immers niet overeen met het ontwerpplan en als gevolg hiervan ervaren zij lichthinder (licht van de koplampen van de parkerende auto’s). Ook hebben eisers aangevoerd dat verweerder een vergunning voor een evenement op het parkeerterrein heeft verleend, terwijl hij eerder heeft aangegeven dat het terrein uitsluitend voor het parkeren zal worden gebruikt. Gelet hierop vrezen eisers dat er in de toekomst op het parkeerterrein meer evenementen worden georganiseerd en zij hierdoor (nog meer) overlast zullen ervaren.
Beoordeling door de rechtbank
Beroep op het vertrouwensbeginsel
4. De rechtbank overweegt dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in haar uitspraak van 29 mei 2019 [1] een stappenplan heeft uiteengezet dat gevolgd moet worden bij de beoordeling van een beroep op het vertrouwensbeginsel. Het gaat om de volgende drie vragen:
(1) Is er sprake van een toezegging?
(2) Kan deze toezegging aan het bestuursorgaan worden toegerekend?
(3) Moet het gerechtvaardigd gewekt vertrouwen worden gehonoreerd?
5. Van een toezegging is sprake als uitlatingen of gedragingen van een ambtenaar redelijkerwijs de indruk wekken van een welbewuste standpuntbepaling van het bestuur over de manier waarop een bevoegdheid al dan niet zal worden uitgeoefend. De rechtbank is van oordeel dat van een dergelijke toezegging in dit geval geen sprake is. Eisers hebben gesteld dat medewerkers van vergunninghouder de toezegging hebben gedaan dat de haag minimaal 2,00 meter hoog zal zijn, maar zij hebben dit standpunt echter niet met stukken onderbouwd. Uit de overgelegde mailwisseling blijkt enkel dat [naam 7] de hoogte van de haag intern zal bespreken en hierover nog contact zal opnemen. Een toezegging dat de haag een hoogte van 2,00 meter zal hebben of krijgen blijkt niet hieruit. Dit geldt ook voor de verwijzing naar de ruimtelijke onderbouwing. Deze vermeldt (slechts) dat de haag en het zichtscherm “een hoogte van (tenminste) 1,20 meter” kennen. In de stukken zijn geen aanknopingspunten te vinden dat verweerder zou hebben toegezegd dat de haag een – door eisers gewenste – hoogte van 2,00 meter zou krijgen. Nu geen sprake is van een toezegging, kan het beroep van eisers op het vertrouwensbeginsel reeds hierom niet slagen. Overigens heeft verweerder ter zitting wel toegezegd dat de hoogte van de haag minimaal 1,50 meter zal bedragen en in het groeiseizoen 30 à 40 centimeter zal groeien (alvorens daarna weer teruggesnoeid te worden).
Aanvaardbaar woon-en leefklimaat
6. Verweerder komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en hij moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Hij beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
7. De rechtbank stelt vast dat in de ruimtelijke onderbouwing behorende bij de verleende omgevingsvergunning de aspecten geluid en licht zijn beoordeeld in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Zij is van oordeel dat verweerder bij de vergunningverlening voldoende heeft onderzocht of er, gelet op deze aspecten, sprake is van een goed woon-en leefklimaat. Zo is uit een akoestisch onderzoek gebleken dat de uitbreiding van het aantal parkeerplaatsen ervoor zorgt dat de parkeerdruk op de omliggende straten afneemt en bewoners hierdoor minder hinder van piekgeluiden (dicht slaan van autodeuren en stemgeluid) zullen ervaren. Ook zijn de piekgeluiden (van auto’s en stemgeluiden) vanuit het parkeerterrein gebruikelijk in een woonkern. Verder is bij de inrichting van het parkeerterrein rekening gehouden met inschijnende koplampen van auto’s door afschermende maatregelen te treffen zoals het plaatsen van hagen met daartussen een zichtscherm met een hoogte van 1,20 meter. Gelet op de hoogte van 80-90 cm van koplampen van auto’s zijn de hagen voldoende hoog om het licht van de koplampen op te vangen. Eisers hebben de conclusies zoals opgenomen in de ruimtelijke ordening niet (met eventueel een contra-expertise) inhoudelijk betwist, maar enkel gesteld dat zij geluidsoverlast en lichthinder zullen ervaren. Gelet hierop hebben eisers dan ook niet aannemelijk gemaakt dat sprake is of zal zijn van onaanvaardbare geluidoverlast of lichthinder als gevolg van de vergunningverlening waardoor geen sprake meer zou zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Als eisers desondanks geluidsoverlast of lichthinder ervaren en van mening zijn dat daardoor regelgeving wordt overtreden, dan kunnen zij verweerder verzoeken om handhavend op te treden. Het betoog slaagt niet.
Algemene beginselen van behoorlijk bestuur
8. De rechtbank is ook, anders dan eisers hebben gesteld, van oordeel dat verweerder niet in strijd met de onder 3.3 genoemde algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft gehandeld. Hoewel aan eisers kan worden toegegeven dat er met betrekking tot de hoogte van de haag enige discrepantie lijkt te bestaan tussen verweerders reactie op de zienswijze van eisers op het ontwerpbesluit enerzijds en de ruimtelijke onderbouwing anderzijds, volgt uit deze reactie ook dat verweerder wenst vast te houden aan de in de ruimtelijke onderbouwing voorgestelde hoogte. De daarin genoemde (minimum)hoogte is derhalve leidend. Van strijdigheid met het rechtszekerheidsbeginsel is daarom geen sprake. Ook is niet gebleken dat verweerder in strijd met het fair play-beginsel heeft gehandeld, omdat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat verweerder bij de verlening van de omgevingsvergunning partijdig of vooringenomen is geweest. Verder is geen sprake van strijdigheid met het zorgvuldigheidsbeginsel. Hoewel eisers in hun zienswijze tegen het ontwerpbesluit naar een lijst met handtekeningen van een aantal buurtbewoners hebben verwezen, is de rechtbank niet gebleken dat eisers in hun belangen zijn geschaad doordat verweerder in de reactie op hun zienswijze niet uitdrukkelijk heeft vermeld dat eisers ook namens hen de zienswijze hebben ingediend.
Handelen conform verleende omgevingsvergunning
9. De rechtbank overweegt verder dat verweerder (al dan niet op verzoek van eisers) handhavend kan optreden in het geval vergunninghoudster niet conform de verleende omgevingsvergunning handelt. In deze procedure kunnen handhavingsaspecten echter niet ter beoordeling staan. De vrees van eisers dat er in de toekomst op het parkeerterrein meer evenementen zullen worden georganiseerd, valt ook buiten de omvang van dit geding. Indien verweerder voor bepaalde evenementen op de locatie een vergunning verleent, kunnen eisers, indien gewenst, hiertegen de gangbare rechtsmiddelen aanwenden.
Conclusie
10. De rechtbank concludeert op basis van het voorgaande dat de nadelige gevolgen van het bestreden besluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met de omgevingsvergunning voor het afwijken van het op de locatie vigerende bestemmingsplan te dienen doelen. Verweerder heeft tot de conclusie mogen komen dat de omgevingsvergunning een goede ruimtelijke ordening dient. Het beroep is daarom ongegrond.
11. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.M.M. Kleijkers, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Kloos, griffier. De uitspraak is openbaar gemaakt op 1 juli 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 1 juli 2022

Rechtsmiddel

Voor een belanghebbende en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.