ECLI:NL:RBLIM:2022:496

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
25 januari 2022
Publicatiedatum
25 januari 2022
Zaaknummer
03/700014-20
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mensenhandel en mishandeling van een levensgezel met uitkeringsfraude

Op 25 januari 2022 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van mensenhandel, mishandeling, wapenbezit en uitkeringsfraude. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte zijn vriendin, [slachtoffer 1], seksueel heeft uitgebuit door haar te dwingen in de prostitutie te werken. Gedurende de periode van 1 februari 2020 tot en met 27 mei 2020 heeft de verdachte geweld gebruikt en haar bedreigd om haar te dwingen tot prostitutie. De verdachte heeft ook een gaspistool en munitie voorhanden gehad en heeft de inkomsten uit de prostitutiewerkzaamheden van [slachtoffer 1] niet gemeld bij de uitkeringsinstantie, wat resulteerde in uitkeringsfraude. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot zware mishandeling, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij [slachtoffer 1] van de trap had geduwd. De rechtbank veroordeelde de verdachte tot een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, en legde de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden op. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer 1], volledig toegewezen, wat resulteerde in een schadevergoeding van € 15.875,00.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/700014-20
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 25 januari 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens] 1994,
gedetineerd in P.I. Grave, Muntlaan 1 te Grave.
De verdachte wordt bijgestaan door mr. H.P. Ruysink, advocaat kantoorhoudende te Bunde.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 11 januari 2022. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1: [slachtoffer 1] seksueel heeft uitgebuit (mensenhandel);
Feit
2:heeft geprobeerd om zwaar lichamelijk letsel toe brengen aan [slachtoffer 1] door haar van de trap te duwen/gooien;
Feit 3: [slachtoffer 1] meermalen heeft mishandeld;
Feit 4: een gaspistool en munitie voorhanden heeft gehad;
Feit 5: de inkomsten die hij heeft genoten uit de prostitutiewerkzaamheden van [slachtoffer 1] opzettelijk niet heeft gemeld bij de uitkeringsinstantie.

3.De voorvragen

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie ten aanzien van feit 5 niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat sprake is van willekeur: de verdachte wordt immers wel voor dit feit vervolgd en het slachtoffer [slachtoffer 1] niet.
De officier van justitie heeft zich, onder verwijzing naar punt 14 van de Richtlijn 2011/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers daarvan, en ter vervanging van Kaderbesluit 2002/629/JBZ van de Raad (hierna: Richtlijn 2011/63/EU) op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet naar willekeur heeft gehandeld bij het nemen van de vervolgingsbeslissing in deze zaak. De officier van justitie heeft met name gewezen op het “non punishment-beginsel”.
De rechtbank overweegt als volgt. Los van de vraag of [slachtoffer 1] in strijd met artikel 227b van het Wetboek van Strafrecht heeft gehandeld, is het aan het Openbaar Ministerie om te bepalen of een verdachte vervolgd wordt. De rechtbank toetst dit slechts marginaal. Er zijn de rechtbank geen feiten of omstandigheden gebleken of aannemelijk geworden waaruit zou moeten worden afgeleid dat het Openbaar Ministerie bij zijn belangenafweging niet in redelijkheid heeft kunnen beslissen om alleen de verdachte te vervolgen voor feit 5. Bovendien bepaalt artikel 14 van Richtlijn 2011/63/EU dat slachtoffers van mensenhandel beschermd moeten worden tegen vervolging en bestraffing wegens criminele activiteiten. Aldus wordt beoogd om slachtoffers te beschermen, verder slachtofferschap te voorkomen en hen aan te moedigen als getuige tegen de daders op te treden in de strafprocedure.
Gelet op deze richtlijn alsmede het opportuniteitsbeginsel zoals hierboven verwoord, komt de rechtbank dan ook niet tot het oordeel dat het Openbaar Ministerie naar willekeur heeft gehandeld, zodat het verweer van de raadsman wordt verworpen
.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de feiten 1, 3, 4 en 5 bewezen. De verdachte heeft [slachtoffer 1] uitgebuit in de periode van 1 februari 2020 tot en met 27 mei 2020. Hij heeft haar gedwongen om in de prostitutie te werken en hij heeft meegeprofiteerd van de opbrengsten uit haar prostitutiewerkzaamheden. De verdachte heeft dwang op [slachtoffer 1] uitgeoefend door geweld tegen haar te gebruiken, door haar te bedreigen met geweld en door misbruik te maken van haar kwetsbare positie (
de feiten 1 en 3).
Verder heeft de verdachte in zijn woning een gaspistool en munitie voorhanden gehad (
feit 4)en heeft hij nagelaten om de door hem genoten opbrengsten uit de prostitutie van [slachtoffer 1] te melden bij de uitkeringsinstantie (
feit 5).
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wegens gebrek aan bewijs, vrijspraak moet volgen voor feit 2. Het dossier bevat, naast de verklaring van [slachtoffer 1] , geen andere bewijsmiddelen dat de verdachte [slachtoffer 1] van de trap heeft geduwd/gegooid.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is geweest van seksuele uitbuiting zodat vrijspraak moet volgen voor feit 1. [slachtoffer 1] werkte namelijk vrijwillig in de prostitutie. De verklaringen die [slachtoffer 1] heeft afgelegd zijn té wisselend en daardoor onbetrouwbaar, zodat deze verklaringen niet gebruikt kunnen worden voor het bewijs.
Ook voor feit 2 heeft de verdediging vrijspraak bepleit. Het dossier bevat onvoldoende bewijs dat de verdachte [slachtoffer 1] van de trap heeft geduwd/gegooid.
Ook voor feit 5 dient vrijspraak te volgen. De verdachte stond onder bewind en hij was dus niet degene die aan de uitkeringsinstanties kon en mocht doorgeven dat hij geld verdiende met de prostitutiewerkzaamheden van [slachtoffer 1] .
De raadsman heeft geen bewijsverweer gevoerd ten aanzien van de feiten 3 en 4.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Inleiding
Aan de verdachte zijn verschillende strafbare feiten ten laste gelegd. De rechtbank komt ten aanzien van de meeste feiten tot een bewezenverklaring en zal daarom eerst de gebruikte bewijsmiddelen weergeven. Vervolgens zal de rechtbank, waar nodig, ingaan op de verweren van de verdediging en overwegen waarom de verdachte van feit 2, de poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 1] , wordt vrijgesproken.
De bewijsmiddelen
Op 27 mei 2020 heeft [slachtoffer 1] contact opgenomen met de 112-meldkamer. Zij meldt dat zij is mishandeld door haar vriend. De politie gaat ter plaatse in Stein en treft daar [slachtoffer 1] aan. Zij zag er onverzorgd uit, huilde en zei dat ze niks kon zeggen. Ook had zij littekens en blauwe verkleuringen op haar armen en verkleuringen en striemen in haar nek. [slachtoffer 1] verklaarde dat haar vriend haar door het hele huis had geslagen, dat hij haar keel had dichtgeknepen en in haar buik had gestompt. Ook vertelde ze dat ze door haar vriend werd verkocht aan andere mannen. [slachtoffer 1] wilde eerst niet vertellen wie haar vriend was, want dan zou hij haar broertje doodmaken. Later vertelde ze wel wie haar vriend was, namelijk de verdachte. De verbalisanten nemen [slachtoffer 1] mee naar het politiebureau. Daar aangekomen zegt ze dat ze echt terug moet, want “hij (de
rechtbank begrijpt: de verdachte) komt erachter dat ik niet op het station ben en dan doet hij me wat aan”. [slachtoffer 1] is vervolgens uit de politieauto gerend, waarna de verbalisanten haar konden tegenhouden. Op het politiebureau werd [slachtoffer 1] meerdere keren gebeld door de verdachte. In een van de gesprekken zei de verdachte dat hij spijt had dat hij haar pijn had gedaan, zowel lichamelijk als emotioneel. [slachtoffer 1] geeft in een van de gesprekken aan dat de verdachte haar niets geeft; geen geld en geen sigaretten. Verder zegt [slachtoffer 1] in een van de gesprekken met de verdachte “Ik verkoop mezelf voor jou. Jij scheldt me uit voor kankerhoer. Ik werk voor jou en dan ga je me zo behandelen” en later “Ik wil gewoon jouw vriendin zijn. In de avond werken zodat we overdag leuke dingen kunnen doen”. Tegenover de verbalisanten verklaart [slachtoffer 1] : “Misschien slaat hij me, maar hij heeft me wel een huis gegeven en een familie. Hij snapt mij, hij is ongeveer hetzelfde als mij alleen iets erger”. [slachtoffer 1] verklaart tegenover de politie dat de verdachte in het bezit is van een wapen. De verdachte had dit wapen al een paar keren tegen haar hoofd gezet en hij had geprobeerd haar door haar knie te schieten. [2]
De verdachte en [slachtoffer 1] hebben elkaar leren kennen via de datingsite Badoo. [slachtoffer 1] heeft borderline, PTSS en depressies, verlatingsangst en bindingsangst. Op 14 februari 2020 hebben zij voor het eerst met elkaar afgesproken en zijn zij een (seksuele) relatie aangegaan. Omdat er geldproblemen waren, heeft de verdachte op enig moment aan [slachtoffer 1] voorgesteld dat zij als prostituee zou gaan werken. [slachtoffer 1] was het hier wel mee eens en stuurde foto’s van zichzelf naar de verdachte, zodat hij seksadvertenties kon maken. [3]
Op 1 april 2020 heeft de verdachte drie seksadvertenties van [slachtoffer 1] op de website [naam website] geplaatst. De tekst van de advertenties en de daarin genoemde prijzen waren door de verdachte vastgesteld. Vanaf de dag dat de advertenties online stonden, verbleef [slachtoffer 1] grotendeels bij de verdachte in zijn woning in Stein. [4] Vanaf mei 2020 ging [slachtoffer 1] helemaal niet meer naar Met-GGZ, de GGZ-instelling waar zij verbleef. [5]
Op 1 april 2020, of de dag erna, is [slachtoffer 1] begonnen met werken als prostituee. Zij werkte de eerste weken in Zoetermeer [6] en had daar tussen de 30 en 50 klanten in twee weken tijd. Vervolgens is zij het prostitutiewerk gaan verrichten vanuit Stein. In Stein had [slachtoffer 1] veel meer klanten. [slachtoffer 1] had zo’n 3 tot 5 klanten per dag voor gemiddeld € 150,00 per klant. Bij dit bedrag zaten nog niet de ‘extraatjes’, zoals de extra kosten voor het hebben van seks zonder condoom. [7] De verdachte onderhield als een manager het contact met de klanten. [8] [slachtoffer 1] mocht niet meekijken met de chatgesprekken die de verdachte met de klanten voerde. [9] Ook zorgde de verdachte voor het vervoer van [slachtoffer 1] van en naar de seksafspraken. [slachtoffer 1] bezocht klanten thuis en zij deed aan ‘cardates’. Het geld dat [slachtoffer 1] verdiende, werd door de klanten ofwel contant betaald ofwel via een Tikkie op de bankrekening van het zusje van de verdachte gestort. De verdachte beschikte als enige over een pinpas van deze bankrekening. Het via een Tikkie betaalde geld werd vervolgens gepind. Al het door [slachtoffer 1] verdiende geld werd in een pot gestopt die in de woning in Stein stond. [10] Het door [slachtoffer 1] verdiende geld werd vooral door de verdachte gebruikt. [slachtoffer 1] moest toestemming aan de verdachte vragen als zij geld uit de pot wilde. [slachtoffer 1] denkt dat zij in totaal zo’n € 300,00 van het geld heeft ontvangen, waarvan € 200,00 voor het kopen van nieuwe lingerie. De rest van het geld is door de verdachte gebruikt. [11]
Als [slachtoffer 1] tegen de verdachte zei dat ze niet meer wilde werken, zei de verdachte dat zij meer moest werken en dat ze lui was. Niet werken betekende namelijk dat het geld opraakte. Ook werd de verdachte agressief. Hij sloeg [slachtoffer 1] en bedreigde haar. Onder meer heeft hij een keer een wapen tegen haar hoofd en tegen haar knie gezet en gedreigd om haar broertje dood te maken. [12]
[slachtoffer 1] is verliefd op de verdachte en laat hem meerdere keren weten alles voor hem te zullen doen. Dit komt onder meer naar voren in het navolgend WhatsApp gesprek van 2 mei 2020 tussen haar en de verdachte:
- [slachtoffer 1] : “Half 12 ga ik nog steeds werken want mijn koning heeft geld nodig. Ik ga aan jou bewijzen dat ik dit wil”
- Verdachte: “Hoeft niet meer”
- [slachtoffer 1] : “Je denkt verkeerde dingen. Dingen die er niet zijn. Ik hou van jou. En je mag alles met me doen wat je wil. Ik werk hoor. Ik pak je telefoon en ik ga werken. (..) Ik kan niet zonder je. Ik hou van jou. Tot het eind. Ik weet dat je boos bent. Maar pleas fix werk. Ik doe alles voor je. Echt”.
En een WhatsApp gesprek van 9 mei 2020 tussen [slachtoffer 1] en de verdachte,
waarin [slachtoffer 1] onder meer aangeeft “Ik probeer alles te doen wat je vraagt zodat ik goed genoeg ben” en “Dan voel ik me niet goed genoeg”. [13]
Ten overstaan van de rechter-commissaris tijdens het verhoor van 13 oktober 2020 heeft [slachtoffer 1] aangegeven dat de relatie met de verdachte heel belangrijk voor haar was, dat ze zich verkocht voor hem en dat ze dan boos werd als hij haar uit huis zette, omdat ze dat opvatte als het verbreken van de relatie. Zij zou echt alles hebben gedaan om hem te houden. [14]
De verdachte heeft ook een tatoeage met zijn initialen ‘ [verdachte] ’ op de bil van [slachtoffer 1] gezet. [15] Hij had tegen haar gezegd dat ze zo liet zien dat ze om hem gaf. [16]
In de periode dat [slachtoffer 1] samen is met de verdachte heeft laatstgenoemde via WhatsApp contact met anderen. [17]
Op 23 februari 2020 heeft de verdachte via WhatsApp een screenshot van een Whatsapp-gesprek met “ [slachtoffer 1] ” (
De rechtbank begrijpt: [slachtoffer 1] ) doorgestuurd naar de contactpersoon ‘ [naam 1] ’ met daarbij de tekst “Die meid met wie ik vandaag op date was, was better dan ik had verwacht”.
Op 27 februari 2020 heeft de verdachte naar ‘ [naam 1] ’ een screenshot gestuurd van een Whatsapp-gesprek met “ [slachtoffer 1] ” waarin besproken wordt dat [slachtoffer 1] haar pinpas aan de verdachte geeft. Verdachte plaatst bij dit screenshot de tekst “Ik gaa stuk nuiw slachtofertje” en “Rtje vertrouwen met pas heelen moeilijk. Gaa stuk om somige wijfies”.
Op 30 maart 2020 heeft de verdachte via Whatsapp aan ‘ [naam 1] ’ gevraagd: “Ik zoek privé driver. (..) Vrijdag tot zondag om te beginnen kan je me als je blieft helpen. Zit ook wat voor jou in. Maar komt wel goed man gaa even goed zoeken want dit is wel goud mijntje denk ik. Geen invest. Wolla mij meid wil zelf djoenta voor mij ze hoeft niks van die money”. [18]
Op 15 april 2020 laat de verdachte via WhatsApp aan een contactpersoon met de naam ‘ [naam 2] ’ weten dat hij van vrijdag tot zondag in Zoetermeer werkt en dat hij vijf dagen per week in Sittard werkt. De Limburgers “die lusters er wel wat van en die zijn rijk dus maaken vaak gebruik van de extra mogelijkheden”. “500 per dag als ik 3 doe”, aldus de verdachte. De verdachte stuurt verder naar ‘ [naam 2] ’: “Heb nu weer nieuwe er bij he er twee nu”, “Blonde en ginger”. Op 15 mei 2020 laat de verdachte aan ‘ [naam 2] ’ weten: “Ik heb nu een escort meid maar haar vriendin wild dit ook doen maar kan haar niet wijfen om dat ze me meid kent”. De verdachte pakt “10 k per week hier in limburg” of “In weekd 2 k op goeie dag”. “Im the King hiero” aldus de verdachte tegen ‘ [naam 2] ’. [19]
Op 16 mei 2020 stuurt de verdachte een gesproken bericht naar de contactpersoon met de naam ‘B’ waarin hij aangeeft: “Ik denk dat ik toch ff bij kamer van koophandel ga aanschrijven, want het zit zo ik heb nu nog een vrouw bijgekregen, die dit werk voor mij gaat doen. We werken nu met zn drieëen. (..) Denk dat je haar wel kent. Is een oude vrouw van 29, ga met haar werken man en met [slachtoffer 1] samen”. [20]
Op 26 mei 2020 heeft de verdachte via WhatsApp een gesprek gevoerd met een contact met de naam ‘ [naam 3] ’. In dit gesprek geeft de verdachte aan dat hij twee meisjes heeft, een ‘MILF en zo.meisje van 21’ die voor hem werken. ‘Het gaat kk dik laatste weekenen’, “Hier verdien je goed geld’ ‘Ik vraag soms 150 voor 30 min’ ‘Ze doen gewoon’, aldus de verdachte. De verdachte geeft in dit gesprek verder aan dat hij de ‘manager’ is van [naam 4] en 45% van haar krijgt. “Van die rooden (
de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 1] ) krijg ik 100%” “145% per dag”, aldus de verdachte. De verdachte stuurt naar ‘ [naam 3] ’: “Als je slim bent Kom je laater voor me werken Ben hoeren huis aan maaken in agga”. [21]
De zus van verdachte heeft tegenover de politie verklaard dat [slachtoffer 1] voor haar broer werkte en dat deze een deel van het verdiende geld kreeg. Ze heeft gezien dat de verdachte met zijn schoenen aan [slachtoffer 1] in haar buik heeft geschopt/getrapt toen deze op de grond lag. [22]
In de woning van de verdachte in Stein heeft de politie op 27 mei 2020 een gaspistool (Zoraki M906) en vier patronen (kaliber 7.65 Browning aangetroffen) aangetroffen. Uit onderzoek is gebleken dat zowel het gaspistool als de munitie onder categorie III van de Wet Wapens en munitie valt. [23] De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het wapen en de munitie van hem waren.
Na de aanhouding van de verdachte op 27 mei 2020 zijn de telefoongesprekken die de verdachte vanuit de P.I. met [slachtoffer 1] heeft gevoerd, getapt. In de tapgesprekken vraagt de verdachte meermalen aan [slachtoffer 1] of ze haar aangifte wil intrekken. [24]
Op 9 juni 2020 heeft het volgende telefoongesprek plaatsgevonden tussen de verdachte en [slachtoffer 1] :
- [slachtoffer 1] : “denk je dat ik het leuk vond met die klanten, dat vond ik echt niet leuk hoor! Weet je wat ik het leukste vond, dat ik weer terug kon, dat ik jou dan zag en dat ik zag dat je blij was met het geld. Dat ik jou blij kon maken”
- Verdachte: “Maar dat deed je ook”
- [slachtoffer 1] : “Alleen met geld ja!! Dat liet je niet merken, je schold me altijd uit. Elke keer als ik wakker werd, en niet op tijd wou opstaan, schold je me uit voor kankerhoer. (..) Maar als ik iedere dag moet werken, heb ik ook niet echt zin en nog energie om het fucking huis op te ruimen”
- Verdachte: “Maar je werkte niet eens de hele dag”. (..)
- [slachtoffer 1] : “Je bent dat gewend dat luxe leven en shit. Ik kon makkelijk ‘stil’ leven, jij bent alles wat ik nodig heb. Het enige waar ik jou blij mee maakte is geld”. (..) “Het allerergste vind ik dat je zo tegen me hebt gedaan, niet eens het verkopen misschien, want dat was mijn eigen idee, maar, hoe je op het einde dat je me deed, dat je me in mijn buik schopte.” (..) “Waarom liet je mij niet werken op mijn eigen manier” “Je was verblind door het geld”
- Verdachte: “Dat is waar”
- [slachtoffer 1] : “dus je vindt geld belangrijker dan mij?”
- Verdachte: “op dat moment, omdat ik iets wil bereiken.”
- [slachtoffer 1] : “Ik ga dit werk niet meer voor je doen. Ik ben veel te mooi om verkocht te worden”. (..) “Ga je mijn broertje, mijn moeder, iemand waarvan ik hou, iets aandoen?
- Verdachte: “je weet hoe ik te werk ga, ik ben heel sluw. Als je mij iets flikt, dan wacht ik twee-drie jaar en dan pak ik hem.” [25]
Op 15 juni 2020 vond het volgende telefoongesprek plaats tussen de verdachte en [slachtoffer 1] :
- Verdachte: “Er staat wel in: “Toen hij mij ging slaan, toen was het niet vrijwillig”. Kijk en dat stukje gaat mij naaien.”
- [slachtoffer 1] : “Sorry, maar het is wel zo. Je sloeg mij omdat ik niet wou werken op dat (vak?)” “Je sloeg mij omdat we geen geld hadden, één van die twee redenen is het”.
- [slachtoffer 1] : “Als je van mij hield, had je mij nooit geslagen”
- Verdachte: “Als je van mij hield, had je me nooit verraden”.
- Verdachte: “Heb ik jou ooit gedwongen om naar een klant toe te gaan?”
- [slachtoffer 1] : “Je sloeg me, bedreigde me en schold me uit en sch…NTV (K) op mijn huid, “Want je wil niet werken”, dan sloeg je die, ja dan ga ik wel werken ja.” (..)
- [slachtoffer 1] : “Dat je gewoon geld aan mij wou verdienen”. “Je hebt meer aan mij verdiend dan uitgegeven” (..) “Dat je niet hoeft toe te geven dat je en mij hebt geslagen en van de trap af hebt gegooid en hebt geschopt en zo. Mijn keel hebt dicht geknepen”
- Verdachte: “Ja, maar wat jij hebt gedaan is allemaal normaal” (..) “ga niet lopen liegen bij de politie, want dat gaat verkeerd aflopen, dat zeg ik je alvast. (…) Als je mij naait, dan naai ik jou 10 keer harder terug, dat is geen dreigement, dat meen ik!”. [26]
Op 23 juni 2020 heeft er een telefoongesprek plaatsgevonden tussen de verdachte en [slachtoffer 1] over een e-mail die [slachtoffer 1] moest versturen aan de advocaat van de verdachte. Tijdens dit gesprek herhaalt [slachtoffer 1] meermalen wat de verdachte dicteert. De verdachte zegt in dit gesprek onder meer het volgende tegen [slachtoffer 1] :
“Wat we het beste kunnen zeggen is: euhm ik heb euhm met de politie gesproken maar de politie heeft vanalles en nog wat verdraaid, ze hebben mijn woorden verdraaid. Moet je zeggen. Moet je zeggen tijdens mijn derde verhoor (
de rechtbank begrijpt:de aangifte van [slachtoffer 1] ) hebben zij dingen verdraaid want die andere twee verhoren zijn goed. Dat zei mijn advocaat ook. (..) Je moet zeggen: in eerste instantie wou ik alleen een melding maken van wat er af heb gespeeld, maar de politie heeft mij onder druk gezet van dingen die eigenlijk niet aan de orde waren. (..) Dan moet je zeggen: Ik heb nooit toestemming gegeven om aangifte te doen van mensenhandel want ik heb al die tijd vrijwillig gewerkt. Dat moet je zeggen” (..) Dan moet je zeggen: van mensenhandel is geen sprake want ik en [verdachte] deden alles in overleg. We hebben overlegd dat ik euh in de prostitutie ging werken. (..) Hij heeft mij nooit daartoe gedwongen.” Op het einde van dit gesprek zegt de verdachte dat [slachtoffer 1] niets meer met de politie moet bespreken en dat ze stil moet blijven. Ook belooft de verdachte dat hij [slachtoffer 1] meeneemt naar aan all-inclusive hotel. [27]
Op 29 juni 2020 heeft [slachtoffer 1] tegen de politie verteld dat zij een mail had geschreven die volledig gedicteerd was door de verdachte. Deze mail had zij naar de advocaat van de verdachte gestuurd. De aangifte van [slachtoffer 1] berustte echter op waarheid. [28]
De verdachte ontving in 2020 een Wajong-uitkering. Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij de opbrengsten die hij ontving uit de prostitutiewerkzaamheden van [slachtoffer 1] niet heeft gemeld bij de bewindvoerder en/of bij de uitkeringsinstantie. [29]
De bewijsoverwegingen
Op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen acht de rechtbank de feiten 1, 3, 4 en 5 bewezen (de seksuele uitbuiting van [slachtoffer 1] , de mishandeling van [slachtoffer 1] , het bezit van een vuurwapen en munitie en de uitkeringsfraude). De rechtbank overweegt ten aanzien van het bewijs in het bijzonder het volgende.
Betrouwbaarheid verklaringen [slachtoffer 1]
De rechtbank stelt voorop dat zij de verklaringen van [slachtoffer 1] , zoals die hiervoor zijn weergegeven, als uitgangspunt neemt voor het bewijs. De rechtbank ziet – anders dan de verdediging – geen reden om aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 1] te twijfelen. Dat [slachtoffer 1] op meerdere momenten bij de politie terug is gekomen op eerder afgelegde belastende verklaringen over de verdachte aangaande de seksuele uitbuiting, maakt niet dat de rechtbank twijfelt aan de juistheid en betrouwbaarheid van de door haar afgelegde belastende verklaringen. Het is een feit van algemene bekendheid dat dergelijke feiten een enorme impact op het slachtoffer hebben. Vaak willen slachtoffers ofwel geen aangifte doen ofwel later terugkomen op een eerder gedane aangifte. [30] Dat een slachtoffer in een later verhoor voor een groot deel of zelfs volledig terugkomt op een eerder afgelegde verklaring, vormt op zichzelf dus geen reden om aan de betrouwbaarheid van de afgelegde belastende verklaringen te twijfelen. De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat ook slachtoffer [slachtoffer 1] hiermee worstelde en niet wist was zij moest doen. Ze wilde aangifte doen vanwege alles wat de verdachte haar had aangedaan, maar was enerzijds enorm bang om aangifte te doen uit angst voor represailles van de verdachte en anderzijds nog steeds verliefd op de verdachte. Ze wilde niet dat hij boos werd en hoopte op een gezamenlijke gelukkige toekomst die de verdachte haar beloofd had. Dat [slachtoffer 1] in deze voortdurende strijd zat en daarom meermalen (deels) terugkwam op belastende verklaringen, leidt de rechtbank onder meer af uit hetgeen zij heeft verklaard bij de politie, uit haar verklaring bij de rechter-commissaris en uit de inhoud van de telefoongesprekken die tijdens de detentie van de verdachte tussen de verdachte en [slachtoffer 1] werden gevoerd. Ten slotte betrekt de rechtbank in haar overweging dat de (belastende) verklaringen van [slachtoffer 1] op meerdere onderdelen steun vinden in andere bewijsmiddelen uit het dossier, zoals het Whatsappverkeer en de getapte telefoongesprekken die hiervoor zijn weergegeven. De rechtbank ziet dan ook geen reden om aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 1] te twijfelen.
Bewijsoverweging feit 1 (de seksuele uitbuiting van [slachtoffer 1] )
Onder feit 1 wordt aan de verdachte verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de seksuele uitbuiting van [slachtoffer 1] (mensenhandel). Het verwijt van mensenhandel is in de tenlastelegging opgesplitst in specifieke verwijten, die in het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) worden beschreven in artikel 273f, eerste lid, onder 1⁰, 4⁰ en 9⁰. De rechtbank acht de seksuele uitbuiting op al deze subonderdelen bewezen. De verdachte heeft dit ook bekend. Zo volgt uit de bewijsmiddelen dat de verdachte aan [slachtoffer 1] heeft voorgesteld om als prostituee te gaan werken en dat [slachtoffer 1] dit werk vervolgens is gaan verrichten terwijl zij bij de verdachte verbleef. De verdachte maakte de seksadvertenties van [slachtoffer 1] , onderhield het contact met klanten en zorgde voor het vervoer van en naar de seksafspraken (de verwijten onder 1⁰ en 4⁰). De verdachte heeft bovendien voordeel getrokken uit de opbrengsten van de prostitutiewerkzaamheden van [slachtoffer 1] (het verwijt onder 9⁰).
Om tot een veroordeling van mensenhandel te komen, moet bovendien vast komen te staan dat gebruik is gemaakt van een specifiek in artikel 273f, lid 1, sub 1⁰ genoemd dwangmiddel. De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen bewezen dat de verdachte om zijn doel te bereiken dwangmiddelen heeft toegepast op [slachtoffer 1] . De verdachte heeft bekend dat hij geweld heeft gebruikt jegens [slachtoffer 1] . Daarnaast volgt uit de bewijsmiddelen dat de verdachte [slachtoffer 1] heeft bedreigd met geweld. De rechtbank leidt uit de verklaringen van [slachtoffer 1] en uit de bij de bewijsmiddelen weergegeven telefoongesprekken tussen de verdachte en [slachtoffer 1] af dat de verdachte dit geweld uitoefende en dreigde met geweld om zijn doel te bereiken, namelijk het prostitueren van [slachtoffer 1] .
De rechtbank acht daarnaast bewezen dat de verdachte misbruik heeft gemaakt van de kwetsbare positie van [slachtoffer 1] . Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte controle en druk op [slachtoffer 1] uitoefende zodat zij bleef werken als prostituee. Als [slachtoffer 1] niet deed wat de verdachte wilde, dan praatte hij haar een schuldgevoel aan en begon hij over hun toekomst samen. Hij dreigde ook wel haar uit huis te zetten, waardoor [slachtoffer 1] haar toekomst samen met de verdachte in duigen zag vallen. [slachtoffer 1] voelde zich dusdanig onder druk gezet, dat zij geen nee durfde te zeggen en dat zij geen andere uitweg zag dan datgene te doen wat de verdachte wilde. Zij was volledig in de macht van de verdachte en zou naar eigen zeggen alles gedaan hebben wat de verdachte wilde dat zij deed. Uit de bewijsmiddelen en de verklaringen van [slachtoffer 1] komt naar voren dat [slachtoffer 1] niets liever wilde dan ‘goed genoeg’ bevonden worden door de verdachte. Dat de verdachte op de hoogte was van de kwetsbaarheid van [slachtoffer 1] , volgt niet alleen uit de verklaring van [slachtoffer 1] zelf, maar ook uit het Whatsapp-verkeer dat de verdachte met zijn vrienden voerde. De verdachte sprak immers over een ‘nieuw slachtoffertje’ en hij gaf aan dat dit nieuwe slachtoffer alles voor hem deed en zelfs ‘djoenta’ (= werken) wilde voor hem, zonder dat zij zelf iets van het geld wilde.
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat de verdachte dwangmiddelen heeft gebruikt en handelingen heeft verricht om ervoor te zorgen dat [slachtoffer 1] als prostituee werkte. De opbrengsten van de prostitutie kwamen aan de verdachte toe. Uit de Whatsapp-gesprekken die de verdachte met anderen heeft gevoerd, zoals deze hiervoor zijn weergegeven, leidt de rechtbank af dat de verdachte ook het oogmerk had om [slachtoffer 1] seksueel uit te buiten, zodat sprake is van mensenhandel. De Whatsapp-gesprekken hebben overduidelijk betrekking op [slachtoffer 1] en in de gesprekken spreekt de verdachte over een nieuw ‘slachtoffertje’ en over de vele inkomsten die hij geniet uit de prostitutie van zijn slachtoffer. De berichten van de verdachte kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden opgevat dan dat de verdachte maar één oogmerk had, namelijk het seksueel uitbuiten van [slachtoffer 1] . Dit betekent dat sprake is van mensenhandel (
feit 1).
De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van één onderdeel van de tenlastelegging, te weten het afpakken van de telefoon en ID-kaart van [slachtoffer 1] . Het dossier bevat hiervoor onvoldoende bewijs.
Bewijsoverweging feit 5 (de uitkeringsfraude)
De rechtbank acht ook bewezen dat de verdachte de prostitutieopbrengsten opzettelijk niet heeft gemeld bij de uitkeringsinstantie (feit 5). Het verweer van de raadsman dat de verdachte deze inkomsten niet kon melden bij de instanties, omdat hij onder bewind stond, treft geen doel, aangezien de verplichting tot het verstrekken van inlichtingen op grond van artikel 3:74 van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten niet alleen rust op de bewindvoerder – die overigens niet op de hoogte was van de prostitutiewerkzaamheden en de daaruit gegenereerde inkomsten – maar ook op de jonggehandicapte, dus op de verdachte zelf.
Vrijspraak feit 2
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het dossier onvoldoende bewijs bevat dat de verdachte [slachtoffer 1] van de trap heeft geduwd/gegooid, zodat vrijspraak moet volgen voor feit 2. Dat [slachtoffer 1] door de verdachte van de trap is geduwd/gegooid volgt enkel uit de verklaring van [slachtoffer 1] . De verdachte ontkent dit en heeft verklaard dat [slachtoffer 1] letsel heeft opgelopen toen zij zelf van de trap gevallen was. Ook de zus van de verdachte, [naam 5] , heeft verklaard dat [slachtoffer 1] niet van de trap is geduwd maar gevallen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
1.
in de periode van 1 februari 2020 tot en met 27 mei 2020 in de gemeente Stein, in elk geval in Limburg, en in de gemeente Zoetermeer, in elk geval in Nederland, een ander, te weten [slachtoffer 1] , door dwang en geweld en door dreiging met geweld en door misbruik van een kwetsbare positie van een persoon (te weten [slachtoffer 1] )
- heeft vervoerd en opgenomen, met het oogmerk van seksuele uitbuiting van die [slachtoffer 1] (sub 1°) en
- heeft gedwongen en bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard (sub 4°) en
- heeft bewogen verdachte te bevoordelen uit de opbrengst van haar, [slachtoffer 1] , seksuele handelingen met derden (sub 9°),
immers heeft/is verdachte
- een seksuele relatie aangegaan met die [slachtoffer 1] en
- een seksadvertentie voor die [slachtoffer 1] op een sekssite geplaatst en
- een tatoeage (inhoudende zijn- verdachtes- initialen ‘ [verdachte] ’) op het lichaam van die [slachtoffer 1] gezet en
- klanten voor die [slachtoffer 1] geregeld en afspraken met de klanten voor die [slachtoffer 1] gemaakt en
- die [slachtoffer 1] vervoerd naar/van de plaats van de seksafspraak en
- het verdiende geld dat werd betaald voor seksuele diensten in ontvangst genomen en/of op een bankrekeningnummer van zijn - verdachtes - familie laten overmaken en/of die [slachtoffer 1] geld dat werd betaald voor de seksuele diensten niet zelf laten houden en
- die [slachtoffer 1] geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of getrapt en
- een vuurwapen op het hoofd van die [slachtoffer 1] gezet en/of gehouden en gedreigd die [slachtoffer 1] door haar knie te schieten en het broertje van die [slachtoffer 1] te vermoorden als die [slachtoffer 1] zou stoppen met werken;
3.
in de periode van 25 februari 2020 tot en met 27 mei 2020 in de gemeente Stein zijn levensgezel, [slachtoffer 1] , heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] , meermalen te slaan en/of te stompen en/of te schoppen en/of trappen;
4.
hij op of omstreeks 27 mei 2020 in de gemeente Stein een wapen van categorie III, te weten een (gas)pistool (merk Zoraki M906), zijnde een vuurwapen en 4 patronen (kaliber 7.65 Browning), te weten munitie categorie III voorhanden heeft gehad;
5.
hij in de periode van 6 april 2020 tot en met 31 mei 2020 in de gemeente Stein in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 3:74 Wet arbeidsongeschiktheidsvoorzieningen jonggehandicapten, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, en dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf, terwijl hij, verdachte, wist dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een Wajong-uitkering, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, door niet door te geven dat hij, verdachte
- [slachtoffer 1] in de prostitutie heeft laten werken en daaruit inkomsten genoot en/of had genoten.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
t.a.v. feit 1:
mensenhandel
in eendaadse samenloop met
t.a.v. feit 3:
mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn levensgezel, meermalen gepleegd
t.a.v. feit 4:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
t.a.v. feit 5:
in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, en terwijl hij weet of redelijkerwijze moet vermoeden dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn of een anders recht op verstrekking of tegemoetkoming, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is in het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) ter observatie opgenomen en onderzocht. De deskundigen van het PBC concluderen dat de verdachte lijdt aan een (antisociale) persoonlijkheidsstoornis en aan een stoornis in het gebruik van cannabis en aan zwakbegaafdheid. Deze stoornissen waren volgens de deskundigen ook bij de verdachte aanwezig ten tijde van de ten laste gelegde feiten. De deskundigen adviseren om de mensenhandel en de mishandeling in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen en hem het vuurwapenbezit en de uitkeringsfraude in licht verminderde mate toe te rekenen. De rechtbank neemt dit advies over. Dit betekent dat de verdachte strafbaar is. Er zijn ook geen andere feiten en omstandigheden naar voren gekomen die ertoe zouden moeten leiden dat de verdachte niet gestraft kan worden voor zijn daden.

7.De straf en/of de maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast vordert de officier van justitie de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden (hierna: tbs met voorwaarden), met de door de reclassering geadviseerde voorwaarden.
Verder vordert de officier van justitie de oplegging van de gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (Sr), zodat de verdachte ook na de tbs met voorwaarden kan worden begeleid indien dat voor de beperking van het recidivegevaar nodig blijkt te zijn.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte is een relatie aangegaan met [slachtoffer 1] en hij heeft haar vervolgens seksueel uitgebuit. [slachtoffer 1] moest gedurende een periode van twee maanden vrijwel dagelijks seks hebben met meerdere mannen. Als zij aangaf dat zij dit niet wilde, gebruikte de verdachte geweld of bedreigde hij haar. Ook maakte de verdachte misbruik van het feit dat [slachtoffer 1] zich in een kwetsbare positie bevond. Hij wist dat hij [slachtoffer 1] volledig in zijn macht had en dat zij zo verlangde naar zijn liefde en goedkeuring dat zij alles voor hem deed. In plaats van er voor haar te zijn, schepte de verdachte echter bij zijn vrienden op over het feit dat hij een ‘nieuw slachtoffertje’ had gevonden en over het geld dat hij aan [slachtoffer 1] verdiende. De verdachte was “the King”. Het moge duidelijk zijn dat de verdachte zich niet bekommerde om [slachtoffer 1] en dat hij uit was op slechts één ding, namelijk zijn eigen financiële gewin. De verdachte heeft met zijn handelen geen enkel respect getoond voor de lichamelijke en geestelijke integriteit van [slachtoffer 1] en met de nadelige gevolgen die slachtoffers van mensenhandel doorgaans ondervinden en ook op de lange termijn nog ondervinden. De verdachte heeft op grove wijze misbruik van [slachtoffer 1] gemaakt. Dit neemt de rechtbank hem zeer kwalijk.
Daarnaast heeft de verdachte een gaspistool en munitie voorhanden gehad en heeft hij de prostitutie-inkomsten die hij genoot niet gemeld bij de uitkeringsinstantie. Ook dit zijn kwalijke strafbare feiten.
Gelet op de ernst van de feiten die de verdachte heeft gepleegd kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die de duur van de reeds ondergane voorlopige hechtenis overschrijdt.
De rechtbank heeft bij de strafbepaling gekeken naar de straffen die in vergelijkbare zaken aan verdachten worden opgelegd. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met het strafblad van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Ook heeft de rechtbank acht geslagen op de inhoud van de PBC-rapportage die over de verdachte is opgesteld en hiervoor onder 5 reeds is besproken. De deskundigen hebben geconcludeerd dat de feiten niet volledig aan de verdachte toegerekend kunnen worden.
Alle feiten en omstandigheden overwegend acht de rechtbank in dit geval een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden passend, en geboden. Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank ziet, mede gelet op de hierna volgende overwegingen, geen aanleiding om een deels voorwaardelijke gevangenisstraf aan de verdachte op te leggen.
De tbs-maatregel
De deskundigen van het PBC schatten het recidiverisico en het risico op gewelddadig gedrag hoog in. Binnen een duidelijk gestructureerde en overzichtelijke setting, zoals detentie of de observatie in het PBC, functioneert de verdachte goed zonder agressie en zonder middelen, maar buiten deze omgeving wordt een patroon van agressie en middelengebruik gezien, aldus de deskundigen. Als de leefomstandigheden van de verdachte niet veranderen, wordt dan ook een hoog risico op toekomstige problemen verwacht. Gezien de uitkomsten van de risicotaxatie in combinatie met de persoonlijkheidsstoornis, de verslavingsproblematiek en de zwakbegaafdheid zijn de deskundigen van mening dat – ter voorkoming van recidive – een klinische behandeling in een gestructureerde forensische gesloten setting geïndiceerd is. Om zeker te weten dat een klinisch traject wordt afgerond (met nadien een ambulant kader), adviseren de deskundigen om de tbs-maatregel aan de verdachte op te leggen. De rechtbank neemt dit advies over.
Gelet op het door de deskundigen en de reclassering vastgestelde hoge recidiverisico indien de verdachte niet wordt behandeld, is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eist dat de verdachte naast een gevangenisstraf ook ter beschikking wordt gesteld. Aan de voorwaarden daarvoor is voldaan. Over de verdachte is gerapporteerd door twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines. Op basis van het PBC-rapport stelt de rechtbank vast dat bij de verdachte tijdens het bewezenverklaarde feit een ziekelijke stoornis bestond zoals bedoeld in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht. Het bewezenverklaarde feit betreft een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld.
De deskundigen van het PBC beschrijven dat een behandeling in het kader van een tbs met voorwaarden voldoende garanties en behandelmogelijkheden zal bieden. Dit komt voort uit het feit dat ondanks de complexe problematiek van de verdachte en de bezwaren voor een minder strak kader, er ook een andere kant van de verdachte zichtbaar is: de verdachte is gemotiveerd om mee te werken aan een klinische behandeling. De maatregel van tbs met voorwaarden kan de verdachte overzicht en perspectief bieden, aldus de deskundigen, en de deskundigen adviseren dan ook om aan de verdachte tbs met voorwaarden op te leggen. Ook de reclassering heeft positief geadviseerd over tbs met voorwaarden, mits een forensische klinische setting bereid is hem op te nemen en te gaan behandelen. Ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte inmiddels is aangemeld bij de FPC De Rooyse Wissel en dat hij daar ook opgenomen kan worden. De rechtbank neemt de adviezen van de deskundigen van het PBC en van de reclassering over en zal daarom aan de verdachte de maatregel van tbs met voorwaarden opleggen.
Bij de invulling van de voorwaarden sluit de rechtbank aan bij de door de reclassering geadviseerde voorwaarden. Ter terechtzitting heeft de verdachte zich ook bereid verklaard tot naleving van deze voorwaarden. De rechtbank zal de reclassering opdracht geven de verdachte bij de naleving van de voorwaarden te begeleiden en zal de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaren. De dadelijke uitvoerbaarheid gaat in op het moment dat de tenuitvoerlegging van de in deze zaak opgelegde gevangenisstraf eindigt.
De rechtbank stelt vast dat deze maatregel wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
De 38z- maatregel
De rechtbank ziet verder aanleiding om aan de verdachte een gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen zoals bedoeld in artikel 38z Sr. De rechtbank acht dit noodzakelijk ter bescherming van de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen. De oplegging van deze maatregel is mogelijk, nu de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor (onder meer) seksuele uitbuiting en hem bovendien de maatregel van tbs met voorwaarden wordt opgelegd. Met de maatregel kan (eventueel) langdurig toezicht worden gehouden op de verdachte teneinde dreigende recidive te signaleren. De rechtbank leidt uit het rapport van het Pieter Baan Centrum af dat de kans op herhaling hoog wordt ingeschat.
De rechtbank merkt ten overvloede op dat de maatregel pas kan worden tenuitvoergelegd na een daartoe strekkende vordering van het Openbaar Ministerie tegen het einde van de tbs-maatregel en een daaropvolgende beslissing van de rechtbank (artikel 6:6:23a e.v. van het Wetboek van Strafvordering).
Conclusie
Samengevat betekent het voorgaande dat de rechtbank de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden en dat aan de verdachte daarnaast de maatregel van tbs met voorwaarden wordt opgelegd. Verder wordt aan de verdachte een gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel zoals bedoeld in artikel 38z Sr opgelegd.

8.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

8.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd. Zij vordert een bedrag van € 8.375,00 ter vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Het gevorderde bedrag aan materiële schadevergoeding is als volgt opgebouwd:
- een bedrag van € 8.000,00 aan gederfde inkomsten uit de prostitutiewerkzaamheden;
- een bedrag van € 375,00 voor het veranderen van de tatoeage met de initialen van de verdachte.
Daarnaast vordert [slachtoffer 1] een bedrag van € 7.500,00 ter vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
8.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering volledig toegewezen kan worden.
8.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verweer gevoerd tegen de gevorderde schadeposten.
8.4
Het oordeel van de rechtbank
[slachtoffer 1] vordert vergoeding van twee materiële schadeposten, te weten haar opbrengsten uit de prostitutiewerkzaamheden en de kosten voor het veranderen van de door verdachte gezette tatoeage. Deze schadeposten betreffen vermogensschade in de zin van artikel 6:96 lid 1 BW en zijn het rechtstreekse gevolg van de door de verdachte gepleegde feiten. Deze schadeposten zijn voldoende onderbouwd en door de verdediging onvoldoende gemotiveerd weersproken. Dat [slachtoffer 1] de tatoeage nog niet heeft laten veranderen, maakt niet dat [slachtoffer 1] geen aanspraak kan maken op vergoeding van deze schade. Het voorgaande betekent dat de rechtbank de stellingen van [slachtoffer 1] volgt en dat de vordering tot vergoeding van materiële schade geheel wordt toegewezen.
[slachtoffer 1] maakt tevens aanspraak op vergoeding van immateriële schade. Dat [slachtoffer 1] als gevolg van het handelen van de verdachte in haar persoon is aangetast, is voldoende onderbouwd en komt uit het dossier ook evident naar voren. De grond voor immateriële schadevergoeding is hiermee gegeven (artikel 6:106 lid 1 onder b van het Burgerlijk Wetboek). De rechtbank is, gelet op vergelijkbare jurisprudentie en gelet op de inhoud van het dossier, van oordeel dat het door [slachtoffer 1] gevorderde bedrag een passende en billijke vergoeding vormt voor de door haar geleden schade. Het gevorderde bedrag aan immateriële schade wordt daarom geheel toegewezen.
Het toegewezen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente en de rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen aan de verdachte.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 38, 38a, 38z, 55, 57, 63, 227b, 273f, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het onder 2 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 4.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 5 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Gevangenisstraf
  • veroordeelt de verdachte voor de feiten 1, 3, 4 en 5 tot een gevangenisstraf van 30 maanden;
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Tbs-maatregel
- gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en stelt daarbij de volgende voorwaarden, waar de verdachte zich gedurende de duur van de maatregel aan dient te houden:
1. de veroordeelde maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit.
2. de veroordeelde werkt mee aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in:
- de veroordeelde meldt zich op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is.
- de veroordeelde laat een of meer vingerafdrukken nemen en laat een geldig identiteitsbewijs zien. Dit is nodig om de identiteit van de veroordeelde vast te stellen.
- de veroordeelde houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om de veroordeelde te helpen bij het naleven van de voorwaarden.
- de veroordeelde helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid.
- de veroordeelde werkt mee aan huisbezoeken.
- de veroordeelde geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners.
- de veroordeelde vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering.
- de veroordeelde werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met veroordeelde, als dat van belang is voor het toezicht.
3. de veroordeelde werkt mee aan een time-out in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC), -Kliniek (FPK), -Afdeling (FPA) of andere instelling, als de reclassering dat nodig vindt. Deze time-out duurt maximaal 7 weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal 7 weken, tot maximaal 14 weken per jaar.
4. de veroordeelde gaat niet naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden, zonder toestemming van de reclassering.
5. de veroordeelde laat zich opnemen in een door IFZ geïndiceerde forensisch klinische instelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt de veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
6. de veroordeelde laat zich behandelen door een nader te bepalen forensische ambulante zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start aansluitend aan de klinische behandeling. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
7. de veroordeelde verblijft in nader te bepalen instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start in aansluiting op de klinische opname. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
8. de veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met de aangeefster S.D., indien zij dit wenst en zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
9. de veroordeelde werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. De veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
10. de veroordeelde houdt zich aan de richtlijn van de reclassering voor wat betreft druggebruik, ook als dit abstinentie inhoudt. De veroordeelde werkt mee aan de uitvoering van (urine)controles op het gebruik van drugs. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd.
- Geeft opdracht aan de reclassering (GGZ ERW Novadic-Kentron Den Bosch) de terbeschikkinggestelde bij de naleving van die aanwijzingen hulp en steun te verlenen.
- bepaalt dat de maatregel tot terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is, met dien verstande dat de dadelijke uitvoerbaarheid ingaat op het ogenblik dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf eindigt;
Gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel
- legt aan de verdachte de maatregel op tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht;
Benadeelde partij [slachtoffer 1] en de schadevergoedingsmaatregel
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] volledig toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van een bedrag van
€ 15.875,00, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 27 mei 2020 tot aan de dag der gehele voldoening. Voornoemd bedrag bestaat uit een bedrag van € 8.375,00 aan materiële schade en een bedrag van € 7.500,00 aan immateriële schade;
- veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] van een bedrag van € 15.875,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 mei 2020 tot aan de dag van de volledige voldoening, en bij niet-betaling en verhaal te vervangen door 114 dagen gijzeling, met dien verstande dat deze gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. E.C.M. Hurkens, voorzitter,
mr. G.P.C. Dijkshoorn-Sleebe en mr. M.M. Beije, rechters, in tegenwoordigheid van
mr. S.H.J. Muijlkens, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 25 januari 2022.
Buiten staat:
De voorzitter is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij, meermalen, althans eenmaal, in of omstreeks de periode van 1 februari 2020 tot en met 27 mei 2020 in de gemeente Stein, in elk geval in Limburg, en/of in de gemeente Zoetermeer, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
een ander of anderen, te weten [slachtoffer 1] , (telkens) door dwang en/of geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of door dreiging met geweld en/of (een) andere feitlijkhe(i)d(en) en/of door afpersing en/of fraude en/of misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie van een persoon (te weten [slachtoffer 1] )
- heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen, met het oogmerk van seksuele uitbuiting van die [slachtoffer 1] (sub 1°) en/of
- heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard dan wel onder die omstandighe(i)d(en) enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [slachtoffer 1] zich daardoor beschikbaar zou(den) stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard (sub 4°) en/of
- heeft gedwongen dan wel bewogen verdachte en/of verdachte(s) mededader(s) te bevoordelen uit de opbrengst van zijn/haar/hun, [slachtoffer 1] , seksuele handelingen met en/of voor een derde (sub 9°) en/of
immers heeft/is verdachte en/of zijn medeverdachte(n) (onder andere)
- een (seksuele) relatie aangegaan met die [slachtoffer 1] en/of
- een seksadvertentie voor die [slachtoffer 1] op een of meer sekssite(s) geplaatst en/of
- een tatoeage (inhoudende zijn- verdachtes- initialen ‘ [verdachte] ’) op het lichaam van die [slachtoffer 1] gezet en/of
- klanten voor die [slachtoffer 1] geregeld en/of afspraken met de klanten voor die [slachtoffer 1] gemaakt en/of
- die [slachtoffer 1] vervoerd naar/van de plaats van de seksafspraak en/of
- het verdiende geld dat werd betaald voor seksuele diensten in ontvangst genomen en/of op een bankrekeningnummer van zijn- verdachtes0 familie laten overmaken en/of die [slachtoffer 1] geld dat werd betaald voor de seksuele diensten niet zelf laten houden en/of
- de ID kaart en/of telefoon van die [slachtoffer 1] af gepakt waardoor deze geen contact met de buitenwereld (de politie) kon opnemen en/of
- die [slachtoffer 1] geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of getrapt en/of van de trap geduwd en/of gegooid, in elk geval fysiek geweld gebruikt tegen die [slachtoffer 1] en/of
- een vuurwapen, in elk geval daarop gelijkend voorwerp op het hoofd van die [slachtoffer 1] gezet en/of gehouden, in elk geval aan die [slachtoffer 1] getoond en/of gedreigd die [slachtoffer 1] door haar knie te schieten en/of het broertje van die [slachtoffer 1] te vermoorden als die [slachtoffer 1] zou stoppen met werken;
(artikel 273f Wetboek van Strafrecht, artikel 273f lid 3 aanhef sub 1 en sub 3 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op of omstreeks 27 mei 2020 in de gemeente Stein ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer 1] van de trap heeft geduwd en/of gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 45 juncto 302 Wetboek van Strafrecht)
3.
hij in of omstreeks de periode van 25 februari 2020 tot en met 27 mei 2020 in de gemeente Stein zijn levensgezel, [slachtoffer 1] , heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] , meermalen te slaan en/of te stompen en/of
te schoppen en/of trappen;
(artikel 300 juncto 304 Wetboek van Strafrecht)
4.
hij op of omstreeks 27 mei 2020 in de gemeente Stein een wapen van categorie III, te weten een (gas)pistool (merk Zoraki M906), zijnde een vuurwapen en/of 4 patronen (kaliber 7.65 Browning), te weten munitie categorie III voorhanden heeft gehad;
(artikel 26 Wet wapens en munitie)
5.
hij in of omstreeks de periode van 6 april 2020 tot en met 31 mei 2020 in de gemeente Stein, althans in Nederland, in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 3:74 Wet arbeidsongeschiktheidsvoorzieningen jonggehandicapten, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, en dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander,
terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een Wajong-uitkering, dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, door niet door te geven dat hij, verdachte
- [slachtoffer 1] in de prostitutie heeft laten werken en/of (daaruit) inkomsten genoot en/of had genoten;
(artikel 227b Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie team migratiecriminaliteit en mensenhandel (LB), proces-verbaalnummer LBRCC20005, onderzoek Skovde, gesloten d.d. 19 augustus 2020, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 565.
2.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 71-72, en het proces-verbaal van bevindingen, pagina 79-82.
3.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , pagina 360-365, en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting.
4.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , pagina 360-365, het proces-verbaal van bevindingen, pagina 89-91, en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting.
5.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , pagina 360-365, en het proces-verbaal van bevindingen, pagina 88.
6.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , pagina 360-365, het proces-verbaal van verhoor bij de rechter-commissaris d.d. 13 oktober 2020, en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting.
7.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , pagina 360-365, en het proces-verbaal van verhoor bij de rechter-commissaris d.d. 13 oktober 2020.
8.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , pagina 360-365, het proces-verbaal van verhoor bij de rechter-commissaris d.d. 13 oktober 2020, en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting.
9.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , pagina 360-365 en het proces-verbaal van verhoor bij de rechter-commissaris d.d. 13 oktober 2020.
10.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , pagina 360-365, het proces-verbaal van verhoor bij de rechter-commissaris d.d. 13 oktober 2020, en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting.
11.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , pagina 360-365 en het proces-verbaal van verhoor bij de rechter-commissaris d.d. 13 oktober 2020.
12.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , pagina 360-365 en het proces-verbaal van verhoor bij de rechter-commissaris d.d. 13 oktober 2020.
13.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 543-548.
14.Het proces-verbaal van verhoor bij de rechter-commissaris dd. 13 oktober 2020.
15.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 316-318, en het proces-verbaal van verhoor bij de rechter-commissaris d.d. 13 oktober 2020.
16.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , pagina 360-365 en het proces-verbaal van verhoor bij de rechter-commissaris d.d. 13 oktober 2020.
17.De verklaring van de verdachte ter terechtzitting.
18.Het proces-verbaal van bevindingen (onderzoek telefoon verdachte), pagina 92, 93, 97 en 98.
19.Het proces-verbaal van bevindingen (onderzoek telefoon verdachte), pagina 92-97 en de bijlage, pagina 147-171.
20.Het proces-van bevindingen, pagina 97.
21.Het proces-verbaal van bevindingen (onderzoek telefoon verdachte), pagina 92-97 en de bijlage, pagina 103-108.
22.Het proces-verbaal van verhoor van getuige, pagina 383-388.
23.De kennisgeving van inbeslagneming, pagina 511, en het proces-verbaal van onderzoek, pagina 340 e.v.v.
24.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 251-252, en de bijlagen op pagina 253-255, pagina 256, pagina 258, en het proces-verbaal van bevindingen, pagina 294-295, en de bijlagen op pagina 298 en 299.
25.De bijlage bij het proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 294, 295 en 300.
26.De bijlage bij het proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 251, 252, 265 en 266.
27.De bijlage bij het proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 251, 252 en 274-277.
28.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 278.
29.Het proces-verbaal van bevindingen, pagina 526 en 529, en de bijlagen op pagina 533-534, en de verklaring van de verdachte ter terechtzitting.
30.Zie hierover onder meer M. Tankink & R. Lambrichts, ‘Rammelende verklaringen en de vrije wil. Over inconsistente verklaringen en keuzevrijheid bij slachtoffers van seksuele uitbuiting’, DD 2017/2.