ECLI:NL:RBLIM:2022:4947

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
29 juni 2022
Publicatiedatum
29 juni 2022
Zaaknummer
03/248263-18
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot wijziging van een vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v Sr

Op 29 juni 2022 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een zaak betreffende een vordering tot wijziging van een vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht. De vordering was ingediend door de advocaat-generaal, die verzocht om uitbreiding van een eerder opgelegd gebiedsverbod voor de veroordeelde naar de gehele regio Parkstad. Dit verzoek was gebaseerd op een proces-verbaal van de politie, waaruit zou blijken dat het bestaande verbod niet meer voldeed aan de doelstellingen van de maatregel, aangezien het slachtoffer naar een andere locatie binnen de regio was verhuisd. De advocaat-generaal erkende echter dat er op dat moment geen wettelijke basis was voor de gevorderde wijziging, maar verwees naar een aanhangig wetsvoorstel dat deze mogelijkheid zou kunnen bieden.

Tijdens de zitting heeft de rechtbank de standpunten van zowel de officier van justitie als de verdediging gehoord. De officier van justitie stelde dat de vordering moest worden afgewezen, omdat er geen wettelijke grondslag was voor de wijziging van de maatregel. De verdediging steunde dit standpunt en voerde aan dat de wettelijke basis voor wijziging ontbrak. De rechtbank overwoog dat het Wetboek van Strafvordering geen regeling voorziet voor de wijziging van een maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr. De rechtbank concludeerde dat er geen onbedoelde lacune in de wet was en dat zij niet kon anticiperen op de mogelijke toekomstige wetswijziging.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering, omdat er geen wettelijke basis was voor de gevraagde wijziging van de vrijheidsbeperkende maatregel. Deze beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en werd ter openbare zitting uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03/248263-18 (vordering tot wijziging vrijheidsbeperkende maatregel)
Datum uitspraak : 29 juni 2022
Beslissing van de meervoudige kamer naar aanleiding van een vordering van de advocaat-generaal tot wijziging van een vrijheidsbeperkende maatregel ex art. 38v van het Wetboek van Strafrecht
ten aanzien van:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1977,
wonende te [adres] ,
hierna te noemen: de veroordeelde.
De veroordeelde wordt bijgestaan door mr. A.C.M. Tönis, advocaat, kantoorhoudende te Breda.

1.De procesgang

Bij arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 31 maart 2021 is aan de veroordeelde opgelegd – onder meer en voor zover thans relevant – een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr) in de vorm van een gebiedsverbod voor de plaats Kerkrade voor de duur van 5 jaren.
Bij vordering van 16 juni 2022 heeft de advocaat-generaal wijziging van deze maatregel gevorderd, met dien verstande dat het gebiedsverbod wordt uitgebreid naar de gehele regio Parkstad. Als grond voor die wijziging wordt verwezen naar een proces-verbaal van de politie d.d. 14 juni 2022 waaruit zou blijken dat het locatieverbod voor de plaats Kerkrade niet meer afdoende is om het doel van de maatregel te bereiken, nu het slachtoffer naar elders in de regio Parkstad zou zijn verhuisd. De advocaat-generaal heeft in de vordering aangegeven dat het Openbaar Ministerie zich ervan bewust is dat er thans nog geen wettelijke basis is voor de gevorderde wijziging, maar dat er op dit moment een wetsvoorstel aanhangig is, om deze mogelijkheid in de wet op te nemen. Daarmee zou, aldus de advocaat-generaal, een wijziging van de maatregel, net zoals onder de oude regelgeving, weer mogelijk zijn en zou een omissie in de nieuwe regelgeving zijn hersteld. Om die reden is de advocaat-generaal van oordeel dat de vordering zou moeten worden toegewezen.
De rechtbank heeft tijdens de openbare terechtzitting van 29 juni 2022 gehoord de officier van justitie en de (gemachtigde) raadsvrouw. De veroordeelde is niet ter terechtzitting verschenen. De rechtbank heeft direct mondeling uitspraak gedaan.

2.De beoordeling

2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen, nu er geen wettelijke basis is die het mogelijk maakt om een vrijheidsbeperkende maatregel , bedoeld in artikel 38v Sr, te wijzigen.
2.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om afwijzing van de vordering. Daartoe heeft de raadsvrouw – kort gezegd – aangevoerd dat een wettelijke grondslag voor de wijziging ontbreekt.
2.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vordering.
De rechtbank overweegt daarover het volgende. Het Wetboek van Strafvordering voorziet thans niet in een regeling tot wijzing van een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid ex art. 38v Sr. Uit de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II 2010/11, 32 551, nr. 3, pg. 17) bij invoering van die maatregel blijkt dat zulks destijds ook een bewuste keuze van de wetgever is geweest ter voorkoming van een onnodige belasting van de rechtspraktijk. Dat sprake zou zijn van een onbedoelde lacune in de wet, zoals in de vordering door de advocaat-generaal wordt gesteld, is de rechtbank niet gebleken. Sterker nog: hetgeen de advocaat-generaal opmerkt in de vordering over het feit dat wijziging van deze maatregel onder de oude regelgeving wel bestond, is onjuist.
Weliswaar is bij derde nota van wijziging (Kamerstukken II 2021/22, 36003, nr. 11) het wetsvoorstel tot wijziging van enkele wetten op het gebied van Justitie en Veiligheid in verband met aanpassingen van overwegend technische aard (Verzamelwet Justitie en Veiligheid 2022) uitgebreid met een nieuw in te voeren art. 6:6:23a1 Sv, inhoudende een regeling tot wijziging van de maatregel ex artikel 38v Sr, maar -hoewel het inzicht van de Minister thans kennelijk gewijzigd is-, de rechtbank van oordeel dat zij niet op een dergelijke wetswijziging kan anticiperen. Het betreft immers nog steeds een wetsvoorstel, dat nog niet door de wetgever is goedgekeurd.
Bij het ontbreken van een wettelijke grondslag voor wijziging van de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid ex art. 38v Sr, zal de rechtbank de officier van justitie aldus niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

3.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering.
Deze beslissing is gegeven door mr. G.P.C. Dijkshoorn-Sleebe, voorzitter, mr. A.P.A. Bisscheroux en mr. A.M.J.H.M. Arits, rechters, in tegenwoordigheid van
mr. S.H.J. Muijlkens, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 29 juni 2022.