In deze zaak vordert de naamloze vennootschap MENZIS ZORGVERZEKERAAR N.V. betaling van achterstallige ziektekostenpremies door gedaagde, die een zorgverzekeringsovereenkomst met eiseres heeft afgesloten. De vordering betreft een bedrag van € 549,92, vermeerderd met rente en kosten, voor de maanden oktober 2018, december 2018 en januari tot en met maart 2019. Gedaagde heeft een deel van de incassokosten betaald, maar betwist de openstaande schuld, stellende dat eiseres regelmatig vergoedingen voor thuishulp heeft betaald en dat er geen openstaande bedragen meer zijn.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagde niet heeft aangetoond dat zij de gevorderde premies heeft betaald en dat eiseres geen verplichting heeft om vergoedingen te verrekenen met openstaande bedragen. De kantonrechter oordeelt dat de vordering van eiseres op goede gronden ter incasso is uit handen gegeven en wijst het gevorderde bedrag toe. Echter, de kantonrechter merkt op dat eiseres nodeloze kosten heeft gemaakt door de vorderingen in afzonderlijke procedures aanhangig te maken, en compenseert de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.
Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde is afgewezen. Dit vonnis is gewezen door mr. H.H. Dethmers en in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2022.