ECLI:NL:RBLIM:2022:4860

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
27 juni 2022
Publicatiedatum
27 juni 2022
Zaaknummer
ROE 21/2442
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure na intrekking beroep

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 27 juni 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV). De eiser had in eerste instantie een WIA-uitkering aangevraagd, welke door het UWV was toegekend met ingang van 3 februari 2021. Echter, het bezwaar van de eiser tegen de beslissing van het UWV werd op 3 augustus 2021 ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Op 13 mei 2022 heeft het UWV de beslissing op bezwaar herzien, wat leidde tot de intrekking van het beroep door de eiser op 24 mei 2022, waarbij hij aanspraak maakte op vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV aan de eiser tegemoet is gekomen, wat de basis vormde voor de toekenning van de proceskostenvergoeding. De rechtbank heeft de kosten van rechtsbijstand vastgesteld op € 759,- en de kosten van de deskundige op € 715,92. Daarnaast heeft de rechtbank het UWV opgedragen het griffierecht van € 49,- aan de eiser te vergoeden. De totale proceskostenvergoeding bedraagt daarmee € 1.474,92. De uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, en is op dezelfde dag verzonden en openbaar gemaakt.

De rechtbank heeft in haar overwegingen de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aangehaald, die de basis vormen voor de proceskostenvergoeding. De uitspraak benadrukt het belang van de vergoeding van kosten in bestuursrechtelijke procedures, vooral wanneer het bestuursorgaan aan de indiener van het beroepschrift tegemoetkomt. De uitspraak is van belang voor toekomstige zaken waarin proceskostenvergoeding aan de orde is.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Inloopteam Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 21/2442

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.P.J. Franssen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (het UWV), verweerder
(gemachtigde: P.L.E. Delahaije).

Procesverloop

Met het besluit van 19 januari 2021 (het primaire besluit) heeft het UWV aan eiser meegedeeld dat hij met ingang van 3 februari 2021 een WIA-uitkering krijgt.
Met de beslissing op bezwaar van 3 augustus 2021 heeft het UWV het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Met het besluit van 13 mei 2022 heeft het UWV de beslissing op bezwaar van 3 augustus 2021 herzien.
De rechtbank heeft het beroep tegen de beslissing op bezwaar van 3 augustus 2021 met toepassing van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede gericht geacht tegen de beslissing op bezwaar van 13 mei 2022.
Met de brief van 24 mei 2022 heeft mr. J.P.J. Franssen, advocaat te Eindhoven, het beroep ingetrokken en aanspraak gemaakt op vergoeding van de proceskosten.
Nadat partijen toestemming hebben gegeven om zonder zitting op het verzoek om vergoeding van de proceskosten uitspraak te doen, is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb kan, in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 in de kosten worden veroordeeld.
2. Op grond van het bepaalde in artikel 8:41, zevende lid, van de Awb wordt het door de indiener betaalde griffierecht aan hem vergoed door het bestuursorgaan indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen.
3. Eiser heeft bij intrekking van het beroep verzocht om vergoeding van de proceskosten, bestaande uit de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Ook heeft hij verzocht om vergoeding van de kosten van een Arbeidsmedische Expertise van € 715,92. Hij heeft ter onderbouwing van deze kosten twee facturen van het Expertise Instituut B.V. van 16 maart 2022 en 16 mei 2022 en een urenspecificatie van 8 juni 2022 overgelegd.
4. Het UWV is bereid om de proceskosten ter hoogte van de forfaitaire bedragen te vergoeden alsmede het griffierecht. In zijn brief van 12 juni 2022 heeft het UWV aangegeven zich niet langer te verzetten tegen een veroordeling van de kosten van het expertiserapport ter hoogte van maximaal € 715,92.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser het beroep heeft ingetrokken omdat het UWV aan eiser is tegemoetgekomen. Het UWV heeft de in verband met de intrekking van het beroep gemaakte aanspraak op proceskosten niet bestreden. Onder deze omstandigheden wordt aanleiding gevonden om met toepassing van het bepaalde in artikel 8:75a van de Awb het UWV te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).
6. De rechtbank stelt de maatstaf voor vergoeding van de kosten van de deskundige die aan eiser advies heeft uitgebracht, vast op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bpb en overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken (Wtsz). Op grond van artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 (Bts) geldt voor werkzaamheden als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van de Wtsz, waarvoor geen speciaal tarief is bepaald, naar gelang de werkzaamheden niet of in meer of mindere mate van wetenschappelijke of bijzondere aard zijn, een maximumtarief, dat voor opdrachten verstrekt in 2021 € 134,04 bedraagt. Verder geldt op grond van artikel 9, eerste lid, van het Bts dat voor vaststelling van de vergoeding een gedeelte van een uur gelijk aan een half uur of korter, als een half uur telt, en een gedeelte langer dan een half uur als een heel uur. In artikel 15 van het Bts is bepaald dat de bedragen genoemd in het Bts, worden verhoogd met de omzetbelasting die daarover is verschuldigd. Op basis van het Bpb en het Bts kan voor de vergoeding van de kosten van de deskundige in dit geval een bedrag van € 753,98 (4,5 uur x € 134,04 x 1,21 (BTW)) worden toegekend. Nu door de deskundige een bedrag van € 715,92 in rekening is gebracht zal de rechtbank het verzoek om vergoeding van de kosten van de deskundige tot dit laatste bedrag toekennen.
7. Omdat eiser het griffierecht heeft voldaan en het UWV aan het beroep is tegemoetgekomen, moet het UWV aan eiser het griffierecht van € 49,- te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van in totaal € 1.474,92;
- draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan op 27 juni 2022 door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. S.E. Berghout, griffier.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op 27 juni 2022
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Als u het niet eens bent met deze uitspraak

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.