ECLI:NL:RBLIM:2022:4856

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 juni 2022
Publicatiedatum
27 juni 2022
Zaaknummer
C/03/290257 / HA ZA 21-172
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cessieverbod en misbruik door cessionaris in civiele procedure

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Limburg op 22 juni 2022, staat de vraag centraal of de cessie van een vordering door de curator aan eiser geldig is, gezien het cessieverbod in de aannemingsovereenkomst tussen eiser en gedaagde, Service Buro Zuid B.V. Eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. K.J.P. Roufs, vordert betaling van een bedrag van € 22.435,04 van gedaagde, na verrekening van tegenvorderingen. Gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.O.I. Leliveld, betwist de vordering en stelt dat eiser misbruik maakt van de toerekenbare tekortkoming van de curator. De rechtbank oordeelt dat het beroep op rechtsverwerking door gedaagde niet kan slagen, omdat de curator geen afstand heeft gedaan van de vordering. De rechtbank overweegt verder dat het cessieverbod enkel verbintenisrechtelijke werking heeft en niet leidt tot goederenrechtelijke onoverdraagbaarheid. De rechtbank laat beide partijen toe om bewijs te leveren over de vorderingen en de omvang daarvan, en houdt verdere beslissingen aan. De zaak wordt op 6 juli 2022 opnieuw behandeld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer: C/03/290257 / HA ZA 21-172
Vonnis van 22 juni 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. K.J.P. Roufs;
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SERVICE BURO ZUID B.V.,
gevestigd te Maastricht,
gedaagde,
advocaat mr. J.O.I. Leliveld.
Partijen zullen hierna [eiser] en Service Buro Zuid genoemd worden.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 t/m 20;
  • de conclusie van antwoord met producties 1 t/m 15;
  • de ter mondelinge behandeling door [eiser] overgelegde producties 22 t/m 33;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling;
  • de reacties van partijen op het proces-verbaal.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 26 maart 2012 is tussen [naam bv] (verder te noemen: [naam bv] ) en Service Buro Zuid een aannemingsovereenkomst gesloten, inhoudende dat [naam bv] ruwbouwwerkzaamheden zou verrichten van diverse appartementen. De overeenkomst is ondertekend door [eiser] , in zijn hoedanigheid van directeur van [naam bv] . [eiser] was enig bestuurder en grootaandeelhouder van [naam bv] .
2.2.
De directie van het bouwproject werd gevoerd door Tectus Bouwmanagement. De totale aanneemsom bedroeg € 250.000,--. Deze som zou moeten worden betaald in twintig termijnen van telkens € 12.500,--. Aanvankelijk zijn partijen overeengekomen – in artikel 9 van de aannemingsovereenkomst – dat meer- en minderwerken niet zouden worden verrekend, doch naderhand hebben [naam bv] en Service Buro Zuid die overeenkomst gewijzigd in die zin dat een verrekening van meer- en minderwerk wél mogelijk was.
2.3.
Artikel 23 lid 2 van de aannemingsovereenkomst luidt als volgt:
“In afwijking van § 43 lid 1 UAV is het Aannemer niet toegestaan het recht op het saldo te cederen of in pand te geven zonder uitdrukkelijke en voorafgaande schriftelijke toestemming van Opdrachtgever.”
2.4.
Volgens de aanvankelijke planning zouden de door [naam bv] te verrichten werkzaamheden op 21 september 2012 klaar moeten zijn, doch die opleverdatum is in overleg tussen [naam bv] en Service Buro Zuid gewijzigd in 16 oktober 2012. Overschrijding van de oplevertermijn leidt tot een korting op de aanneemsom van € 350,-- per dag. Artikel 13 van de aannemingsovereenkomst luidt als volgt:
“Artikel 13 – Korting wegens te late oplevering
Voor iedere kalenderdag dat het werk later wordt opgeleverd dan de in artikel 10.2 genoemde datum, wordt een korting op de aannemingssom toegepast van € 350 exclusief BTW, onverminderd het recht van Opdrachtgever om de werkelijk door haar geleden schade te vorderen, indien de door haar geleden vertragingsschade het totale kortingsbedrag overstijgt.42 UAV is niet van toepassing.”
2.5.
Op 24 april 2013 hebben Service Buro Zuid en [naam bv] een akte, getiteld “Verrekening van onderlinge vorderingen”, ondertekend. Deze akte luidt – voor zover in het kader van dit geschil relevant – als volgt:
“(…)in aanmerking nemende dat:
-
Partij B( [naam bv] , de rechtbank)
een bedrag ad 37.791,08 euro is verschuldigd aan partij A(Service Buro Zuid, de rechtbank)
; partijen genoegzaam bekend;
-
Partij B een bedrag ad 11.804,60 euro verschuldigd is aan partij A; partijen genoegzaam bekend;
-
Partij A een bedrag verschuldigd is aan partij B ad 72.030,72 euro (factuurnummers 70330, 70368, 70374, 70389, 70435, 70067, 70068); partijen genoegzaam bekend;
-
Partijen onderling hun vorderingen / schulden willen verrekenen.
Bepalen partijen als volgt:
1.
Partijen erkennen alle genoemde bovenstaande vorderingen / schulden en betwisten deze niet
2.
De vorderingen van partij A op partij B ad 37.791,08 en 11.804,60 worden verrekend met schuld van partij A aan partij B ad 72.030,72 euro, waardoor – na verrekening – een schuld resteert van partij A aan partij B ad 22.435,04, welke schuld partij A aan partij B dient te voldoen; verder hebben partijen over en weer niets meer van elkaar te vorderen.(…)”
2.6.
Op diezelfde dag is nog een tweede akte ondertekend ter zake een lening van [naam bestuurder] aan [naam bv] , waarbij de restantvordering van deze lening - € 11.500,-- - door [naam bestuurder] is gecedeerd aan Service Buro Zuid. En ten slotte is op die dag nog een derde akte ondertekend, waarbij Uitzendwerk Europe B.V. een vordering van € 37.791,08 op [naam bv] heeft gecedeerd aan Service Buro Zuid.
2.7.
Waarnemend notaris mr. [naam notaris] heeft in een drietal door hem opgemaakte aktes van 6 mei 2013 verklaard dat de hiervoor bedoelde aktes aan hem op 3 mei 2013 zijn getoond, zodat volgens hem die documenten op die datum reeds bestonden. Verder verklaart de waarnemend notaris telkens dat zijn verklaringen niet inhouden een legalisatie van de geplaatste handtekeningen, een vaststelling van de identiteit van de personen die het document hebben ondertekend, een oordeel omtrent enige vertegenwoordigingsbevoegdheid of een oordeel omtrent de inhoud van het document.
2.8.
Op 25 juni 2013 is [naam bv] in staat van faillissement verklaard met benoeming van mr. Spreksel tot curator.
2.9.
De curator heeft bij akte van cessie van 20 april 2017 de vermeende vordering van [naam bv] op Service Buro Zuid gecedeerd aan [eiser] .
2.10.
Bij e-mail van 1 mei 2017 van [eiser] aan Service Buro Zuid heeft [eiser] de betaling van de gecedeerde vordering gevorderd, die volgens [eiser] , na verrekening van een tegenvordering van Service Buro Zuid op [naam bv] , € 60.312,61 bedraagt. Service Buro Zuid is daarbij in gebreke gesteld tegen de datum van 8 mei 2017.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] stelt dat ter zake de oorspronkelijke aannemingsovereenkomst [naam bv] een bedrag van € 72.030,72 te vorderen had van Service Buro Zuid. Door cessie aan Service Buro Zuid heeft deze een tweetal tegenvorderingen, van € 37.791,08 en € 11.500,--, gekregen op [naam bv] . Na verrekening resteert volgens [eiser] een vordering van [naam bv] op Service Buro Zuid van € 22.435,04.
3.2.
Op grond van de dwingende bewijskracht van de akte van 24 april 2013 staat volgens [eiser] vast dat Service Buro Zuid een bedrag van € 22.435,04 verschuldigd is.
3.3.
Naast een vordering ter zake de volgens de aannemingsovereenkomst oorspronkelijk uitgevoerde werkzaamheden stelt [eiser] een vordering te hebben op Service Buro Zuid ter zake meerwerk. Dit meerwerk is volgens [eiser] niet verdisconteerd in de akte van 24 april 2013, nu deze meerwerkfacturen zijn opgemaakt ná de akte van 24 april 2013.
3.4.
Tijdens een bespreking tussen [naam bv] en Service Buro Zuid is volgens [eiser] overeenstemming bereikt over het grootste deel van het meerwerk dat [naam bv] heeft uitgevoerd. [eiser] stelt dat Service Buro Zuid op grond van de overeenstemming een bedrag van € 24.322,07 is verschuldigd aan [naam bv] en, na cessie, aan [eiser] , vanwege door [naam bv] verricht meerwerk.
3.5.
Over een aantal meerwerkposten is echter tussen [naam bv] en Service Buro Zuid geen overeenstemming bereikt. Het betreft volgens [eiser] de meerwerkkosten in verband met sloopwerk, ten bedrage van € 2.785,--, en de kosten van de wapening, ten bedrage van € 2.850,--. [eiser] stelt echter dat de door [naam bv] genoemde bedragen zijn verschuldigd door Service Buro Zuid.
3.6.
Volgens [eiser] hebben [naam bv] en Service Buro Zuid wel uiteindelijk overeenstemming bereikt over het bedrag aan minderwerken. Dat bedrag moet worden gesteld op € 15.781,95. Na vermindering van meerwerkposten en na verrekening van de minderwerken is Service Buro Zuid volgens [eiser] een bedrag van € 11.782,387 verschuldigd.
3.7.
Op grond van het vorenstaande vordert [eiser] dat de rechtbank bij vonnis, voor zover de wet toelaat uitvoerbaar bij voorraad:
Service Buro Zuid veroordeelt tot betaling van € 22.435,04 aan [eiser] , te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 4 april 2013, althans vanaf 20 april 2013, althans vanaf 24 mei 2013, althans vanaf de dag van dagvaarden tot de dag van algehele voldoening;
Service Buro Zuid veroordeelt tot betaling van € 11.782,38 aan [eiser] , te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 11 juli 2013, althans vanaf 27 juli 2013, althans vanaf de dag van dagvaarden tot de dag van algehele voldoening;
Service Buro Zuid veroordeelt in de kosten van de procedure, inclusief de nakosten.
3.8.
De vordering wordt gemotiveerd betwist door Service Buro Zuid. Op de stellingen van partijen zal de rechtbank, in zoverre relevant, hierna ingaan.

4.De beoordeling

Rechtsverwerking

4.1.
Het meest verstrekkende verweer van Service Buro Zuid luidt dat [eiser] het recht op nakoming van betaling heeft verwerkt. Dat volgt volgens Service Buro Zuid allereerst uit de gedragingen, dan wel het nalaten, van de rechtsvoorganger van [eiser] , te weten de curator vanaf juli 2013. De curator heeft volgens Service Buro Zuid immers bij haar het gerechtvaardigde vertrouwen gewekt dat het beweerde vorderingsrecht niet meer geldend zou worden gemaakt. In dat verband is volgens Service Buro Zuid van belang dat de curator ondanks de hoogte van de beweerde vordering, geen pogingen heeft ondernomen om deze te innen, maar dat hij de beweerde vordering zonder enige garantie heeft gecedeerd aan [eiser] .
4.2.
Het beroep op rechtsverwerking is volgens Service Buro Zuid verder gerechtvaardigd gelet op het handelen van [eiser] na de cessie. [eiser] heeft zesmaal, met grote tussenpozen van soms anderhalf jaar, gedreigd met het aanhangig maken van een juridische procedure als niet binnen korte termijn na sommatie tot betaling zou worden overgegaan, zonder dat [eiser] is overgegaan tot het daadwerkelijk aanhangig maken van een procedure.
4.3.
Service Buro Zuid stelt dat zij na een periode van acht jaar en na vele loze dreigementen, erop mocht vertrouwen dat [eiser] zijn beweerdelijke vordering niet aanhangig zou maken.
4.4.
Verder stelt Service Buro Zuid dat zij door het stilzitten van [eiser] onredelijk wordt benadeeld in haar verdediging. Op tal van punten is het voor haar onmogelijk geworden zich nog te verdedigen, omdat zij niet meer beschikt over een groot deel van de administratie en de destijds gevoerde correspondentie.
4.5.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep van Service Buro Zuid op rechtsverwerking door [eiser] moet worden verworpen. Uit het enkele feit dat de curator geen pogingen heeft ondernomen om de beweerde vordering te innen kan niet worden afgeleid dat daarmee bij Service Buro Zuid het gerechtvaardigde vertrouwen is gewekt dat de curator afstand heeft gedaan van die vordering. Anders dan Service Buro Zuid stelt, volgt uit het feit dat Service Buro Zuid vele malen heeft gedreigd met het aanhangig maken van een procedure juist dat [naam bv] niet het vertrouwen bij Service Buro Zuid heeft gewekt dat zij niet zou overgaan tot inning van de beweerde vordering. Dat [eiser] verschillende malen geen gevolg heeft gegeven aan die dreigementen maakt dat niet anders.
4.6.
De stelling van Service Buro Zuid, dat zij door de lange tijd die is verstreken voordat de vordering door [eiser] aanhangig werd gemaakt onredelijk in haar belangen is geschaad, nu zij niet meer beschikt over de relevante administratie om verweer te kunnen voeren, moet worden verworpen. Service Buro Zuid stelt immers zelf dat zij gedurende een periode van acht jaar werd geconfronteerd met dreigementen ter zake het instellen van een vordering jegens haar. Juist vanwege die herhaalde dreigementen had het voor de hand gelegen dat zij haar administratie die betrekking had op dit bouwproject had bewaard. Dat zij daarover niet meer beschikt, komt voor haar risico.
Ongeldigheid van de cessie
4.7.
Ten tweede heeft Service Buro Zuid aangevoerd dat de cessie van de beweerde vordering door de curator aan [eiser] niet geldig is, omdat in artikel 23 van de aannemingsovereenkomst een cessieverbod is overeengekomen. Het verbod heeft anders dan aangenomen in het arrest van de Hoge Raad van 21 maart 2014 (ECLI:NL:HR:2014:682), waarop [eiser] zich beroept, niet enkel verbintenisrechtelijke werking. Het voor de Hoge Raad doorslaggevend geoordeelde argument dat het cessieverbod dient om de rechtspositie van derden, die de bedoeling van de partijen bij de cessie niet kennen, te beschermen, speelt volgens Service Buro Zuid in deze zaak geen rol. [eiser] is immers geen onwetende en een te goeder trouw zijnde derde. Hij was het immers [eiser] die namens [naam bv] de aannemingsovereenkomst, met daarin opgenomen het cessieverbod, heeft ondertekend. Een objectieve uitleg van het cessieverbod is derhalve volgens Service Buro Zuid niet gepast.
4.8.
Een ander verschil met het door [eiser] aangehaalde arrest is volgens Service Buro Zuid dat het bedoelde cessieverbod niet ver weggestopt in de algemene voorwaarden was opgenomen. Volgens Service Buro Zuid is in dit geval sprake van een kernbeding.
4.9.
De rechtbank overweegt het volgende. Uit voormeld arrest volgt dat voor de vraag of het cessieverbod leidt tot goederenrechtelijke onoverdraagbaarheid of dat het slechts een verbintenisrechtelijke verplichting schept tot een niet-doen, moet worden beantwoord door uitleg van het beding. Voor deze uitleg geldt een objectieve maatstaf, met inachtneming van de zogenaamde Haviltexnorm. Daarbij moet volgens de Hoge Raad tot uitgangspunt worden genomen dat een beding dat de overdraagbaarheid uitsluit slechts verbintenisrechtelijke werking heeft, tenzij uit de – naar objectieve maatstaven uit te leggen – formulering daarvan blijkt dat daarmee een goederenrechtelijke werking als bedoeld in artikel 3:82 lid 2 BW is beoogd.
4.10.
Bij de hantering van een objectieve maatstaf volgt volgens de rechtbank uit de wijze waarop het cessieverbod is geformuleerd dat daarmee enkel een verbintenisrechtelijke verplichting in het leven is geroepen, doordat is bepaald dat “
niet (is) toegestaan het recht op het saldo te cederen.”Overeengekomen is dus dat de vordering niet mág worden gecedeerd, doch niet dat de vordering niet kán worden gecedeerd, hetgeen in dat geval zou hebben geduid op een goederenrechtelijke onoverdraagbaarheid.
4.11.
[eiser] , aan wie het cessieverbod door de debiteur van de gecedeerde vordering wordt tegengeworpen, heeft echter namens [naam bv] de overeenkomst ondertekend waarvan het cessieverbod deel uitmaakt. Dat rechtvaardigt om de bepaling van het cessieverbod niet objectief uit te leggen, maar dat, volgens de Haviltexnorm subjectief te doen. Dat leidt naar het oordeel van de rechtbank echter niet tot een andere uitkomst. Service Buro Zuid heeft immers onvoldoende gesteld dat op grond van hetgeen [naam bv] en Service Buro Zuid over en weer hebben verklaard en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs uit elkaars verklaringen hebben mogen begrijpen dat het cessieverbod ook een goederenrechtelijke onoverdraagbaarheid inhoudt.
Strijd met de redelijkheid en billijkheid
4.12.
Service Buro Zuid voert verder aan dat het toewijzen van de vorderingen van [eiser] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, nu [eiser] misbruik van een toerekenbare tekortkoming van de curator maakt. [eiser] wist van het bestaan van het cessieverbod. Hij wist ook dat de curator jegens Service Buro Zuid toerekenbaar tekort is geschoten door, ondanks het cessieverbod, de beweerde vordering van [naam bv] op Service Buro Zuid aan [eiser] over te dragen. [eiser] profiteert, althans probeert zodoende te profiteren, van de toerekenbare tekortkoming van de curator. Service Buro Zuid stelt dat [eiser] profiteert van de toerekenbare tekortkoming van de curator, terwijl zij er nadeel van ondervindt, omdat de curator twijfelde over het bestaan van de gecedeerde vorderingen en derhalve niet zou zijn overgegaan tot het innen van de vorderingen.
4.13.
Service Buro Zuid stelt verder dat [eiser] zijn bevoegdheid tot het instellen van een vordering enkel gebruikt om schade, bestaande in de veroordeling tot betaling van een negen jaar oude vordering, toe te brengen.
4.14.
De rechtbank verwerpt dit verweer. De rechtbank acht het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar dat [eiser] de aan hem gecedeerde vordering op Service Buro Zuid probeert te innen. Een gedeelte van de vordering, te weten de vordering onder i, wordt door Service Buro Zuid in beginsel niet betwist. Indien [naam bv] niet zou zijn gefailleerd, had deze vordering moeten worden betaald aan [naam bv] . Het is derhalve naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar dat Service Buro Zuid deze vordering alsnog, na een cessie, moet betalen, maar nu aan [eiser] . Door de cessie is Service Buro Zuid niet in haar belangen geschaad. De “schade” van Service Buro Zuid bestaat er enkel in dat haar een voordeel wordt ontnomen, te weten dat zij een erkende vordering niet meer zou hoeven te betalen.
De vorderingen bestaan niet, althans niet in de gestelde omvang
4.15.
Service Buro Zuid betwist primair het bestaan van de vorderingen en subsidiair betwist zij de gestelde omvang daarvan. Tussen [naam bv] en Service Buro Zuid is volgens Service Buro Zuid nooit overeenstemming bereikt over de hoogte van de meerwerken. Bovendien heeft geen correcte verrekening plaatsgevonden van de tegenvordering van Service Buro Zuid bestaande in kortingen wegens overschrijdingen van de bouwtermijn.
4.16.
[eiser] dient volgens Service Buro Zuid te bewijzen dat Service Buro Zuid akkoord is gegaan met de meerwerken en de daaraan gekoppelde prijzen. Uit het gespreksverslag van de vergadering van 28 mei 2013 kan volgens Service Buro Zuid enkel volgen dat Service Buro Zuid onder voorwaarden akkoord ging met het verrekenen van meerwerk, doch niet met de hoogte van het berekende meerwerk.
4.17.
Service Buro Zuid betwist de facturen waarvan [eiser] betaling vordert, omdat daarin de verschuldigdheid van boetes wegens de bouwtermijnoverschrijdingen niet zijn meegenomen. Na verrekening van meerwerk met minderwerk bestond er volgens Service Buro Zuid ook geen vordering meer voor [naam bv] .
4.18.
Volgens Service Buro Zuid heeft [naam bv] de bouwtermijn met, rekening houdend met een bijtelling van tijd in verband met meerwerken, een aftrek van tijd in verband met minderwerk en coulancetermijn van tien dagen, overschreden met 117,5 dagen. De korting wegens de bouwtermijnoverschrijding bedraagt derhalve € 41.125,-- exclusief btw.
4.19.
Bij de beoordeling van dit verweer is het volgende van belang. [eiser] stelt zich op het standpunt dat op grond van de inhoud van de akte van 24 april 2013 [naam bv] en Service Buro Zuid, behoudens een bedrag van € 22.435,04 dat Service Buro Zuid verklaart aan [naam bv] schuldig te zijn, niets meer van elkaar te vorderen hebben, en [eiser] bij gevolg als rechtsopvolger van [naam bv] niets meer verschuldigd is aan Service Buro Zuid ter zake de bouwtermijnoverschrijding. Volgens een verklaring van Service Buro Zuid ter mondelinge behandeling omvatten de aktes van 24 april 2013 enkel een regeling ter zake de reguliere facturen en hetgeen [eiser] verschuldigd was uit geldleningen, aan hem verstrekt door [naam bestuurder] , bestuurder van Service Buro Zuid, en niet ook eventuele boetes wegens bouwtermijnoverschrijdingen.
4.20.
[eiser] heeft gesteld dat de vermeende bouwtermijnoverschrijding heeft plaatsgevonden vóór het ondertekenen van de akte van 24 april 2013. Omdat partijen met deze akte afspraken hebben gemaakt over de periode tot en met 24 april 2013, is met die akte, die volgens [eiser] dwingende bewijskracht heeft, door Service Buro Zuid finale kwijting verleend aan [eiser] ter zake eventuele bouwtermijnoverschrijdingen.
4.21.
De rechtbank overweegt daaromtrent het volgende. Onder het kopje “in aanmerking nemende dat:” wordt in die akte een tweetal vorderingen genoemd die Service Buro Zuid door middel van een cessie op [naam bv] heeft gekregen en een vordering van [eiser] op Service Buro Zuid ter zake een zevental facturen. [naam bv] en Service Buro Zuid erkennen over en weer elkaars vorderingen en constateren dat na verrekening een vordering van [naam bv] op Service Buro Zuid resteert van € 22.435,04.
4.22.
De akte houdt verder in: “verder hebben partijen niets meer van elkaar te vorderen.” Uit die passage lijkt te volgen dat partijen verklaren dat zij behoudens de vorderingen over en weer genoemd onder het kopje “in aanmerking nemende dat:” niets meer van elkaar te vorderen hebben. Niet voor de hand ligt dat die laatste passage enkel slaat op de genoemde vorderingen, nu daaromtrent al is geconcludeerd dat Service Buro Zuid na verrekening een bedrag van € 22.435,03 is verschuldigd aan [naam bv] .
4.23.
Het lijkt er dan ook op dat die laatste passage ziet op mogelijke andere vorderingen. Tot die mogelijke andere vorderingen zouden kunnen behoren de boetevorderingen van Service Buro Zuid op [naam bv] wegens bouwtermijnoverschrijdingen.
4.24.
De dwingende bewijskracht van de akte waarop [eiser] zich beroept houdt enkel in dat, behoudens te leveren tegenbewijs, partijen moeten uitgaan van de juistheid van de verklaring dat partijen niets meer van elkaar te vorderen hebben.
4.25.
Tussen partijen is echter in geschil ten aanzien van welke vorderingen partijen hebben verklaard dat zij niets meer van elkaar te vorderen hebben. Volgens Service Buro Zuid zag de finale kwijting in die akte alleen op de reguliere facturen van [eiser] en de aan Service Buro Zuid gecedeerde vorderingen op [naam bv] . [eiser] stelt daarentegen dat de akte ook zag op de boetes wegens de bouwtermijnoverschrijdingen.
4.26.
De uitleg die [eiser] aan de akte geeft is op grond van het hiervoor overwogene op het eerste gezicht niet voor de hand liggend, zodat de rechtbank hem zal toelaten tot het bewijs van zijn stelling dat de finale kwijting uit de akte van 24 april 2013 ook zag op de vorderingen ter zake boetes wegens overschrijding van de bouwtermijn. Dat de akte dateert van ná de (aangepaste) datum van de voorziene oplevering is onvoldoende grond om voorshands aan te nemen dat in die akte ook zijn verdisconteerd de vermeende boetes wegens de bouwtermijnoverschrijdingen.
4.27.
Omdat [eiser] heeft gesteld dat de bouwtermijnoverschrijding is te wijten aan onvoorziene omstandigheden die voor risico van Service Buro Zuid komen, zal de rechtbank [eiser] toelaten tot het bewijs van bewijs van feiten en omstandigheden die deze conclusie rechtvaardigen.
4.28.
Ten aanzien van de omvang van meer- en minderwerk overweegt de rechtbank het volgende. Tectus Bouwmanagement heeft een verslag gemaakt van een bespreking die op 28 mei 2013 is gehouden, waaraan [naam bv] en Service Buro Zuid hebben deelgenomen, met als onderwerp de bespreking van meer- en minderwerk. De rechtbank begrijpt uit het verslag dat Tectus Bouwmanagement van die bespreking heeft gemaakt en het overzicht dat zij daarbij gevoegd heeft, dat [naam bv] en Service Buro Zuid enkel ten aanzien van meerwerk tot een totaalbedrag van € 4.172,-- (€ 1.387,-- + € 2.785,--) en minderwerk tot een bedrag van € 4.855,-- geen overeenstemming hebben bereikt. Niet juist is de stelling van Service Buro Zuid dat uit dat verslag zou volgen dat Service Buro Zuid per saldo, na verrekening van meer- en minderwerk, slechts een bedrag van € 267,-- verschuldigd zou zijn en evenmin dat Service Buro Zuid enkel in het algemeen akkoord zou zijn met het verrekenen van meerwerk, doch niet met de concrete opgave van meerwerk door [naam bv] .
4.29.
Omdat de inhoud van het verslag door partijen, niet, dan wel onvoldoende gemotiveerd is betwist, gaat de rechtbank uit van de juistheid daarvan. Op grond daarvan zal de rechtbank [eiser] toelaten tot het bewijs van zijn stelling dat [naam bv] op grond van uitgevoerd meerwerk recht heeft op betaling van een bedrag van € 4.172,--. Service Buro Zuid zal op haar beurt worden toegelaten tot het bewijs van haar stelling dat zij in verband met minderwerk recht heeft op een vermindering van de aanneemsom voor een bedrag van € 4.855,--.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
laat Service Buro Zuid toe te bewijzen:
- dat zij in verband met minderwerk recht heeft op een vermindering van de aanneemsom met een bedrag van € 4.855,--;
5.2.
laat [eiser] toe te bewijzen:
- dat [naam bv] op grond van uitgevoerd meerwerk recht heeft op betaling van een bedrag van € 4.172,--;
- dat de finale kwijting in de akte van 24 april 2013 ook zag op de vorderingen ter zake boetes wegens overschrijding van de bouwtermijn;
- feiten en omstandigheden die de conclusie rechtvaardigen dat de bouwtermijnoverschrijdingen voor risico van Service Buro Zuid komen;
5.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 6 juli 2022 voor uitlating door Service Buro Zuid en [eiser] of zij bewijs willen leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel;
5.4.
bepaalt dat Service Buro Zuid en [eiser] , indien zij geen bewijs door getuigen willen leveren maar wel bewijsstukken wil overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen;
5.5.
bepaalt dat [eiser] , indien hij getuigen wil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten tot en met maart 2023 direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.6.
bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. T.A.J.M. Provaas in het gerechtsgebouw te Maastricht aan St. Annadal 1;
5.7.
bepaalt dat alle partijen uiterlijk tien dagen voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.8.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.A.J.M. Provaas, rechter, en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: MT