Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.De procedure
- de dagvaarding van 20 april 2021 met producties 1 tot en met 5
- de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie met producties 1 tot en met 3
- de dagbepaling van de mondelinge behandeling
- de conclusie van antwoord in reconventie
- de akte eiswijziging van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] met producties 6 en 7
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 28 maart 2022
- de antwoordakte van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] met productie 4.
2.De feiten
- de vrouw zal het aan de man toekomende deel van de overwaarde voldoen zodra de jongste dochter van partijen de lagere school verlaten heeft;
- de vrouw zal het aan de man toekomende deel van de overwaarde op ieder moment dat zij daartoe financieel in staat is kunnen voldoen, eventueel in deelbetalingen van minimaal € 1.000,00 per keer;
- indien de vrouw gaat samenwonen met een ander als ware zij gehuwd dan wel zal huwen met een ander zal de helft van de overwaarde voor de man meteen opeisbaar zijn;
- ingeval de vrouw aanspraak zal moeten maken op de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen dan wel in staat van faillissement is geraakt, zal de helft van de overwaarde voor de man meteen opeisbaar zijn.
3.Het geschil
in conventie
primair[gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] veroordeelt om aan [eiser in conventie, verweerder in reconventie] te betalen een bedrag van
subsidiair
27 mei 2008, een en ander zoals in randnummer 11 van de akte wijziging eis is beschreven;
méér subsidiair[gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] veroordeelt tot betaling aan [eiser in conventie, verweerder in reconventie] van € 135.363,09, te vermeerderen met de wettelijke rente primair vanaf 1 april 2021, en subsidiair vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
nog méér subsidiair[gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] veroordeelt tot betaling aan [eiser in conventie, verweerder in reconventie] van € 88.977,07, te vermeerderen met de wettelijke rente primair vanaf 1 april 2021, en subsidiair vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
27 mei 2008 is ondertekend, aldus gelezen moet worden dat [eiser in conventie, verweerder in reconventie] een bedrag toekomt van € 40.000 en [eiser in conventie, verweerder in reconventie] veroordeelt in de kosten van het geding.
4.De beoordeling
in conventie en in reconventie
momentvan uitbetaling (eerste streepje: verlaten lagere school jongste kind), de
wijzevan betaling (tweede streepje: afzonderlijke betalingen van minimaal € 1.000,00) en
vervroegde opeisbaarheidvan de helft van de overwaarde (derde streepje: samenwonen en vierde streepje: wsnp of faillissement). De voorwaarden zien niet op de hoogte van het totaal te betalen bedrag dat partijen zijn overeengekomen. Ook de door de notaris gemaakte berekening, die als bijlage gehecht is aan het convenant, komt uit op een bedrag van (afgerond) € 80.000,00 dat door [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] aan [eiser in conventie, verweerder in reconventie] moet worden voldaan, hetgeen consistent is met hetgeen in art. 6 staat. Ten slotte staat onder (1) in de overeengekomen aanvulling eveneens expliciet het bedrag van € 80.000,00 genoemd, zodat ook daarin geen ondersteuning gevonden kan worden voor het betoog van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] dat zij slechts € 40.000,00 aan [eiser in conventie, verweerder in reconventie] zou moeten betalen. Gelet hierop gaat de rechtbank als vaststaand uit van het bedrag van € 80.000,00 dat partijen als overbedeling van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] respectievelijk onderbedeling van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] zijn overeengekomen.
enkelvoudigerentevergoeding van 3 % per jaar dan wel een gedeelte van een jaar over het resterende bedrag tot aan de dag der voldoening. In aanvulling daarop zijn partijen overeengekomen dat de rentevergoeding achteraf dient te worden voldaan in plaats van jaarlijks zolang de uitbetaling niet heeft plaatsgevonden.
wettelijkerente gaat lopen op het moment dat de vordering opeisbaar is geworden, te weten vanaf het moment dat de dochter van partijen de lagere school heeft verlaten.
22 november 2013 een bedrag van € 20.000,00 aan [eiser in conventie, verweerder in reconventie] heeft betaald. Uit niets is gebleken dat partijen op dát moment een “actuele(re)” waarde van de woning hebben vastgesteld dan wel dat zij ervan uitgingen dat dit nog zou moeten gebeuren. Ook in de verzoeken en sommaties van [eiser in conventie, verweerder in reconventie] uit 2018 en 2019 gericht aan [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] (producties 4 en 5 dagvaarding) wordt niet verzocht om de waarde van de woning opnieuw vast te stellen. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat partijen tot uitgangspunt hebben genomen dat [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] aan [eiser in conventie, verweerder in reconventie] € 80.000 zou moeten betalen, te vermeerderen met 3% enkelvoudige rente. Ten overvloede overweegt de rechtbank nog dat vaststaat dat na het sluiten van het convenant de woning volledig eigendom is geworden van [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] , [eiser in conventie, verweerder in reconventie] uit de hoofdelijke aansprakelijkheid is ontslagen, [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] vanaf dat moment alle lasten voor de woning heeft voldaan en [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] de woning heeft onderhouden en verfraaid. Onder deze omstandigheden is de rechtbank met [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] van oordeel dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om over te gaan tot herwaardering van de woning en op basis daarvan de rente te berekenen. Gelet op wat hiervoor is overwogen, bestaat er geen aanleiding een taxateur te benoemen, zodat dit deel van het door [eiser in conventie, verweerder in reconventie] in conventie gevorderde zal worden afgewezen.
10 juli 2008 tot 22 november 2013 over € 80.000,00 in totaal € 12.891,10 bedraagt. De rechtbank neemt dit als vaststaand aan. Dat betekent dat op 22 november 2013 [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] een bedrag van € 80.000,00 + € 12.891,10 = € 92.891,10 verschuldigd was. Het door [gedaagde in conventie, eiseres in reconventie] aan [eiser in conventie, verweerder in reconventie] op 22 november 2013 betaalde bedrag van € 20.000,00 strekt conform art. 6:44 BW eerst in mindering op de verschuldigde rente van € 12.891,10. Het resterende bedrag van € 7.108,90 strekt vervolgens in mindering op het bedrag van
€ 80.000,00, zodat een hoofdsom van € 72.891,10 resteert per 22 november 2013.