ECLI:NL:RBLIM:2022:4782

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 juni 2022
Publicatiedatum
23 juni 2022
Zaaknummer
C/03/305769 HARK 22-156
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verschoning
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verschoningsverzoek in een civiele procedure

In deze zaak heeft de verschoningskamer van de Rechtbank Limburg op 17 juni 2022 een verzoek tot verschoning afgewezen dat was ingediend door mr. R. Kluin, rechter in dezelfde rechtbank. Het verzoek was gedaan in het kader van een civiele procedure met zaaknummer C/03/264009/HA ZA 19-230, waarin Lauka Holding B.V. als eiseres optreedt. De rechter had aangegeven dat hij twijfels had over zijn onpartijdigheid, naar aanleiding van een processtuk van Lauka waarin werd gesteld dat het vonnis in de onderliggende zaak door een meervoudige kamer zou moeten worden gewezen. De rechter vreesde dat zijn verdere betrokkenheid schadelijk zou zijn voor de rechterlijke onpartijdigheid.

De verschoningskamer heeft de beoordeling van het verzoek gebaseerd op zowel subjectieve als objectieve criteria. Het subjectieve aspect betreft de persoonlijke instelling van de rechter, terwijl het objectieve aspect kijkt naar de omstandigheden die een objectief gerechtvaardigde vrees voor een gebrek aan onpartijdigheid kunnen oproepen. De verschoningskamer concludeerde dat de rechter zelf had aangegeven niet vooringenomen te zijn en dat er geen feiten of omstandigheden waren die de schijn van partijdigheid konden rechtvaardigen. Bovendien had Lauka, ondanks haar argumenten, aangegeven te vertrouwen op de onpartijdigheid van de rechtbank.

Uiteindelijk heeft de verschoningskamer geoordeeld dat er geen aanleiding was om aan de onpartijdigheid van de rechter te twijfelen en heeft het verzoek tot verschoning afgewezen. De beslissing is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. F.A.E. van de Venne.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Verschoningskamer
Zaaknummer: C/03/305769 / HA RK 22-156
Beslissing van de meervoudige kamer belast met de behandeling van verschoningsverzoeken
op het verzoek van
mr. R. Kluin,
rechter in de rechtbank Limburg,
verder de rechter,
strekkend tot zijn verschoning in de zaak met zaaknummer C/03/264009/HA ZA 19-230 (Lauka Holding B.V. tegen [gedaagde in bodemprocedure] ).

1.De procedure

Met een bericht van 2 juni 2022 aan de leden van de verschoningskamer heeft de rechter op grond van artikel 40 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) een verzoek gedaan strekkend tot zijn verschoning in bovengenoemde zaak die hij (mede) behandelt.
Uit artikel 41 Rv en het Protocol formele verschoning van de rechtbank Limburg volgt dat de behandeling van dit verzoek niet in het openbaar behoeft te geschieden en dat de rechter die om verschoning heeft gevraagd en de partijen in de zaak niet behoeven te worden gehoord.

2.Het verzoek

De rechter heeft een verzoek tot verschoning ingediend omdat hij vindt dat verdere behandeling van deze zaak door hem, al dan niet in een meervoudige setting, schadelijk zal zijn voor de rechterlijke onpartijdigheid als bedoeld in artikel 36 Rv. De reden hiervoor is gebaseerd op een processtuk van Lauka waarin deze motiveert waarom het vonnis in de onderliggende zaak meervoudig zou moeten worden gewezen. De rechter leest aldus dat er twijfel bestaat over de onpartijdigheid van de rechter, dat deze twijfel niet groot genoeg is voor een wrakingsverzoek, maar wel groot genoeg om de wens uit te spreken de rechter te plaatsen in de setting van een meervoudige kamer. De rechter vindt dat, door het in een processtuk uitspreken van de vrees voor vooringenomenheid, er geen scenario meer is te bedenken waarin die vrees voor vooringenomenheid op een acceptabele wijze door de rechter zou kunnen worden weggenomen.

3.De beoordeling

3.1.
De beoordeling van een verschoningsverzoek vindt plaats aan de hand van twee criteria: het subjectieve en het objectieve aspect. Het subjectieve aspect heeft betrekking op de persoonlijke instelling van de rechter. Bij het objectieve aspect gaat het erom of sprake is van omstandigheden die de objectief gerechtvaardigde vrees voor een gebrek aan onpartijdigheid van de rechter kunnen wekken.
3.2.
Voorop staat dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn (de subjectieve onpartijdigheid/de persoonlijke instelling van de rechter), tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert.
3.3.
Van de schijn van vooringenomenheid kan, geheel los van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven voor de objectief gerechtvaardigde vrees dat het een rechter aan onpartijdigheid ontbreekt (de objectieve onpartijdigheid). Alsdan dient de rechter zich van de behandeling van een zaak te onthouden.
3.4.
De vraag is of de rechter terecht tot het standpunt is gekomen dat ten aanzien van hem in bovengenoemde zaak de schijn van partijdigheid zou kunnen bestaan.
3.5.
De verschoningskamer overweegt dat de rechter zelf te kennen heeft gegeven dat hij niet vooringenomen is en dat uit zijn handelen redelijkerwijs ook geen vooringenomenheid kan worden geconcludeerd. Op grond van de door de rechter verstrekte informatie deelt de verschoningskamer deze conclusie van de rechter. Daarnaast heeft Lauka in het hiervoor genoemde processtuk te kennen gegeven dat zij – ondanks de door haar aangedragen argumenten – uitgaat van de onpartijdigheid van de rechtbank en dat zij er van uitgaat dat de betreffende getuigenverklaring zonder vooringenomenheid wordt meegewogen. Het vertrouwen in de onpartijdigheid wordt door haar niet geclausuleerd in die zin dat daarvan alleen sprake zou zijn als de aanstaande beslissing meervoudig zou worden genomen.
3.6.
De verschoningskamer is op grond van de stukken, waaronder laatstgenoemd standpunt van Lauka, van oordeel dat in dit geval geen sprake is van zodanige omstandigheden dat daaruit de schijn van partijdigheid zou kunnen worden afgeleid. Ook overigens zijn geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken die anderszins een aanwijzing opleveren voor het aannemen van vooringenomenheid van de rechter, laat staan een zwaarwegende aanwijzing.
3.7.
Het verschoningsverzoek zal daarom worden afgewezen.

4.De beslissing

De verschoningskamer:
- wijst het verzoek tot verschoning af;
- beveelt onverwijlde mededeling van deze beslissing aan de rechter en de partijen.
Deze beslissing is gegeven door mr. H.M.J. Quaedvlieg, voorzitter, mr. R.A.J. van Leeuwen en mr. R.M.M. Kleijkers, leden en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. F.A.E. van de Venne, griffier, op 17 juni 2022.