ECLI:NL:RBLIM:2022:478

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
19 januari 2022
Publicatiedatum
24 januari 2022
Zaaknummer
C/03/288777 / HA ZA 21-96
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bruikleenovereenkomst en burengeschil over de kap van coniferen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, betreft het een burengeschil tussen eiser en gedaagden over de kap van coniferen die door eiser op een perceel in bruikleen van ProRail zijn aangeplant. Eiser, eigenaar van twee percelen, heeft in 2007 een bruikleenovereenkomst gesloten met ProRail voor een strook grond tussen zijn percelen en het spoorwegtalud. Gedaagden, eigenaar van aangrenzende percelen, heeft op 31 januari 2020 zonder toestemming van eiser de 45 coniferen gekapt. Eiser heeft gedaagden aansprakelijk gesteld voor de schade die hij heeft geleden door de kap van de coniferen en vordert een schadevergoeding van € 6.786,98, alsook een verbod voor gedaagden om de percelen van eiser te betreden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser sinds 2007 het spoorwegtalud in bruikleen heeft en dat hij de coniferen heeft geplant. Gedaagden heeft erkend de coniferen te hebben gekapt, maar stelt dat eiser geen eigenaar was van de coniferen en dat de kap met toestemming van eiser heeft plaatsgevonden. De rechtbank oordeelt dat gedaagden de bewijslast heeft om aan te tonen dat eiser toestemming heeft gegeven voor de kap. De rechtbank heeft gedaagden opgedragen bewijs te leveren van de toestemming van eiser en houdt verdere beslissingen aan tot het bewijs is geleverd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/288777 / HA ZA 21-96
Vonnis van 19 januari 2022
in de zaak van
[eiser],
wonend te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. G. Willemsen,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

2.
[gedaagde sub 2],
beiden wonend te [woonplaats]
gedaagden,
advocaat mr. R.M.J. Schoonbrood.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagden] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 12 februari 2021, met producties,
  • de conclusie van antwoord,
  • het tussenvonnis van 12 mei 2021, waarbij door de rechtbank onder meer een descente en een mondelinge behandeling is bevolen,
  • de akte overlegging producties van [eiser] ,
  • het proces-verbaal van de descente en de mondelinge behandeling van 5 augustus 2021, met aangehecht een ter zitting geproduceerde productie van [eiser] ,
  • de akte overlegging producties van [eiser] ,
  • de antwoordakte van [gedaagden] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is eigenaar van perceel [kadasternummer 1] , waarop zijn woonhuis staat, en van perceel [kadasternummer 2] , al waar een tuin is aangelegd (zie figuur 1). [gedaagden] is eigenaar van de percelen [kadasternummer 3] waarop het woonhuis staat en perceel [kadasternummer 4] dat als tuin is ingericht
(zie figuur 1).
Figuur 1 met in blauw het gedeelte van het talud waar het voetpad loopt en de coniferen stonden.
De percelen van [eiser] en [gedaagden] grenzen aan het perceel, dat eigendom van ProRail is en waarop het spoorwegbed met de rails en overige installaties en het spoorweg talud is gelegen. Op het enkele meters hoge spoorwegtalud bevindt zich ter hoogte van de percelen van [eiser] en [gedaagden] een ondoorzichtige geluidswal van enkele meters hoog. In de geluidswal bevindt zich een nooduitgang en stalen trap ongeveer ter hoogte van de erfgrens tussen de percelen [kadasternummer 4] en [kadasternummer 2] .
2.2.
[eiser] heeft met ProRail in mei 2007 een bruikleen overeenkomst gesloten terzake (een gedeelte van) het spoorwegtalud. Het betreft een strook grond tussen de geluidswal en de percelen [kadasternummer 1] , [kadasternummer 5] , [kadasternummer 4] en [kadasternummer 2] die grenzen aan het talud over de lengte van 90 meter, te weten van [kilometer aanduiding 1] tot [kilometer aanduiding 2] . De bruikleenovereenkomst luidt, voor zover relevant, als volgt.
Artikel 1.
ProRail geeft aan de bruiklener in bruikleen, gelijk deze van ProRail in bruikleen aanvaardt een gedeelte terrein gelegen tussen [kilometer aanduiding 1] en [kilometer aanduiding 2] (…).
Artikel 2.
De bruiklener mag het in bruikleen ontvangen terrein slechts voor eigen rekening en risico gebruiken als tuin en toegangspad naar het perceel ter hoogte van [kilometer aanduiding 3] .
Artikel 3.
De bruiklener is verplicht het in bruikleen ontvangen terrein bij het eindigen van de overeenkomst terug te leveren in goede staat en, indien door ProRail gewenst, in de toestand waarin het zich bij het aangaan van de overeenkomst bevond.
Artikel 4.
1. De bruiklener dient de in artikel 1 genoemd terrein in overleg met ProRail voor eigen rekening en risico gedurende de gehele duur van de overeenkomst in goede staat te beheren en onderhouden.
2. Het terrein mag niet worden gebruikt voor opslag van materialen of groenafval
3. De helling van het talud dient in stand te worden gehouden, graven is niet toegestaan.
4. Het te maken looppad naar het perceel ter hoogte van [kilometer aanduiding 3] dient onderaan het talud te worden gerealiseerd.
Artikel 5.
1. Bruiklener is verplicht de aanwijzingen, die hem door of namens ProRail worden gegeven, in het belang van de spoorwegdienst of de veiligheid van het spoorwegverkeer, stipt op te volgen.
(…)
Artikel 7.
1. Bruiklener mag het terrein niet, onder welke benaming ook, aan een ander ter beschikking stellen of in gebruik afstaan.
2. De bruiklener zal het terrein als een goed huisvader gebruiken en al datgene doen en nalaten wat van hem als zodanig kan worden verlangd.
2.3.
[eiser] heeft een voetpad aangelegd vanaf perceel [kadasternummer 1] naar perceel [kadasternummer 2] onderaan het spoorwegtalud, overeenkomstig de bepalingen van de bruikleenovereenkomst (zie figuur 1, blauwe markering).
[eiser] heeft op het spoorwegtalud in ieder geval een 45-tal coniferen geplant.
2.4.
[gedaagden] heeft op enig moment een poort c.q. doorgang in de erfafscheiding gemaakt waardoor het spoorwegtalud betreden kan worden.
[gedaagden] heeft op 31 januari 2020 het spoorwegtalud betreden en de 45 door [eiser] aangeplante coniferen geveld. Het overgrote deel van het afval daarvan heeft [gedaagden] afgevoerd via het eigen perceel. Er is groenafval blijven liggen op het spoorwegtalud.
2.5.
[eiser] heeft bij de politie aangifte gedaan van vernieling van onder meer de coniferen en heeft op 30 maart 2020 [gedaagden] aansprakelijk gesteld op grond van onrechtmatige daad en een bedrag van € 6.786,98 gevorderd in zake de aanplant van nieuwe coniferen en bijbehorende werkzaamheden.
[gedaagden] is ondanks overleg en sommatie niet overgegaan tot vergoeding van enig bedrag.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – zoals aangevuld c.q. verbeterd ter mondelinge behandeling – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad
1. [gedaagden] hoofdelijk, zodat als de een betaalt de ander is bevrijd, te veroordelen tot betaling van € 6.786,98 aan [eiser] , uiterlijk binnen zeven dagen na datum van het te wijzen vonnis, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 januari 2020, althans vanaf 30 maart 2020, althans vanaf een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, tot aan de dag der algehele voldoening,
II. [gedaagden] te verbieden om de percelen van [eiser] , kadastraal bekend [plaats] [kadasternummer 1] en [kadasternummer 2] , te betreden en er op te zijn,
III. [gedaagden] te verbieden het bij [eiser] in bruikleen zijnde gedeelte van het perceel van ProRail zoals aangegeven op de aan dit vonnis gehechte tekening (productie 12 bij inleidende dagvaarding), te betreden en er op te zijn,
IV. te bepalen dat voor iedere keer dat [gedaagden] in strijd handelt met het onder II. en III. bepaalde, aan [eiser] een dwangsom verbeurt van € 5.000,00 per keer.
V. [gedaagden] hoofdelijk, zodat als de een betaalt de ander is bevrijd, te veroordelen [tot] vergoeding van de buitengerechtelijke kosten aan [eiser] tot een beloop van € 864,36,
VI. [gedaagden] hoofdelijk, zodat als de een betaalt de ander is bevrijd, te veroordelen [tot] vergoeding van de proceskosten, onder bepallng dat de wettelijke rente over de proceskosten dient te worden vergoed vanaf zeven dagen na het te wijzen vonnis, indien alsdan niet tot betaling is overgegaan.
3.2.
[eiser] legt de volgende feiten en omstandigheden aan de vorderingenen grondslag. [eiser] heeft een deel van het spoorwegtalud, dat eigendom is van ProRail, in bruikleen sinds 21 mei 2007. [eiser] heeft op dit spoorwegtalud een groot aantal coniferen geplant en onder meer ook een voetpad aangelegd. [gedaagden] heeft op enig moment in januari 2020 over een lengte van 16 meter coniferen gekapt c.q. omgezaagd. [eiser] stelt hiervoor geen toestemming te hebben verleend. [eiser] stelt dat de coniferen zijn eigendom zijn en hij stelt door de kap (vermogens)schade te hebben geleden, althans dat hij nu kosten zal moeten maken voor de noodzakelijke nieuwe aanplant.
[eiser] stelt voorts dat [gedaagden] het perceel dat bij hem in bruikleen is niet zonder toestemming mogen betreden, maar dat wel doen c.q. gedaan hebben.
3.3.
[gedaagden] voert gemotiveerd verweer. [gedaagden] erkent dat zij de coniferen heeft gekapt c.q. omgezaagd. [gedaagden] neemt het standpunt in dat [eiser] geen eigenaar was van de coniferen. Door natrekking zijn deze immers eigendom van ProRail geworden. Voorts voert [gedaagden] aan dat uit niets blijkt dat [eiser] nieuwe coniferen op het spoorwegtalud mag aanplanten. Zij stelt dat [eiser] (dus) geen schade heeft. Zij voert bovendien aan dat het kappen c.q. omzagen van de coniferen met toestemming van [eiser] is gebeurd, zodat een en ander niet onrechtmatig is jegens [eiser] en van een schadevergoedingsplicht jegens [eiser] ook daarom geen sprake kan zijn.
[gedaagden] erkent dat de door hen aangebrachte poort weliswaar toegang verschaft tot het perceel dat bij [eiser] in bruikleen is, maar dat zij dit zonder zijn toestemming dit perceel niet mogen (zullen) betreden.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover relevant voor de beoordeling van het geschil, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Het bruikleen en de vraag of toestemming is verleend

4.1.
Tussen partijen is niet (meer) in geschil dat [eiser] sinds 2007 (een deel van) het spoorwegtalud dat eigendom van ProRail is op grond van een schriftelijke overeenkomst voor onbepaalde tijd in bruikleen heeft.
4.2.
De rechtbank is van oordeel zij in het midden kan laten of de coniferen door natrekking eigendom van ProRail zijn geworden (artikel 5:20 lid 1 aanhef en sub f BW). ProRail heeft per e-mail van 2 juli 2020 (bijlage 1 bij de brief van 17 september 2020 (zie productie 11 bij dagvaarding) aan [eiser] bevestigd dat ProRail de coniferen niet heeft aangeplant en ProRail laat weten geen eigendomsaanspraken te laten gelden inzake die coniferen. De rechtbank is van oordeel dat ProRail aldus achteraf impliciet en voor zover nodig op grond van de bruikleenovereenkomst [eiser] toestemming heeft verleend de coniferen te planten bij wijze van inrichting als tuin van het spoorwegtalud dat hij in bruikleen heeft, een en ander in overeenstemming met artikelen 2 en 4 lid 1 van de bruikleenovereenkomst.
4.3.
De rechtbank is eveneens van oordeel dat uit deze e-mail van ProRail gelezen in samenhang met de bruikleenovereenkomst door [eiser] terecht de conclusie mag worden getrokken dat hij opnieuw coniferen mag aanplanten, bij wijze van inrichting van het spoorwegtalud als tuin. Hetgeen daaromtrent door [gedaagden] in de conclusie van antwoord en ter zitting is aangevoerd, wordt gepasseerd bij gebrek aan feitelijke of juridische onderbouwing waaruit het tegendeel blijkt.
4.4.
Onweersproken is gebleven dat [eiser] in ieder geval kosten heeft gemaakt voor de aanplant en het jarenlange onderhoud van de coniferen. Daarnaast heeft [eiser] onweersproken het genot van die coniferen gehad. Niet alleen omdat zij onderdeel zijn tuin vormden, maar ook omdat de coniferen als groen scherm tegen inkijk vanuit de aan de andere zijde van de spoorbaan gelegen flats dienden. Dit laatste heeft de rechtbank ook vastgesteld bij de plaatsbezichtiging, zie het proces-verbaal in het bijzonder foto’s 2c en 2d.
Door het omkappen c.q. omzagen van de coniferen door [gedaagden] heeft zij inbreuk gemaakt op het bovengenoemde gebruiks- en genotsrecht van [eiser] , tenzij vast komt te staan dat [gedaagden] met instemming van [eiser] tot het vellen van de coniferen heeft mogen overgaan.
4.5.
[gedaagden] heeft ter zitting verklaard dat ene [naam aannemer] , een aannemer die voor haar herstellingen deed aan de erfafscheiding, namens haar aan [eiser] toestemming heeft gevraagd of hij de coniferen wilde inkorten of omzagen. Zij verklaarde voorts dat [eiser] twijfelde, maar het goed vond om de coniferen om te zagen. [gedaagden] heeft vervolgens de coniferen zelf omgezaagd en afgevoerd.
[gedaagden] wijst ter onderbouwing op de schriftelijke verklaring van [naam aannemer] van 10 mei 2020 (bijlage bij de brief van 18 juni 2020, zie productie 11 bij dagvaarding).
[naam aannemer] verklaart:
“Ook, werd in het bijzijn van de [gedaagden][rechtbank: bedoeld is [gedaagden] ]
, [eiser] en mijzelf, gesproken over het omzagen van coniferen, die de lichtinval in de tuin, van de [gedaagden] beinvloed, waarop [eiser] , zijn toestemming gaf, mits alles(snoeiafval) netjes opgeruimd zou worden.”
4.6.
[eiser] betwist dat hij ooit met die [naam aannemer] heeft gesproken over de coniferen en hij stelt dat hij nooit heeft ingestemd met het omzagen van de 45 coniferen op het spoorwegtalud. [eiser] wijst er op dat hij 17 maart 2020 aangifte heeft gedaan bij de politie terzake het vellen c.q. vernielen van de coniferen.
4.7.
Gelet op het bepaalde in artikel 150 Rv en voormelde ontkenning door [eiser] rust op [gedaagden] de bewijslast dat [eiser] aan haar toestemming heeft gegeven 45 coniferen af te zagen of te kappen. [gedaagden] heeft een daartoe strekkend bewijsaanbod gedaan door het horen van haarzelf, haar partner en [naam aannemer] als getuigen. [gedaagden] zal tot dit getuigenbewijs worden toegelaten.
4.8.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
draagt [gedaagden] op bewijs te leveren van feiten en omstandigheden waaruit blijkt dat [eiser] aan haar toestemming heeft gegeven 45 coniferen af te zagen of te kappen,
5.2.
bepaalt dat, indien [gedaagden] het bewijs door middel van getuigen wil leveren, het getuigenverhoor zal plaatsvinden ter terechtzitting van rechter
mr. W.E. Elzinga, in het
gerechtsgebouw te 6214 PA Maastricht,
Sint Annadal 1, op een datum en tijdstip als door de rechtbank zal worden bepaald,
5.3.
bepaalt dat, indien [gedaagden] getuigen wil laten horen ter uitvoering van het aan haar opgedragen bewijs, op de rol van
2 februari 2022schriftelijk aan de rechtbank de te horen getuigen en de verhinderdagen van de getuigen, alle partijen en hun advocaten in de maanden februari tot en met juni 2022 moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zal worden bepaald,
5.4.
bepaalt dat, indien [gedaagden] het aan haar opgedragen bewijs niet door getuigen wil leveren, maar door overlegging van bewijsstukken en/of door een ander bewijsmiddel, het voornemen hiertoe op de rol van
2 februari 2022schriftelijk aan de rechtbank en aan de wederpartij moet opgeven, waarna de verdere procesvoering zal worden bepaald,
5.5.
bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken, voor zover nog niet in het geding gebracht, aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.E. Elzinga en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: EvB