ECLI:NL:RBLIM:2022:477

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
19 januari 2022
Publicatiedatum
24 januari 2022
Zaaknummer
C/03/287670 / HA ZA 21-49
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake de kwalificatie van afspraken tussen ex-partners als schenkingsovereenkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 19 januari 2022 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen twee ex-partners, hierna aangeduid als eiser en gedaagde. De kern van het geschil betreft de vraag of de afspraken die partijen hebben gemaakt over periodieke betalingen door eiser aan gedaagde, kunnen worden gekwalificeerd als een schenkingsovereenkomst. Eiser stelt dat de afspraken, die zijn vastgelegd in een e-mail van 19 augustus 2019, onder voorwaarden zijn gemaakt en dat gedaagde zich niet aan deze voorwaarden heeft gehouden. Gedaagde heeft de betalingen van eiser, die bestonden uit een wekelijkse en maandelijkse bijdrage, niet als een schenking willen aanvaarden en heeft verweer gevoerd tegen de vorderingen van eiser.

De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen op 4 mei 2019 een echtscheidingsconvenant hebben gesloten, waarin zij afspraken hebben gemaakt over de financiële afwikkeling van hun huwelijk. Eiser heeft in de procedure aangevoerd dat de afspraken over de betalingen aan gedaagde zijn gemaakt om te voorkomen dat hij aangesproken zou worden op zijn borgstelling voor een lening van de VOF aan Qredits. De rechtbank heeft geoordeeld dat de periodieke betalingen niet als een schenking kunnen worden gekwalificeerd, omdat het ‘om niet’-element ontbreekt. Dit betekent dat er geen sprake is van een schenkingsovereenkomst, aangezien de betalingen zijn gedaan in het kader van de afspraken die partijen hebben gemaakt na hun scheiding.

De rechtbank heeft de vorderingen van eiser afgewezen en geoordeeld dat de verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst tussen partijen in stand blijven. Tevens heeft de rechtbank geoordeeld dat eiser een vordering heeft op gedaagde voor de bedragen die hij uit hoofde van de borgstelling aan Qredits heeft moeten voldoen. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij haar eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/287670 / HA ZA 21-49
Vonnis van 19 januari 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. H.J. Bakker te Leiden,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. R.H.J.G. Borger te Maastricht.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • de beschikking van de kantonrechter van deze rechtbank van 20 januari 2021,
  • de akte wijziging/vermeerdering van eis van [eiser] , met twee producties,
  • de akte van [gedaagde] met vijf producties,
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 21 september 2021, met
aangehecht de spreekaantekeningen van de advocaten van partijen,
- de brieven van de advocaten van partijen, beide gedateerd op 28 september 2021, met
opmerkingen over de weergave van het verhandelde ter mondelinge behandeling.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen waren gehuwd. Hun huwelijk is door echtscheiding ontbonden. Op 4 mei 2019 hebben partijen een echtscheidingsconvenant gesloten.
2.2.
[gedaagde] exploiteerde samen met haar dochter de [naam vof] (hierna: de VOF ), handelend onder de naam ‘ [handelsnaam] ’ (hierna: de onderneming). Voor de aankoop hiervan heeft de VOF , met [gedaagde] en dochter als vennoten, op 14 januari 2018 een financieringsovereenkomst gesloten met de stichting ‘Stichting Qredits Microfinanciering Nederland’ (hierna: Qredits). In deze overeenkomst is de VOF met Qredits een annuïtaire lening aangegaan van € 50.000 alsmede een (doorlopend) krediet van € 10.000,00. [eiser] heeft de overeenkomst medeondertekend, zulks onder de toevoeging
“voor gezien Borg .”Op dezelfde datum is [eiser] een overeenkomst van ‘Borgtocht natuurlijk persoon’ met Qredits aangegaan. Hierin is onder meer bepaald:
“1.1. Borg verbindt zich hierbij tot een bedrag van maximaal € 60.000,00 (zegge: zestigduizend euro), te vermeerderen met rente en kosten als bedoeld in artikel 7:685 BW, hoofdelijk jegens Kredietgever[Qredits, opmerking de rb.]
als borg voor Kredietnemer[ de VOF , opmerking de rb.]
tot zekerheid voor betaling van al hetgeen Kredietgever van Borg te vorderen heeft voor de betaling van al hetgeen Kredietgever blijkens haar administratie van Kredietnemer heeft te vorderen uit hoofde van de Financieringsovereenkomst, of in de toekomst zal verkrijgen (hierna: de Borgtocht).”
De overeenkomst is voorzien van een handgeschreven goedschrift van [eiser] , inhoudende:
“goed als borg voor zestigduizend euro te vermeerderen met rente en kosten.”
2.3.
[eiser] en [gedaagde] hebben daarnaast een overeenkomst gesloten met als doel te voorkomen dat [eiser] wordt aangesproken in verband met diens borgstelling. Daartoe hebben zij onder meer de volgende afspraken gemaakt, neergelegd in een e-mail van [eiser] aan [gedaagde] van 19 augustus 2019:
“(…) Met een afronding voor toekomstige indexaties kom ik op een maandelijkse compensatie van € 650 naast het wekelijkse bedrag van € 250 die ik je blijf overmaken. (…)
We hebben afgesproken dat deze compensatie blijft lopen tot het einde van de contractuele looptijd van het microkrediet van Qredits, dan wel tot het eerdere moment van algehele (vervroegde) aflossing daarvan. Tevens hebben wij afgesproken dat deze compensatie ervan uitgaat dat jij geen gelden/of goederen voor privé onttrekt aan het vermogen van de VOF , met uitzondering van een normaal te achten beperkt privé-gebruik. Wij zijn contractueel overeengekomen dat geen sprake is van een partneralimentatie, voor het overige hebben wij ook definitief met elkaar afgerekend en de compensatie is bedoeld om het vermogen van de VOF op een zodanig peil te houden dat het krediet bij Qredits te allen tijde regulier afgelost kan worden (tezamen met de rentebetaling) en daarmee geen risico bestaat dat [naam] en ik aangesproken worden in verband met onze borgstellingen.”
2.4.
In december 2019 is [eiser] gestopt met de betaling van het bedrag van € 250,00 per week en de compensatie van € 650,00 per maand, omdat [gedaagde] zich volgens [eiser] niet hield aan de voorwaarden van de overeenkomst. Naar aanleiding hiervan heeft [gedaagde] [eiser] in kort geding gedagvaard om nakoming, hervatting en instandhouding van de betalingen door [eiser] te vorderen. Bij vonnis en herstelvonnis in kort geding van 7 oktober 2020 respectievelijk 7 januari 2021 heeft de voorzieningenrechter de vordering van [gedaagde] nagenoeg geheel toegewezen.
2.5.
[gedaagde] heeft de onderneming verkocht en geleverd aan een derde.
“Op 1 februari 2021 was het compleet rond,”aldus [gedaagde] ter mondelinge behandeling van 21 september 2021.
2.6.
In mei 2021 heeft Qredits [eiser] uit hoofde van de borgtocht aangesproken tot voldoening van de op dat moment openstaande kredietschuld van de VOF en de vennoten aan Qredits.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] heeft bij akte wijziging/vermeerdering van eis gesteld dat de overeenkomst van partijen kwalificeert als een schenkingsovereenkomst in de zin van artikel 7:175 BW. Aan de daarin neergelegde schenkingen – de wekelijkse betaling van € 250,00 en de maandelijkse betaling van € 650,00 – zijn, aldus [eiser] , twee voorwaarden verbonden, te weten dat (1) [gedaagde] en/of haar dochter geen geld en/of goederen aan het vermogen van de VOF mogen onttrekken voor privédoeleinden en (2) de aflossings- en renteverplichtingen uit hoofde van de kredietovereenkomst met Qredits worden nagekomen. Wat betreft de schenkingen van € 250,00 per week stelt [eiser] zich op het standpunt dat uit de overeenkomst van partijen niet kan worden afgeleid dat hij zich hiertoe onvoorwaardelijk en voor onbepaalde tijd, zonder mogelijkheid tot opzegging, zou hebben verplicht. Wat betreft de schenkingen van € 650,00 per maand voert [eiser] aan dat [gedaagde] al sinds maart 2021 niet aan haar aflossings- en renteverplichtingen voldoet uit hoofde van de kredietovereenkomst met Qredits. Dientengevolge is [gedaagde] , aldus [eiser] , (toerekenbaar) tekortgeschoten in de nakoming van de op haar rustende, aan de maandelijkse schenkingen verbonden verplichtingen uit hoofde van de schenkingsovereenkomst. Net als aan de wekelijkse schenkingen is (ook) aan de maandelijkse schenkingen de voorwaarde van het nakomen van de verplichtingen uit de kredietovereenkomst verbonden.
3.2.
Gelet op het voorgaande heeft [eiser] bij akte wijziging/vermeerdering van eis gevorderd dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
ter zake de wekelijkse schenkingen
primair
voor recht zal verklaren dat [eiser] de wekelijkse schenkingen rechtsgeldig heeft opgezegd, althans beëindigd, althans stopgezet, vanaf 20 december 2019, en
de in de kortgedingvonnissen d. d. 7 oktober 2020 en 7januari 2021, beide met zaaknummer C/03/281 935, gegeven voorzieningen onder rechtsoverweging 5.1, geheel ter zijde zal stellen;
althans
de in het kortgedingvonnis d.d. 7 Januari 2021, met zaaknummer C/03/281935, gegeven voorziening onder rechtsoverweging 5.1, geheel ter zijde zal stellen, en
voor recht zal verklaren dat [eiser] vanaf 20 december 2019 de wekelijkse schenkingen zonder rechtsgrond aan [gedaagde] heeft overgemaakt,
alsmede
[gedaagde] zal veroordelen tot betaling tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] van een bedrag ad € 18.250,00 althans een door uw rechtbank in goede justitie vast te stellen bedrag, vermeerderd met wettelijke (handels-)rente vanaf 20 december 2019, althans vanaf de dag van betekening van het in leidende processtuk van de onderhavige bodemprocedure, althans vanaf 12 mei 2021, de datum van de laatste wekelijkse schenking, althans vanaf 25 mei 2021, de datum van de brief van [eiser] , althans vanaf 11 juni 2021, de datum van de brief van de raadsman van [eiser] , althans vanaf de dag van de onderhavige akte, althans vanaf de dag van het in dezen te wijzen vonnis, althans vanaf een door uw rechtbank in goede justitie vast te stellen datum tot en met de dag der algehele voldoening subsidiair
subsidiair
voor recht zal verklaren dat [eiser] de wekelijkse schenkingen rechtsgeldig heeft opgezegd, althans beëindigd, althans stopgezet, vanaf de dag van betekening van het inleidende processtuk van de onderhavige bodemprocedure, althans vanaf 12 mei 2021, de datum van de laatste wekelijkse schenking, althans vanaf 25 mei 2021, de datum van de brief van [eiser] , althans vanaf 11 juni 2021, de datum van de brief van de raadsman van [eiser] , althans vanaf de dag van de onderhavige akte, althans vanaf de dag van het in dezen te wijzen vonnis, althans vanaf een door uw rechtbank in goede justitie vast te stellen datum;
ter zake van de maandelijkse schenkingen
primair
voor recht zal verklaren dat [gedaagde] vanaf maart 2021 niet voldoet aan haar aflossings- en renteverplichtingen voortvloeiende uit de kredietovereenkomst met Qredits en dat [gedaagde] dientengevolge (toerekenbaar) tekort is geschoten in de nakoming van de op haar rustende, aan de maandelijkse schenkingen verbonden, verplichtingen uit hoofde van de schenkingsovereenkomst,
en
de in de kortgedingvonnissen d. d. 7 oktober 2020 en 7 januari 2021, beide met zaaknummer C/03/281935, gegeven voorzieningen onder rechtsoverweging 5.2, ter zijde zal stellen, voor zover de voorzieningen betrekking hebben op de verplichting zijdens [eiser] tot voldoening van de maandelijkse schenkingen aan [gedaagde] vanaf maart 2021 tot het einde van de contractuele looptijd van de kredietovereenkomst tussen [naam vof] en Qredits,
althans
I. de in het kortgedingvonnis d.d. 7 januari 2021, met zaaknummer C/03/281935, gegeven voorziening onder rechtsoverweging 5.2, ter zijde zal stellen, voor zover de voorziening betrekking heeft op de verplichting zijdens [eiser] tot nakoming, hervatting en instandhouding van de maandelijkse schenkingen aan [gedaagde] vanaf maart 2021 tot het einde van de contractuele looptijd van de kredietovereenkomst tussen [naam vof] en Qredits, en
voor recht zal verklaren dat [eiser] vanaf maart 2021 de maandelijkse schenkingen zonder rechtsgrond aan [gedaagde] heeft overgemaakt,
alsmede
[gedaagde] zal veroordelen tot betaling tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] een bedrag ad € 1.950,00 althans een door uw rechtbank in goede justitie vast te stellen bedrag, vermeerderd met wettelijke (handels-)rente vanaf maart 2021, althans vanaf 7 mei 2021, de datum van de laatste maandelijkse schenking, althans vanaf 25 mei 2021, de datum van de brief van [eiser] , althans vanaf 11 juni 2021, de datum van de brief van de raadsman van [eiser] , althans vanaf de dag van de onderhavige akte, althans vanaf de dag van het in dezen te wijzen vonnis, althans vanaf een door uw rechtbank in goede justitie vast te stellen datum tot en met de dag der algehele voldoening;
subsidiair
voor recht zal verklaren dat de schenkingsovereenkomst rechtsgeldig is ontbonden vanaf 25 mei 2021, de datum van de brief van [eiser] , althans vanaf 11 Juni 2021, de datum van de brief van de raadsman van [eiser] , althans vanaf de dag van de onderhavige akte, althans vanaf de dag van het in dezen te wijzen vonnis, althans vanaf een door uw rechtbank in goede justitie vast te stellen datum;
met betrekking tot de te verrichten betalingen uit hoofde van de borgtocht jegens Qredits
voor recht zal verklaren dat [gedaagde] gehouden zal zijn tot betaling, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, aan [eiser] van elk bedrag welke hij uit hoofde van de borgstelling jegens Qredits dient te voldoen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de respectievelijke betalingen;
ter zake van de schenkingen en betalingen uit hoofde van de borgtocht jegens Qredits
zowel primair, subsidiair als meer subsidiair
[gedaagde] zal veroordelen tot betaling tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] de kosten van deze procedure vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van betekening van het inleidende processtuk van de onderhavige bodemprocedure, althans vanaf de dag van de onderhavige akte, althans vanaf de dag van het in dezen te wijzen vonnis, althans vanaf een door uw rechtbank in goede justitie vast te stellen datum tot en met de dag der algehele voldoening,
[gedaagde] zal veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen de nakosten als bedoeld in artikel 237 lid 4 Rv ter hoogte van een bedrag ad
€ 131,00 zonder betekening in conventie of reconventie, ad € 205,00 in conventie en reconventie tezamen en verhoogd met een bedrag ad € 68,00 in geval van betekening, met bepaling dat, als deze kosten niet binnen zeven dagen na de dagtekening van het in dezen te wijzen vonnis worden voldaan, daarover vanaf de achtste dag na dagtekening van het vonnis wettelijke rente is verschuldigd.
3.3.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd.

4.De beoordeling

4.1.
Zoals gezegd heeft [eiser] bepleit dat partijen een schenkingsovereenkomst zijn aangegaan, zoals neergelegd in de e-mail van [eiser] aan [gedaagde] van 19 augustus 2019. Dit standpunt onderschrijft de rechtbank niet, waartoe het volgende.
4.2.
Vaststaat dat partijen op 4 mei 2019 zijn overeengekomen dat gedurende het huwelijk het verrekenbeding nimmer is uitgevoerd en ook geen verrekening meer plaatsvindt:
“Partijen hebben in dit kader niets van elkaar te vorderen en zijn elkaar niets verschuldigd”(artikel 2.3 van het convenant). Daarnaast hebben zij afgesproken dat zij
“na de ontbinding van hun huwelijk tegenover elkaar niet tot betaling van een alimentatie gehouden zijn”(artikel 3 van het convenant). Ter mondelinge behandeling heeft [gedaagde] gesteld dat zij wél verrekenings- en alimentatieafspraken geldend had kunnen maken, maar dat zij daarvan heeft afgezien, omdat partijen nadere afspraken hierover wilden maken en hebben gemaakt, zoals neergelegd in meergenoemde e-mail van [eiser] aan [gedaagde] van 19 augustus 2019, waarbij [eiser] maandelijks € 650,00 zou voldoen en wekelijks € 250,00 aan [gedaagde] zou blijven betalen. Nu [eiser] die stelling van [gedaagde] onbetwist heeft gelaten – hij zegt enkel dat er bij de scheiding niets te verrekenen viel – moet het ervoor worden gehouden dat [gedaagde] zonder de toegezegde periodieke betalingen níet van partneralimentatie zou hebben afgezien en op [eiser] bijgevolg de verplichting van partneralimentatie ten behoeve van [gedaagde] was komen rusten. Gelet op dit totaal of algehele constellatie van de rechtsverhouding tussen partijen ontbreekt aan de periodieke betalingen het ‘om niet’-element, zodat geen sprake is van een schenkingsovereenkomst. Dit spreekt temeer, nu de e-mail van 19 augustus 2019 als onderwerp heeft
“Laatste afwikkeling echtscheiding / winstverdeling VOF / autoverzekering.”
4.3.
De rechtbank overweegt voorts het volgende. Zoals gezegd waren volgens [eiser] twee voorwaarden verbonden aan de periodieke betalingen (zie rov. 3.1).
4.3.1.
Wat betreft de eerste voorwaarde heeft [gedaagde] betwist dat zij geld of goederen aan het vermogen van de VOF heeft onttrokken voor privédoeleinden. Wél heeft zij erkend dat zij met een bedrag van € 17.000,00 achterstallige ondernemingsgerelateerde betalingen heeft gedaan, zoals aan Heineken, Essent et cetera, maar niet aan Qredits. Dit bedrag had zij van [eiser] ontvangen als bedrag ineens, die daarmee de achterstand vanaf december 2019 wilde inhalen, nadat hij sedertdien was gestopt met het doen van de periodieke betalingen aan [gedaagde] . Voor onttrekkingen voor privédoeleinden, anders dan voor normaal privégebruik, biedt het dossier echter geen aanknopingspunten. [eiser] heeft die aanknopingspunten ook niet aangedragen middels stukken ter onderbouwing hiervan. Gelet hierop is niet komen vast te staan dat [gedaagde] deze voorwaarde heeft overtreden.
4.3.2.
Wat betreft de tweede voorwaarde is niet betwist dat [gedaagde] als medevennoot van de VOF sinds maart 2021 niet meer aan haar aflossings- en renteverplichtingen uit hoofde van de kredietovereenkomst jegens Qredits voldoet. Gelet hierop moet het ervoor worden gehouden dat [gedaagde] daarmee ook jegens [eiser] tekortschiet in de nakoming van de tweede voorwaarde zoals die volgt uit de overeenkomst van partijen. Ter zitting heeft [gedaagde] echter aangegeven dat haar dit niet valt toe te rekenen, omdat zij haar verplichtingen jegens Qredits enkel kon nakomen
“indien en voorzover [eiser] de betalingen aan [gedaagde] bleef voldoen. Die betalingen dienden immers nu juist dáár voor”(spreekaantekeningen [gedaagde] , p.10, 2e alinea). Doordat [eiser] de periodieke betalingen ‘on hold’ zette, was zij, aldus [gedaagde] , niet in staat haar verplichtingen jegens Qredits te voldoen. Deze betwisting is naar het oordeel van de rechtbank van dien aard, te meer nu feitelijk is komen vast te staan dat [eiser] de betalingen inderdaad heeft gestaakt, dat het op de weg van [eiser] had gelegen dit gemotiveerd te weerleggen, in die zin dat hij nader had dienen te substantiëren en onderbouwen dat de niet-nakoming door [gedaagde] jegens Qredits niet door hem is veroorzaakt. Bij gebreke hiervan is niet komen vast te staan dat [gedaagde] toerekenbaar tekortgeschoten is in haar verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst met [eiser] , zodat [eiser] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat [gedaagde] de tweede voorwaarde heeft overtreden.
4.4.
In het licht van al het voorgaande blijven de over en weer bestaande verplichtingen uit hoofde van de door partijen gesloten overeenkomst alle in stand; alle vorderingen ter aantasting hiervan, daaronder begrepen de gevorderde terzijdestelling van de door de voorzieningenrechter bij vonnis van 7 oktober 2020 respectievelijk 7 januari 2021 gegeven voorzieningen alsmede de gevorderde verklaring voor recht dat de overeenkomst van partijen rechtsgeldig is ontbonden, dienen derhalve te worden afgewezen.
4.5.
Onder M van het petitum heeft [eiser] kort gezegd gevorderd om te verklaren voor recht dat [gedaagde] gehouden zal zijn tot betaling aan [eiser] van elk bedrag welke hij uit hoofde van de borgstelling jegens Qredits dient te voldoen. Die vordering acht de rechtbank voor toewijzing vatbaar, met inachtneming van het volgende. In de borgtocht van 14 januari 2018 heeft [eiser] zich in artikel 1.1 jegens Qredits verbonden tot een bedrag van maximaal € 60.000,00, te vermeerderen met rente en kosten als bedoeld in artikel 7:856 BW, hoofdelijk jegens Qredits als borg voor de VOF , waarvan [gedaagde] medevennoot is, tot zekerheid voor betaling van al hetgeen Qredits van de VOF te vorderen heeft voor de betaling van al hetgeen Qredits blijkens haar administratie van de VOF heeft te vorderen uit hoofde van de financieringsovereenkomst, of in de toekomst zal verkrijgen. Bijgevolg heeft [eiser] ingevolge het bepaalde in artikel 7:866 lid 1 BW voor het gehele bedrag dat hij aan hoofdsom, rente en kosten aan Qredits heeft moeten voldoen, krachtens artikel 6:10 BW een vordering op [gedaagde] , zulks met inachtneming van het overigens in afdeling 2 van titel 14 van boek 7 BW bepaalde.
4.6.
Gelet op de rechtsverhouding tussen partijen zullen de proceskosten worden gecompenseerd, in dier voege dat iedere partij haar eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
verklaart voor recht dat [eiser] als borg voor het gehele bedrag dat hij aan hoofdsom, rente en kosten aan Qredits als schuldeiser heeft moeten voldoen, een vordering heeft op de VOF als hoofdschuldenaar krachtens artikel 6:10 BW, zulks met inachtneming van het hiervoor onder 4.5 overwogene;
wijst het meer of anders gevorderde af;
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.A.J.M. Provaas en in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2022.