1.1Vergunninghouder heeft op 10 juli 2019 een aanvraag gedaan voor bijna dezelfde aantallen dieren in dezelfde stalsystemen met dezelfde luchtwasser(s). Het verschil zit in stal 2: daar komen in plaats van de eerder vergunde 2.126 nu 2.112 (= -14) gespeende biggen en dat staat voor (212,6 - 211,2 =) 1,4 kg NH3 kg per jaar minder. Er wordt ook mestverwerking (in de bestaande stal 5) aangevraagd met een totale emissie van 0,4 kg NH3 per jaar. Daarbij gaat het om aanvoer van 10.000 m³ verse mest per jaar.
2. Verweerder heeft op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb aan vergunninghouder de gevraagde natuurvergunning, wat betreft de dieren, verleend conform de aanvraag. De gevraagde mestverwerking is eveneens vergund. Daarvoor wordt gebruik gemaakt van de eerder vergunde gecombineerde luchtwasser met een rendement van 85%.
Uit het bestreden besluit volgt dat de aanvraag op bedrijfsniveau resulteert in een totale emissie van 4.015,11 kg NH3 per jaar (exclusief licht en zwaar verkeer en erfwerktuigen met een totale NOx van 13,20 kg/jaar). In de natuurvergunning van 14 januari 2016 was dat 4.016,11 kg NH3 respectievelijk 13,98 NOx kg/jaar. Het bestreden besluit vermeldt voorts dat de namens eisers ingediende zienswijzen tegen het ontwerpbesluit niet tot wijziging van het ontwerpbesluit hebben geleid.
3. De rechtbank acht Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A., te Nijmegen, op grond van haar statuten en feitelijke werkzaamheden belanghebbende bij de verleende natuurvergunning. Ook het relativiteitsvereiste dient haar niet te worden tegengeworpen.
Nu het beroepschrift is ingediend door alle eisers gezamenlijk ziet de rechtbank geen aanleiding één of enkelen van hen niet-ontvankelijk te verklaren vanwege het eventueel niet zijn van belanghebbende(n). Het gezamenlijk ingediende beroepschrift kan door de rechtbank integraal worden ontvangen.
4. Artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb luidde tot 1 januari 2020:
"Het is verboden zonder vergunning van gedeputeerde staten projecten te realiseren of andere handelingen te verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor een Natura 2000-gebied de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen".
Artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb luidt vanaf 1 januari 2020:
“Het is verboden zonder vergunning van gedeputeerde staten een project te realiseren dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura-2000 gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied.”
5. Dit betekent dat er sinds 1 januari 2020 alleen nog een vergunningplicht bestaat voor projecten die significante gevolgen kunnen hebben. De vergunningplicht voor projecten die enige maar geen significante gevolgen kunnen hebben (= de verslechteringsvergunning) is vervallen. Er is niet voorzien in overgangsrecht.
6. De rechtbank stelt ambtshalve vast dat de wijziging in de bedrijfsvoering die vergunninghouder heeft aangevraagd leidt tot een lagere ammoniakemissie op jaarbasis van 1 kg NH3 in vergelijking met de natuurvergunning van 14 januari 2016 (= de referentie-situatie). Ook de hoeveelheid NOx is met 0,78 kg/jaar gedaald.