ECLI:NL:RBLIM:2022:4722

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 juni 2022
Publicatiedatum
22 juni 2022
Zaaknummer
ROE 20/2362
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van natuurvergunning voor pluimvee- en varkenshouderij wegens geen vergunningplicht op basis van Wet natuurbescherming

Op 22 juni 2022 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in de zaak tussen eisers en het college van gedeputeerde staten van de provincie Limburg, betreffende de verleende natuurvergunning voor een pluimvee- en varkenshouderij. De vergunning was aangevraagd op basis van artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming (Wnb). Eisers waren van mening dat de vergunning onterecht was verleend, omdat de aangevraagde bedrijfswijziging significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied zou kunnen hebben. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een toename in stikstofdepositie en dat er derhalve geen vergunningplicht bestond voor de aangevraagde wijziging. De rechtbank verklaarde het beroep op ambtshalve gronden gegrond en vernietigde het bestreden besluit. De rechtbank wees de aanvraag van vergunninghoudster af en stelde dat de gevolgen van het vernietigen van het besluit ongewenst waren, maar dat het aan de wetgever was om hierin te voorzien. De rechtbank veroordeelde verweerder tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eisers. De uitspraak is openbaar gemaakt op 22 juni 2022.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 20/2362

uitspraak van de meervoudige kamer van 22 juni 2022 in de zaak tussen

[eiser 1] , te [plaats 1] ,

[eiseres 1], te [plaats 2] ,
[eiser 2] ,te [plaats 3] ,
[eiseres 2], te [vestigingsplaats 2] ,
eisers
(gemachtigde: mr. V. Wösten),
en

het college van gedeputeerde staten van de provincie Limburg, verweerder.

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [naam derde-partij] , te [plaats 4]

(gemachtigde: mr. P.J.G. Goumans).

Procesverloop

Bij besluit van 16 juli 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder aan [naam bedrijf] te [plaats 5] (vergunninghoudster) een vergunning, als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming (Wnb), verleend voor een pluimvee- en varkenshouderij met mestverwerking aan de [adres] te [plaats 6] .
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 maart 2022.
Voor eisers is hun gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] . Vergunninghoudster is verschenen bij
[naam 4] en bijgestaan door haar gemachtigde.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. Aan vergunninghoudster is op 17 november 2016 op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 een natuurvergunning verleend voor 2.260 vleesvarkens in stalsysteem D 3.2.15.4, 119.998 legkippen in stalsysteem E 2.11.2.1, en 80.000 ton mestverwerking met een gecombineerde luchtwasser met een verwijderingsrendement van 85%. Het gaat dan om 7.616,9 NH3 kg/jaar (dieren) en 180,7 NH3 kg/jaar (mestverwerking)(totaal: 7.797,6).
1.1
Vergunninghoudster heeft op 11 juli 2019 een aanvraag ingediend voor hetzelfde aantal varkens in dezelfde stal (B) met hetzelfde stalsysteem, ruim 8000 kippen minder in hetzelfde stalsysteem, en een ongewijzigde hoeveelheid mestverwerking, maar met een luchtwasser met een hoger rendement: 95% (was 85%). Het gaat dan om een emissie van 7.166,06 NH3 kg/jaar (dieren) en 60,2 NH3 kg/jaar (mestverwerking) (totaal: 7.226,25).
Uit de gegevens van de aanvraag blijkt dat op grond van de natuurvergunning van 17 november 2016 de legkippen als volgt waren verdeeld over twee stallen:
- in stal C op de verdieping 30.000 stuks;
- in stal C op de begane grond 29.999 stuks;
- in stal D op de verdieping 30.000 stuks;
- in stal D op de begane grond 29.999 stuks.
De thans bestreden natuurvergunning voorziet als volgt in de huisvesting van de legkippen:
- in stal C op de verdieping 36.360 stuks;
- in stal C op de begane grond 31.851 stuks;
- in stal D op de verdieping 21.795 stuks;
- in stal D op de begane grond 21.795 stuks.
Het toegepaste stalsysteem blijft in beide stallen ongewijzigd ten opzichte van hetgeen met de natuurvergunning van 17 november 2016 is vergund.
Bestreden besluit
2. Verweerder heeft op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb aan vergunninghoudster de gevraagde natuurvergunning verleend voor 2.260 vleesvarkens in stal 1 met stalsysteem D 3.2.15.4, 68.211 legkippen in stal 2 met stalsysteem E 2.11.2.1 en 43.590 legkippen in stal 3 met stalsysteem E 2.11.2.1, en 80.000 ton mestverwerking met een chemische luchtwasser met een verwijderingsrendement van 95%.
De berekende afname van emissie is 571,34 NH3 kg/jaar (waarvan 450,84 voor de dieren en 120,5 voor de mestverwerking). Het bestreden besluit vermeldt dat de namens eisers ingediende zienswijze niet tot wijziging van het ontwerpbesluit heeft geleid.
Belanghebbendheid eisers
3. De rechtbank acht de [eiseres 2] ( [eiseres 2] ) op grond van haar statuten en feitelijke werkzaamheden op het grondgebied van de gemeente Venray belanghebbende bij de verleende natuurvergunning. Ook het relativiteitsvereiste dient de [eiseres 2] niet te worden tegengeworpen. Nu het beroepschrift is ingediend door alle eisers gezamenlijk, en in elk geval de [eiseres 2] belanghebbende is bij de verleende natuurvergunning, ziet de rechtbank geen aanleiding één of enkele van de andere eisers niet-ontvankelijk te verklaren vanwege het eventueel niet zijn van belanghebbende(n). Het gezamenlijk ingediende beroepschrift kan door de rechtbank integraal worden ontvangen.
Wettelijk kader
4. Artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb luidde tot 1 januari 2020:
"
Het is verboden zonder vergunning van gedeputeerde staten projecten te realiseren of andere handelingen te verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor een Natura 2000-gebied de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen".
Artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb luidt vanaf 1 januari 2020:
“Het is verboden zonder vergunning van gedeputeerde staten een project te realiseren dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura-2000 gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied.”
5. Dit betekent dat er sinds 1 januari 2020 alleen nog een vergunningplicht bestaat voor projecten die significante gevolgen kunnen hebben. De vergunningplicht voor projecten die enige maar geen significante gevolgen kunnen (= de verslechteringsvergunning) is vervallen. Er is niet voorzien in overgangsrecht.
Oordeel rechtbank
6. De rechtbank stelt vast dat de wijziging in de bedrijfsvoering die vergunninghoudster heeft aangevraagd leidt tot een lagere ammoniakemissie op bedrijfsniveau op jaarbasis van
van 571,34 NH3 kg/jaar (waarvan 450,84 voor de dieren en 120,5 voor de mestverwerking)
in vergelijking met de natuurvergunning van 17 november 2016 (= de referentiesituatie).
Daarom komt ambtshalve de vraag op of op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb voor de aangevraagde wijziging een vergunningplicht geldt.
De wijziging in de bedrijfsvoering ziet op twee aspecten:
  • vermindering en verplaatsing van legkippen;
  • verhoging van het rendement van de luchtwasser voor de mestverwerking.
7. De vermindering en verplaatsing van legkippen zoals bedoeld in de aanvraag die tot de thans bestreden natuurvergunning heeft geleid, houdt in dat er in stal C (6.360 + 1.852=) 8.212 meer kippen worden gehuisvest en in stal D (8.205 + 8.204=) 16.409 minder. Per saldo zijn er in de veehouderij van vergunninghoudster 8.197 minder legkippen en de dierplaatsen zijn over de stallen C en D herverdeeld, terwijl de stalsystemen ongewijzigd zijn, zodat ook met dezelfde emissienorm kan worden gerekend. De herverdeling van de kippen over de stallen is niet bepalend voor de maatgevende ammoniakuitstoot: dat is het totale aantal kippen. Er is dus geen reden de ammoniakemissie door de toename van kippen in stal C / stal 2 apart en anders dan voorheen te berekenen. De conclusie is dat verweerder terecht van een daling van 450,84 NH3 kg/jaar voor de dieren is uitgegaan.
8. De verhoging van het rendement van de luchtwasser van 85 naar 95%, bij (nagenoeg) ongewijzigde positie van de luchtwasser en een onveranderde hoeveelheid mest, leidt ook tot minder ammoniakemissie. De door eisers uitgesproken twijfel over de haalbaarheid van de voorgespiegelde rendementen leidt de rechtbank niet tot een andere conclusie. Daarbij is van belang dat het rendement van 85% volgt uit de onherroepelijke natuurvergunning van 17 november 2016 en daarvan uitgegaan mag worden (referentiesituatie) en niet leidt tot een toename van ammoniakemissie. Daar doet een gewijzigd rendement van 95% niet aan af.
9. Ten aanzien van het door eisers gestelde over de bouwemissies, transportemissies en mestbassins in verband met de eerder verleende natuurvergunning is de rechtbank van oordeel dat die hier niet meer ter discussie staan. Voorts heeft verweerder in bijlagen bij het verweerschrift verwezen naar AERIUS berekeningen waaruit volgt dat deze geen extra stikstofdepositie met zich brengen.
10. Dat betekent dat de aangevraagde bedrijfswijziging geen significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied: er is immers geen sprake van een toename in stikstofdepositie. Daarom bestaat er dan ook op grond van het sinds 1 januari 2020 geldende artikel 2.7, tweede lid, van de Wnb geen vergunningplicht voor de aangevraagde wijziging. Verweerder heeft daarom in strijd met de wettelijke systematiek een natuurvergunning verleend. De rechtbank ziet aanleiding het beroep op ambtshalve gronden gegrond te verklaren en het bestreden besluit te vernietigen. De rechtbank gaat daarom voorbij aan de (overige) in dat verband niet van belang zijnde beroepsgronden.
11. De rechtbank constateert dat het voorgaande met zich brengt dat vergunninghoudster beschikt over een natuurvergunning (van 17 november 2016) met een aanzienlijk hogere ammoniakemissie dan inmiddels op grond van de gewijzigde bedrijfsvoering (feitelijk) het geval is / zou kunnen zijn, waarbij handhaving ingevolge de Wnb alleen mogelijk lijkt op grond van het eerder vergunde hogere emissieplafond. De consequentie dat met het vernietigen van het bestreden besluit ook het voorgeschreven emissiemeetprogramma voor de luchtwasser met het tot 95% verhoogde rendement is komen te vervallen acht de rechtbank eigenlijk ongewenst. Dat is echter het gevolg van de wettelijke systematiek van de aanpassing van de Wnb-vergunningplicht per 1 januari 2020
.De rechtbank heeft ambtshalve onderzocht om het emissiemeetprogramma via een wijziging van de vergunning van
17 november 2016 of anderszins alsnog aan vergunninghoudster op te leggen maar daarvoor biedt (artikel 5.4 van) de Wnb niet de mogelijkheid. Het is aan de wetgever om hierin zo snel mogelijk te voorzien.
Conclusie
12. Het beroep is (omdat er geen vergunningplicht is en niet omdat de beroepsgronden slagen) gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
12.1
De rechtbank voorziet zelf in de zaak en wijst de aanvraag van vergunninghoudster van 11 juli 2019 af en bepaalt dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit.
Vergoeding griffierecht en proceskosten
13. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van
€ 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • wijst de aanvraag van vergunninghoudster van 11 juli 2019 af;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 354,- aan eisers te
vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van
€ 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.G.H. Seerden, voorzitter, en mr. R.M.M. Kleijkers en mr. A.H.J. Hofman, leden, in aanwezigheid van J.N. Buddeke, griffier
.
De uitspraak is openbaar gemaakt op 22 juni 2022.
voorzitter
De griffier is verhinderd de uitspraak mede te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op: 22 juni 2022

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.