ECLI:NL:RBLIM:2022:4650

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 juni 2022
Publicatiedatum
17 juni 2022
Zaaknummer
03/661223-16
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorbereidingshandelingen in het kader van de Opiumwet met betrekking tot synthetische drugs

Op 9 november 2015 vond er een explosie plaats in de schuur bij de woning van de verdachte in Oostrum, waar vermoedelijk een drugslaboratorium was gevestigd. De verdachte, geboren in 1971, werd op dat moment met ernstige brandwonden naar het ziekenhuis gebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een ander voorbereidingshandelingen heeft gepleegd in het kader van de Opiumwet. De officier van justitie stelde dat er wettig en overtuigend bewijs was dat de verdachte betrokken was bij de productie van synthetische drugs, onder andere door het ter beschikking stellen van zijn schuur. De verdediging betwistte de betrokkenheid van de verdachte en stelde dat hij niet op de hoogte was van de activiteiten in de schuur. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de verdachte en zijn medeverdachte niet geloofwaardig waren en dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de voorbereidingshandelingen. De rechtbank achtte het tenlastegelegde bewezen en legde een gevangenisstraf van twee jaar op, waarvan één jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van één jaar. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03/661223-16
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 17 juni 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,
wonende te [adres verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. R. Zilver, advocaat kantoorhoudende te Utrecht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 30 april 2021 en 3 juni 2022. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte al dan niet samen met een ander of anderen, voorbereidingshandelingen in het kader van de Opiumwet heeft gepleegd door voorwerpen en chemicaliën voorhanden te hebben en/of door een pand, perceel, schuur en/of andere aanhorigheden ter beschikking te stellen.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte samen met een ander voorbereidingshandelingen in het kader van de Opiumwet heeft gepleegd. Ook heeft hij zijn schuur ten behoeve van die voorbereidingshandelingen ter beschikking gesteld. Zij heeft daartoe verwezen naar het rapport van het LFO en de rapporten van het NFI, waaruit blijkt dat zich op 9 november 2015 in de schuur bij de woning van de verdachte een drugslaboratorium bevond. De verdachte heeft verklaard dat hij de schuur sinds drie weken verhuurde. De betrokkenheid van de verdachte blijkt niet alleen uit het feit dat hij zijn schuur ter beschikking stelde. Gelet op de ernst van de brandwonden, is de verdachte bij de productie van PMK betrokken geweest op het moment dat het tot een ontploffing kwam. In de schuur werden twee mondkapjes aangetroffen, waarop het DNA van de verdachte werd aangetroffen. Ook bevond zich bloed van de verdachte op de muur in de schuur. Verder bevonden zich in de inpandige garage chemicaliën.
De verklaring van de verdachte is niet geloofwaardig. De officier van justitie heeft daartoe onder andere verwezen naar de verklaringen van getuigen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de verdachte vrij te spreken van het tenlastegelegde. Hij heeft verzocht de verklaring van de verdachte van 9 november 2015 en de foto’s die zijn gemaakt van de verdachte in het ziekenhuisbed uit te sluiten van het bewijs, omdat deze onrechtmatig verkregen zijn. Ook het DNA-bewijs kan niet gebruikt worden, omdat het onderzoek op gebrekkig en onzorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.
De raadsman heeft betoogd dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij de voorbereidingshandelingen in het kader van de Opiumwet. Hij wist niet dat er synthetische drugs werden vervaardigd in de door hem verhuurde schuur. Er is geen sprake van opzet, ook niet in voorwaardelijke zin.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Op 9 november 2015 vond er een explosie plaats in de schuur bij een woning aan de [adres] te Oostrum. [2] De brandweer constateerde dat er mogelijk sprake was van een amfetamine laboratorium. Een expert van de Landelijke Faciliteit Ontmantelen (LFO) deed vervolgens onderzoek. De schuur bij de woning bestond uit vier ruimtes. Een van deze ruimtes was ingericht en werd gebruikt ten behoeve van de vervaardiging c.q. bewerking van synthetische drugs. Een andere ruimte werd hoofdzakelijk gebruikt voor de opslag van diverse goederen. In de schuur werden de volgende goederen aangetroffen, [3] waarvan later enkele chemicaliën (monsters) voor nader onderzoek naar het NFI zijn gestuurd: [4]
- twee gasbranders, beide aangesloten op een gasslang welke was gekoppeld aan een gasfles;
- drie jerrycans van 5 liter, met etiket 'methanol'. [5] Onderzoek door het NFI wees uit dat de inhoud van deze jerrycans methanol bevatte; [6]
- een vervuilde reciprozaag, een pneumatische hamer, vervuild met wit poeder, en een metalen keg. [7] Op de hamer bleken sporen van methylester van PMK-glycidezuur te zitten; [8]
- twee vuisthamers;
- twee weegschalen;
- negen opengesneden metalen vaten met etiket 'acrylonitile - butadione rubber'. [9] Een monster van de poeder uit deze vaten bleek methylester van PMK-glycidezuur te bevatten; [10]
- een witte emmer van 30 liter gevuld met ongeveer 10 liter van een olieachtige vloeistof. [11] Deze vloeistof bleek PMK te bevatten; [12]
- een zwarte jerrycan van 25 liter gevuld met ongeveer 12 liter vloeistof. [13] Deze vloeistof bleek zoutzuur te bevatten; [14]
- maatbekers gevuld met een bruine vloeistof. [15] Deze vloeistof, in totaal 6,6 liter, bleek PMK te bevatten; [16]
- een temperatuur sensor;
- een opengesneden vat van 200 liter, gevuld met ongeveer 50 liter van een lichtkleurige vloeistof. [17] Deze vloeistof bleek PMK te bevatten. Verder waren er aanwijzingen voor de aanwezigheid van de methylester van PMK-glycidezuur; [18]
- een opengesneden vat van 200 liter, gevuld met ongeveer 25 liter van een olieachtige vloeistof. [19] Deze vloeistof bleek een lage concentratie PMK te bevatten; [20]
- vervuilde speciekuipen;
- een opengesneden vat van 200 liter vervuild met restanten PMK;
- twee 2 rvs deksels;
- twee flessen van 2 liter, voorzien van etiket 'spa blauw' volledig gevuld met een olieachtige vloeistof. [21] Deze vloeistof bleek PMK te bevatten; [22]
- vijf zwarte jerrycans van 25 liter. [23] Hierin bleek zoutzuur te zitten; [24]
- twee rvs kookpannen gevuld met een vloeistof, in totaal 2 x 23,5 liter. [25] Deze vloeistof bleek PMK te bevatten. [26]
Op de binnenplaats/tuin van de woning werden onder andere een speciekuip met resten/brokjes vergruisde PMK glycidaat en vijf lege, zwarte jerrycans van 25 liter met zoutzuur aangetroffen.
In de inpandige garage bij de woning werden onder andere negen volle zakken van 25 kg met caustic soda en 11 volle, zwarte jerrycans van 25 liter, met het etiket “zoutzuur Branntag” aangetroffen. [27] Onderzoek wees uit dat de jerrycans zoutzuur bevatten. [28]
Al deze goederen en chemicaliën zijn typische goederen en chemicaliën die worden aangetroffen op locaties waar synthetische drugs vervaardigd of bewerkt worden. Vermoedelijk is tijdens het omzettingsproces van PMK glycidezuur in PMK een brandbare dampontstaan waarna een explosieve verbranding heeft plaatsgevonden. [29]
Tussenconclusie I:
Gelet op de bevindingen bij de woning en de schuur aan de [adres] te Oostrum, het onderzoek door het LFO en de bevindingen van het NFI, stelt de rechtbank vast dat zich op 9 november 2015 een drugslaboratorium in de schuur naast de woning bevond, met de bedoeling om synthetische drugs te bereiden.
Over de betrokkenheid van de verdachte en eventuele andere personen overweegt de rechtbank als volgt.
De woning aan de [adres] werd bewoond door de verdachte en zijn gezin. Op het moment van de explosie was verdachte thuis. Hij opende de voordeur voor de politie. [30] De verdachte had brandwonden aan armen, handen en hoofd. [31] Hij werd per ambulance naar het ziekenhuis gebracht. In het ziekenhuis werd vastgesteld dat de verdachte op zijn handen en armen tweedegraads brandwonden had. In zijn gezicht had hij eerstegraads brandwonden. Verbalisanten constateerden dat het onderste deel van het gezicht niet verbrand was. Op het gezicht, met name aan de linkerhelft, waren duidelijke strepen zichtbaar, mogelijk een aftekening van een mondkapje. [32]
[getuige 1] en [getuige 2] waren getuige van de explosie. Beide getuigen hebben verklaard dat zij na de explosie naar de woning zijn gegaan. In het schuurtje waar de explosie had plaatsgevonden, stond een man. De man had brandwonden aan armen en gezicht. De man zei dat er geen politie of brandweer hoefde te komen en dat hij lijm aan het mengen was.
Verder hebben zij verklaard dat er een donkere man vanuit de voordeur van de woning in de richting van een zwartkleurige auto liep, instapte en weg reed. [33] [getuige 1] heeft verklaard dat de man die hij in de schuur had gezien, later door de ambulance is meegenomen. [34]
[medeverdachte] heeft verklaard dat hij ten tijde van de explosie bij de woning aan de [adres] in de tuin aanwezig was. [medeverdachte] verklaart daar verder over dat hij werd gebeld door zijn vriend [naam vriend] met het verzoek om hem daar op te halen. Hij kreeg het adres van [naam vriend] . Wat [naam vriend] daar deed wist [medeverdachte] niet. Toen [medeverdachte] in de tuin stond te wachten was er plotseling een explosie Na de explosie is hij in shock in zijn zwarte Polo gestapt en is hij weggereden. Waar zijn vriend [naam vriend] is gebleven weet [medeverdachte] niet. Hij heeft als gevolg van de explosie brandwonden opgelopen. Gelet op de ernst van zijn verwondingen werd hij in het ziekenhuis gedurende twee weken in slaap gehouden. [35]
Tussenconclusie II:
Gelet op de bevindingen van de politie kort na de explosie en de verklaring van [medeverdachte] , kan worden vastgesteld dat de personen waarover de getuigen spreken betrekking hebben op de verdachte en [medeverdachte] . De verdachte is dan de man die zij in de schuur hebben gezien en daarna met de ambulance wordt weggebracht. [medeverdachte] is de man die via de voordeur de woning verlaat en in een kleine zwarte auto wegrijdt.
Naar aanleiding van de explosie werd sporenonderzoek verricht in de schuur.
In de schuur waar de explosie had plaatsgevonden werden verder twee mondkapjes aangetroffen, waarvan een met bloed. Ook werd er bloed op de muur aangetroffen. [36] Op het mondkapje met bloed en het bloedspoor op de muur werd het DNA van de verdachte aangetroffen. De matchkans is kleiner dan één op één miljard. Op het andere mondkapje werd een DNA-mengprofiel aangetroffen van onder andere de verdachte. De matchkans van dit laatste profiel kon niet worden berekend. [37]
In de schuur werd op een stoel een spijkerbroek aangetroffen. In een van de broekzakken zat een rijbewijs op naam van [medeverdachte] . De broek werd gemonsterd voor nader onderzoek. [38] Op de tailleband aan de binnenzijde van de broek en op de rits en de knoop van de broek, werd het DNA van [medeverdachte] aangetroffen. De matchkans kon niet worden berekend. Met betrekking tot de matchkans op de tailleband is wel nog vermeld dat het meer dan een miljard keer waarschijnlijker is dat de bemonstering DNA van [medeverdachte] en twee willekeurige onbekende personen bevat dan de kans dat de bemonstering DNA bevat van drie willekeurige onbekende personen. [39]
Verklaringen van de verdachte en [medeverdachte]
De verdachte heeft zijn betrokkenheid bij het drugslaboratorium ontkend. Hij heeft ter zitting van 30 april 2021 verklaard dat hij de vrijstaande schuur naast zijn woning verhuurd had en dat hij geen wetenschap had van de aanwezigheid van het drugslaboratorium dat zich daar bevond. De spullen (met name de chemicaliën in de garage) zijn op de avond voor de explosie gebracht. De verdachte was niet thuis. Zijn vrouw wel. “Ze” (de rechtbank begrijpt: de huurders van de schuur) hadden de sleutel van de inpandige garage.
De verdachte was aan de andere kant van het pand aan het werk in de tuin toen hij een ontploffing hoorde. Hij heeft een jongen uit de schuur getrokken. Hij is daarna de schuur ingegaan om te blussen en is daarbij uitgegleden. Er vond nog een tweede kleine explosie plaats, als gevolg waarvan de verdachte verbrand zou zijn.
Ter zitting van 3 juni 2022 heeft de verdachte verklaard dat hij in de tuin gif aan het spuiten was toen de explosie plaatsvond en dat daarom op dat moment een mondkapje droeg.
[medeverdachte] heeft verklaard dat hij bij de woning aanwezig was om een vriend op te halen. Hij wist niet van de aanwezigheid van het drugslaboratorium. Ten tijde van de explosie stond hij naar eigen zeggen in de tuin van de woning.
Overwegingen rechtbank:
De rechtbank acht de verklaringen van de verdachte en [medeverdachte] niet geloofwaardig. Zij situeren zich beiden in de tuin ten tijde van de explosie. Gelet op de ernst van de brandwonden die beiden hebben opgelopen, is dat niet aannemelijk. Zij moeten zich kort bij de plek waar de explosie heeft plaatsgevonden hebben bevonden en dus in de schuur aanwezig zijn geweest.
De getuigen [getuige 1] en [getuige 2] hebben de verdachte uit de schuur zien komen. Zij hebben niets verklaard over het wegtrekken van een man uit de brandende schuur, zoals de verdachte heeft verklaard. Dit kan de aanwezigheid van de verdachte in die schuur dan ook niet verklaren. Ook is niet gebleken dat er tijdens het blussen een tweede explosie heeft plaatsgevonden.
Het DNA op het mondkapje met bloed en het bloed op de muur is, gelet op de berekende matchkans, afkomstig van de verdachte. Van het andere mondkapje kon de matchkans niet worden berekend, maar het DNA op het mondkapje kan in ieder geval aan de verdachte worden gelinkt. Uit de constateringen van de verbalisanten maakt de rechtbank op dat de verdachte een aftekening van een mondkapje op zijn gezicht had. Dat verklaart ook de afwezigheid van brandwonden op die plek. De verdachte heeft ter zitting van 3 juni 2022, ruim 6,5 jaar na het tenlastegelegde, verklaard dat hij een mondkapje droeg omdat hij met gif aan het spuiten was. De rechtbank acht dit, gelet op de eerdere constatering dat de verdachte zich in de schuur bevond ten tijde van de explosie, niet geloofwaardig. Naar het oordeel van de rechtbank heeft hij in de schuur een mondkapje gedragen.
In de schuur bevond zich bovendien een spijkerbroek met daarin een rijbewijs op naam van [medeverdachte] . Mede gelet op het waarschijnlijkheidsoordeel van het NFI over het DNA op de spijkerbroek, is de rechtbank van oordeel dat deze broek aan [medeverdachte] toebehoorde.
Gelet op de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] is niet gebleken van andere aanwezigen ten tijde van de explosie. Er is dus ook niet gebleken van een vriend die [medeverdachte] zou komen ophalen. Bovendien verklaart verdachte dat hij zich in de tuin bevond. Ook [medeverdachte] verklaart dat hij in de tuin op zijn vriend stond te wachten maar noch verdachte, noch [medeverdachte] verklaren iets over elkaars aanwezigheid in de tuin.
Gelet op de aanwezigheid van de verdachte en [medeverdachte] in die schuur, hadden zij beiden wetenschap van de goederen en chemicaliën die zich in die schuur bevonden. Uit de bevindingen van de deskundige van het LFO blijkt dat de explosie vermoedelijk is ontstaan tijdens het omzettingsproces van PMK glycidezuur in PMK. Hierbij is een brandbare damp ontstaan waarna een explosieve verbranding heeft plaatsgevonden. Hieruit leidt de rechtbank af dat de verdachte en [medeverdachte] op dat moment bezig waren met het bereiden van synthetische drugs, waarbij de verdachte dan een mondkapje heeft gedragen en [medeverdachte] een andere broek heeft aangetrokken.
Ook in de inpandige garage van de woning van de verdachte bevonden zich chemicaliën die bedoeld waren voor de productie van synthetische drugs. Dat de goederen pas de avond ervoor in de garage zouden zijn geplaatst en de verdachte er geen weet van had, acht de rechtbank niet geloofwaardig. De echtgenote van de verdachte heeft immers niet bevestigd dat zij thuis was op het moment dat de spullen in de garage werden neergezet. Zij heeft überhaupt geen verklaring willen afleggen.
De verdachte en [medeverdachte] waren dan ook bezig met voorbereidingshandelingen voor het bereiden van synthetische drugs. De rechtbank betrekt daarbij ook nog het de gedragingen van de beide verdachten na de explosie.
De verdachte riep na de explosie naar toegesnelde mensen en vertelde hen dat hij bezig was met het mengen van lijm en dat er geen politie of ambulance ter plaatse hoefde te komen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte hiermee de ontdekking van de strafbare activiteiten proberen te voorkomen. Kennelijk was dat op dat moment zijn grootste zorg. Deze reactie is niet te verwachten van iemand die naar eigen zeggen net pas heeft ontdekt wat zich in de schuur afspeelde en zelf als gevolg van de explosie ernstige brandwonden oploopt, doordat hij iemand uit de vlammen heeft gered.
[medeverdachte] is na de explosie, naar is gebleken zwaargewond, in zijn auto gestapt en weggereden. Ook deze reactie is niet te verwachten van iemand die naar eigen zeggen geen idee had van wat zich in de schuur afspeelde en die enkel een vriend kwam ophalen (en die in het scenario van [medeverdachte] dan kennelijk in groot gevaar moet hebben verkeerd). Kennelijk had hij een groot belang bij het zich uit de voeten maken op dat moment en was dat belangrijker dan het afwachten van de hulpdiensten, ondanks zijn zware verwondingen.
Alles overwegende acht de rechtbank het tenlastegelegde dan ook bewezen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
op 9 november 2015 te Oostrum, tezamen en in vereniging met een ander,
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden van hoeveelheden van een materiaal bevattende amfetamine en/of MDMA en/of tenamfetamine en/of N-ethyl MDA, althans een of meer middelen vermeld op lijst 1 van de Opiumwet, zijnde amfetamine en/of MDMA en/of tenamfetamine en/of N-ethyl MDA en/of een ander middel als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1, zijnde (allen) middelen als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1, voor te bereiden,
onder meer voorhanden heeft gehad:
-2 gasbranders, aangesloten op een gasslang welke gekoppeld was aan een gasfles, en
-3 5L jerrycans, met etiket 'methanol' en bevattende methanol, en
-een vervuilde reciprozaag en een pneumatische hamer (vervuild met de methylester van PMK-glycidezuur) en een metalen keg en 2 vuisthamers, en
-2 weegschalen, en
-9 opengesneden metalen vaten, met etiket 'acrylonitile - butadione rubber' gevuld met de methylester van PMK-glycidezuur, en
- een witte 30L emmer gevuld met ca. 10 liter PMK, en
-1 zwarte 25L jerrycan gevuld met ca. 12 liter zoutzuur, en
- een hoeveelheid maatbekers gevuld met 6,6 liter PMK, en
-een temperatuur sensor, en
-een opengesneden 200 L vat gevuld met circa 50 L vloeistof bevattende PMK en aanwijzingen voor de methylester van PMK-glycidezuur, en
-een opengesneden 200L vat gevuld met circa 25 L vloeistof bevattende een lage concentratie PMK, en
-een hoeveelheid vervuilde speciekuipen, en
-een opengesneden 200 L vat vervuild met restanten PMK, en
-2 rvs deksels, en
-2 2L flessen, voorzien van etiket 'spa blauw' bevattende in totaal 4 liter PMK, en
-5 zwarte 25L jerrycans, inhoudende zoutzuur en
-9 volle 25 kg zakken, inhoudende caustic soda, en
-11 zwarte 25L jerrycans met etiket 'zoutzuur brenntag', gevuld met zoutzuur, en
-2 RVS kookpannen gevuld met in totaal 2x 23,5 liter PMK,
waarvan verdachte en verdachtes mededader wisten dat die goederen bestemd waren tot het plegen van dat feit;
en
zich of een ander gelegenheid tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen immers heeft hij, verdachte, toen en daar opzettelijk
- het pand, het perceel en schuur gelegen aan de [adres] te Oostrum daartoe ter beschikking gesteld.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
medeplegen van, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden, voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit
en
zich of een ander gelegenheid tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren, waarvan een jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarbij heeft zij rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht een voorwaardelijke gevangenisstraf dan wel een taakstraf op te leggen. Hij heeft daartoe betoogd dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. Voorts heeft de raadsman verwezen naar de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen in het kader van de Opiumwet, door voorwerpen en chemicaliën aanwezig te hebben die bedoeld waren voor de productie van synthetische drugs en zijn woning, tuin en schuur ter beschikking te stellen. In een bij verdachtes woning gelegen schuur werd een drugslab ingericht. De verdachte heeft met zijn handelen bijgedragen aan de instandhouding van het illegale drugscircuit. Het is algemeen bekend dat de productie en handel van drugs gepaard gaan met (zware) criminaliteit. De maatschappelijke impact van dit soort criminaliteit is groot en werkt op verschillende manieren door in de samenleving, van het ontstaan van illegale geldstromen tot het veroorzaken van ernstige geweldsincidenten in het criminele circuit. Dat de opslag van chemicaliën en de productie van synthetische drugs veiligheidsrisico’s voor de directe omgeving, zoals gevaar voor brand en ontploffing, met zich meebrengt, is in het onderhavige geval wel gebleken. Op het moment dat de verdachte en zijn mededader in dat laboratorium bezig waren, is het tot een explosie gekomen. Deze explosie was zo heftig dat de verdachte en zijn mededader daarbij ernstige brandwonden hebben opgelopen. Buurtbewoners werden opgeschrikt door de explosie.
Het drugslab was bedoeld voor het op zeer grote schaal bereiden van synthetische drugs. Door de deskundige van het LFO is vastgesteld dat met de aangetroffen chemicaliën ongeveer 810.000 (XTC) tabletten vervaardigd hadden kunnen worden. De verdachte heeft kennelijk alleen het financiële gewin voor ogen gehad op het moment dat hij zich met deze illegale praktijken bezighield. Dat een en ander zich afspeelde in en nabij de woning van de verdachte, waar ook zijn (toen nog) twee jonge kinderen bevonden, maakt zijn gedrag nog kwalijker.
Gelet op de ernst van het feit kan enkel worden volstaan met oplegging van een gevangenisstraf. Het uitgangspunt van drie jaren, zoals door de officier van justitie ter zitting genoemd, is naar het oordeel van de rechtbank juist. De rechtbank realiseert zich dat oplegging van een gevangenisstraf verstrekkende gevolgen zal hebben voor de verdachte. Hij heeft namelijk inmiddels weer werk gevonden. Ook de schulden zijn nagenoeg afbetaald. De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij bij oplegging van een gevangenisstraf terug bij af is. Verdachte moet zich naar het oordeel van de rechtbank echter realiseren dat zijn gedrag absoluut niet getolereerd kan worden. De verdachte heeft klaarblijkelijk geen inzicht in de strafwaardigheid van zijn gedrag en neemt geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn gedragingen. Sterker nog, hij is van mening dat hem niets te verwijten valt.
De verdachte is niet eerder wegens soortgelijke feiten veroordeeld. Op zijn strafblad staan enkele overtredingen van de Wegenverkeerswet 1994 en een overtreding van de Wet Milieubeheer. Hiervoor werden geldboetes opgelegd.
Bij de straftoemeting dient de rechtbank rekening te houden met een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM. De Hoge Raad neemt in zijn uitleg van de redelijke termijn als uitgangspunt dat binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn in eerste aanleg vonnis dient te worden gewezen. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat door of vanwege de Staat jegens de verdachte een handeling is verricht waaruit deze heeft opgemaakt en redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat tegen hem een strafvervolging zou worden ingesteld. De verdachte werd op 9 november 2015 als verdachte aangehouden en in verzekering gesteld. De rechtbank neemt deze datum als uitgangspunt voor de aanvang van de redelijke termijn. Dit vonnis wordt op 17 juni 2022 gewezen. Daarmee is de redelijke termijn met ruim 4,5 jaar overschreden.
De rechtbank ziet in dit tijdsverloop en de termijnoverschrijding aanleiding de door haar passend geachte straf fors te matigen. Daarbij komt het door de officier van justitie genoemde uitgangspunt van een strafeis van drie jaar de rechtbank niet onredelijk voor. Alles overwegende acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde straf (waarbij de officier van justitie rekening heeft gehouden met de forse overschrijding van de redelijke termijn) alleszins redelijk. De rechtbank zal deze dan ook overnemen. Wel zal de rechtbank de proeftijd, alweer gelet op de sinds het feit verstreken tijd, beperken tot één jaar.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering.

7.Het beslag

Tijdens het onderzoek werden voorwerpen in beslag genomen. De kleding en plastic handschoenen worden verbeurd verklaard. De aangetroffen hennep zal worden onttrokken aan het verkeer.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36b, 36d en 47 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10a van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van een proeftijd van één jaar zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beslag
- verklaart verbeurd de volgende in beslag genomen voorwerpen:
  • twee stuks schoeisel, grijs, maat 43 (695755, AAJC9160NL);
  • een shirt, rood (695753, AAJC9159);
  • een broek, zwart (695752 (AAJC9158NL);
  • een onderbroek, zwart (695745);
  • een blouse, zwart (696220);
  • schoeisel, grijs, Asics heren (696223);
  • handschoenen, geel, plastic (696672, AAJC9172NL);
- onttrekt aan het verkeer het volgende in beslag genomen voorwerp:
23 gram hennep (696651).
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Verkijk, voorzitter, mr. drs. J.M.A. van Atteveld en mr. H.E.G. Peters, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.K. Spronk, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 17 juni 2022.
Buiten staat:
Mr. R. Verkijk, mr. drs. J.M.A. van Atteveld en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij in of omstreeks de periode van 17 oktober 2015 tot en met 9 november 2015 te Oostrum, gemeente Venray, in elk geval binnen het arrondissement Limburg, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van (een) hoeveelheid / hoeveelheden van een materiaal bevattende amfetamine en/of MDMA en/of tenamfetamine en/of N-ethyl MDA, althans een of meer middelen vermeld op lijst 1 van de Opiumwet, zijnde amfetamine en/of MDMA en/of tenamfetamine en/of N-ethyl MDA en/of een ander middel als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1, zijnde (allen) middelen als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst 1, voor te bereiden en/of te bevorderen,
(onder meer) voorhanden heeft gehad:
-2 gasbranders, althans een hoeveelheid gasbranders, aangesloten op een gasslang welke gekoppeld was aan een gasfles, en/of
-3 5L jerrycans, althans een hoeveelheid jerrycans, met etiket 'methanol' en bevattende methanol, en/of
-een vervuilde reciprozaag en/of een pneumatische hamer (vervuild met de methylester van PMK-glycidezuur) en/of een metalen keg en/of 2, althans een hoeveelheid, vuisthamers, en/of
-2, althans een hoeveelheid, weegschalen, en/of
-9 opengesneden zilverkleurige metalen vaten, althans een hoeveelheid vaten, met etiket 'acrylonitile - butadione rubber' gevuld met de methylester van PMK-glycidezuur, en/of
- een witte 30L emmer gevuld met ca. 10 liter PMK, en/of
-1 zwarte 25L jerrycan gevuld met ca. 12 liter zoutzuur, en/of
- een hoeveelheid maatbekers gevuld met 6,6 liter PMK, en/of
-een temperatuur sensor, en/of
-een opengesneden 200 L vat gevuld met circa 50 L vloeistof bevattende PMK en aanwijzingen voor de methylester van PMK-glycidezuur, en/of
-een opengesneden 200L vat gevuld met circa 25 L vloeistof bevattende een lage concentratie PMK, en/of
-een hoeveelheid vervuilde speciekuipen, en/of
-een opengesneden 200 L vat vervuild met restanten PMK, en/of
-2 rvs deksels, althans een hoeveelheid rvs deksels, en/of
-2 2L flessen, althans een hoeveelheid flessen, voorzien van etiket 'spa blauw' bevattende in totaal 4 liter PMK, en/of
-5 zwarte 25L jerrycans, althans een hoeveelheid jerrycans, inhoudende zoutzuur en/of
-9 volle 25 kg zakken, althans een hoeveelheid zakken, inhoudende caustic soda, en/of
-11 zwarte 25L jerrycans met etiket 'zoutzuur brenntag', althans een hoeveelheid jerrycans, gevuld met zoutzuur, en/of
-2 RVS kookpannen gevuld met in totaal 2x 23,5 liter PMK,
in elk geval een hoeveelheid PMK en/of de methylester van PMK-glycidezuur en/of zoutzuur en/of een hoeveelheid hardware,
waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die goed(eren) bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en),
en/of
zich of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat /die feiten heeft getracht te verschaffen immers heeft hij, verdachte, toen en daar (in die periode) opzettelijk
- het pand en/of perceel en/of schuur en/of (andere) bijbehorende aanhorigheden gelegen aan/op [adres] te Oostrum daartoe ter beschikking gesteld.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie eenheid Limburg, proces-verbaalnummer 2015208204, gesloten d.d. 10 oktober 2016, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 582.
2.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 november 2015, p. 42.
3.Het proces-verbaal bevindingen ondersteuning LFO d.d. 2 december 2015, p. 77 tot en met 81 en 83.
4.Het geschift, te weten een aanvraag onderzoek NFI d.d. 16 november 2015, p. 100 en 101.
5.Het proces-verbaal bevindingen ondersteuning LFO d.d. 2 december 2015, p. 77, 78 en 79.
6.Het geschrift, te weten een rapport van het NFI d.d. 1 maart 2016, p. 106.
7.Het proces-verbaal bevindingen ondersteuning LFO d.d. 2 december 2015, p. 78 en 79.
8.Het geschrift, te weten een rapport van het NFI d.d. 1 maart 2016, p. 106.
9.Het proces-verbaal bevindingen ondersteuning LFO d.d. 2 december 2015, p. 78 en 79.
10.Het geschrift, te weten een rapport van het NFI d.d. 1 maart 2016, p. 106.
11.Het proces-verbaal bevindingen ondersteuning LFO d.d. 2 december 2015, p. 79.
12.Het geschrift, te weten een rapport van het NFI d.d. 1 maart 2016, p. 106.
13.Het proces-verbaal bevindingen ondersteuning LFO d.d. 2 december 2015, p. 79.
14.Het geschrift, te weten een rapport van het NFI d.d. 1 maart 2016, p. 106.
15.Het proces-verbaal bevindingen ondersteuning LFO d.d. 2 december 2015, p. 80.
16.Het geschrift, te weten een rapport van het NFI d.d. 1 maart 2016, p. 106.
17.Het proces-verbaal bevindingen ondersteuning LFO d.d. 2 december 2015, p. 80.
18.Het geschrift, te weten een rapport van het NFI d.d. 1 maart 2016, p. 107.
19.Het proces-verbaal bevindingen ondersteuning LFO d.d. 2 december 2015, p. 80.
20.Het geschrift, te weten een rapport van het NFI d.d. 1 maart 2016, p. 107.
21.Het proces-verbaal bevindingen ondersteuning LFO d.d. 2 december 2015, p. 80.
22.Het geschrift, te weten een rapport van het NFI d.d. 1 maart 2016, p. 107.
23.Het proces-verbaal bevindingen ondersteuning LFO d.d. 2 december 2015, p. 79.
24.Het geschrift, te weten een rapport van het NFI d.d. 1 maart 2016, p. 107.
25.Het proces-verbaal bevindingen ondersteuning LFO d.d. 2 december 2015, p. 81.
26.Het geschrift, te weten een rapport van het NFI d.d. 1 maart 2016, p. 107.
27.Het proces-verbaal bevindingen ondersteuning LFO d.d. 2 december 2015, p. 78, 80 en 81.
28.Het geschrift, te weten een rapport van het NFI d.d. 1 maart 2016, p. 107.
29.Het proces-verbaal bevindingen ondersteuning LFO d.d. 2 december 2015, p. 77 tot en met 81 en 83.
30.Het proces-verbaal doorzoeking ter inbeslagneming d.d. 12 november 2015, p. 67 en 68.
31.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 november 2015, p. 42.
32.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 april 2016, p. 181.
33.De processen-verbaal van verhoor getuigen d.d. 9 november 2015, p. 138, 139 en 156 en 157.
34.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] d.d. 9 november 2015, p. 139.
35.Het proces-verbaal van de terechtzitting d.d. 3 juni 2022 in de strafzaak tegen [medeverdachte] . Dit proces-verbaal werd op vordering van de officier van justitie en met toestemming van de raadsman in het dossier van de verdachte gevoegd.
36.Het proces-verbaal bevindingen ondersteuning LFO d.d. 16 maart 2016, p. 109 en 111.
37.Het proces-verbaal van kennisgeving van inbeslagneming d.d. 10 november 2015, p. 120, in combinatie met het proces-verbaal aanvraag DNA-onderzoek d.d. 4 februari 2016, p. 543 en het geschrift, te weten het rapport van het NFI d.d. 5 november 2019, niet doorgenummerd.
38.Het proces-verbaal bevindingen ondersteuning LFO d.d. 16 maart 2016, p. 116 en 117.
39.Het geschrift, te weten een rapport van het NFI d.d. 5 november 2019, niet doorgenummerd.