ECLI:NL:RBLIM:2022:4649

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 juni 2022
Publicatiedatum
17 juni 2022
Zaaknummer
03/659172-16
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorbereidingshandelingen in het kader van de Opiumwet met betrekking tot synthetische drugs

Op 9 november 2015 vond er een explosie plaats in een schuur bij een woning in Oostrum, waar een drugslaboratorium werd aangetroffen. De verdachte, geboren in 1992, werd beschuldigd van het plegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van synthetische drugs, in strijd met de Opiumwet. Tijdens de zitting op 3 juni 2022 werd de zaak inhoudelijk behandeld. De officier van justitie stelde dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de voorbereidingshandelingen, onder andere door het aantreffen van zijn DNA op een spijkerbroek in de schuur. De verdediging betwistte de betrokkenheid van de verdachte en voerde aan dat hij niet bij de voorbereidingshandelingen betrokken was. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de verdachte en zijn medeverdachte niet geloofwaardig waren en dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de voorbereidingshandelingen. De rechtbank achtte het tenlastegelegde bewezen en legde een gevangenisstraf van twee jaar op, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03/659172-16
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 17 juni 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] [geboortedatum] 1992,
wonende te [adres verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. M.A.W. Nillessen, advocaat kantoorhoudende te ‘s-Hertogenbosch.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 3 juni 2022. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte samen met een ander of anderen, voorbereidingshandelingen in het kader van de Opiumwet heeft gepleegd door voorwerpen en chemicaliën voorhanden te hebben.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte samen met een ander voorbereidingshandelingen in het kader van de Opiumwet heeft gepleegd. Zij heeft daartoe verwezen naar het rapport van het LFO en de rapporten van het NFI, waaruit blijkt dat zich op 9 november 2015 in de schuur bij de woning van medeverdachte [medeverdachte] een drugslaboratorium bevond. De betrokkenheid van de verdachte blijkt uit zijn aanwezigheid ter plaatse, het aantreffen van een spijkerbroek met daarop het DNA van de verdachte en zijn toenmalige vriendin in de schuur waar het laboratorium zich bevond. In de broek bevond zich het rijbewijs op naam van de verdachte. Het uiterlijk van de verdachte past bij de beschrijving van de persoon die door medeverdachte [medeverdachte] is beschreven. Gelet op de ernst van de brandwonden, is de verdachte bij de productie van PMK betrokken geweest op het moment dat het tot een ontploffing kwam. De verdachte heeft geen aannemelijke verklaring afgelegd.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte weliswaar ten tijde van de explosie aanwezig was bij de woning van medeverdachte [medeverdachte] , maar hij was niet betrokken bij de voorbereidingshandelingen. De verdachte heeft een verklaring gegeven voor zijn aanwezigheid bij die woning op die dag.
De aangetroffen broek heeft geen relatie tot het laboratorium. [medeverdachte] heeft de verdachte niet aangewezen als de persoon die hij uit de schuur heeft gered. Het signalement van de door [medeverdachte] beschreven persoon (een donkere man), past overigens ook op het signalement van [naam vriend] .
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Op 9 november 2015 vond er een explosie plaats in de schuur bij een woning aan de [adres] te Oostrum. [2] De brandweer constateerde dat er mogelijk sprake was van een amfetamine laboratorium. Een expert van de Landelijke Faciliteit Ontmantelen (LFO) deed vervolgens onderzoek. De schuur bij de woning bestond uit vier ruimtes. Een van deze ruimtes was ingericht en werd gebruikt ten behoeve van de vervaardiging c.q. bewerking van synthetische drugs. Een andere ruimte werd hoofdzakelijk gebruikt voor de opslag van diverse goederen. In de schuur werden de volgende goederen aangetroffen, [3] waarvan later enkele chemicaliën (monsters) voor nader onderzoek naar het NFI zijn gestuurd: [4]
- twee gasbranders, beide aangesloten op een gasslang welke was gekoppeld aan een gasfles;
- drie jerrycans van 5 liter, met etiket 'methanol'. [5] Onderzoek door het NFI wees uit dat de inhoud van deze jerrycans methanol bevatte; [6]
- een vervuilde reciprozaag, een pneumatische hamer, vervuild met wit poeder, en een metalen keg. [7] Op de hamer bleken sporen van methylester van PMK-glycidezuur te zitten; [8]
- twee vuisthamers;
- twee weegschalen;
- negen opengesneden metalen vaten met etiket 'acrylonitile - butadione rubber'. [9] Een monster van de poeder uit deze vaten bleek methylester van PMK-glycidezuur te bevatten; [10]
- een witte emmer van 30 liter gevuld met ongeveer 10 liter van een olieachtige vloeistof. [11] Deze vloeistof bleek PMK te bevatten; [12]
- een zwarte jerrycan van 25 liter gevuld met ongeveer 12 liter vloeistof. [13] Deze vloeistof bleek zoutzuur te bevatten; [14]
- maatbekers gevuld met een bruine vloeistof. [15] Deze vloeistof, in totaal 6,6 liter, bleek PMK te bevatten; [16]
- een temperatuur sensor;
- een opengesneden vat van 200 liter, gevuld met ongeveer 50 liter van een lichtkleurige vloeistof. [17] Deze vloeistof bleek PMK te bevatten. Verder waren er aanwijzingen voor de aanwezigheid van de methylester van PMK-glycidezuur; [18]
- een opengesneden vat van 200 liter, gevuld met ongeveer 25 liter van een olieachtige vloeistof. [19] Deze vloeistof bleek een lage concentratie PMK te bevatten; [20]
- vervuilde speciekuipen;
- een opengesneden vat van 200 liter vervuild met restanten PMK;
- twee 2 rvs deksels;
- twee flessen van 2 liter, voorzien van etiket 'spa blauw' volledig gevuld met een olieachtige vloeistof. [21] Deze vloeistof bleek PMK te bevatten; [22]
- vijf zwarte jerrycans van 25 liter. [23] Hierin bleek zoutzuur te zitten; [24]
- twee rvs kookpannen gevuld met een vloeistof, in totaal 2 x 23,5 liter. [25] Deze vloeistof bleek PMK te bevatten. [26]
Op de binnenplaats/tuin van de woning werden onder andere een speciekuip met resten/brokjes vergruisde PMK glycidaat en vijf lege, zwarte jerrycans van 25 liter met zoutzuur aangetroffen.
In de inpandige garage bij de woning werden onder andere negen volle zakken van 25 kg met caustic soda en 11 volle, zwarte jerrycans van 25 liter, met het etiket “zoutzuur Branntag” aangetroffen. [27] Onderzoek wees uit dat de jerrycans zoutzuur bevatten. [28]
Al deze goederen en chemicaliën zijn typische goederen en chemicaliën die worden aangetroffen op locaties waar synthetische drugs vervaardigd of bewerkt worden. Vermoedelijk is tijdens het omzettingsproces van PMK glycidezuur in PMK een brandbare damp ontstaan waarna een explosieve verbranding heeft plaatsgevonden. [29]
Tussenconclusie I:
Gelet op de bevindingen bij de woning en de schuur aan de [adres] te Oostrum, het onderzoek door het LFO en de bevindingen van het NFI, stelt de rechtbank vast dat zich op 9 november 2015 een drugslaboratorium in de schuur naast de woning bevond, met de bedoeling om synthetische drugs te bereiden.
Over de betrokkenheid van de verdachte en eventuele andere personen overweegt de rechtbank als volgt.
De woning aan de [adres] werd bewoond door [medeverdachte] en zijn gezin. Op het moment van de explosie was [medeverdachte] thuis. Hij opende de voordeur voor de politie. [30] Hij had brandwonden aan armen, handen en hoofd. [31] Hij werd per ambulance naar het ziekenhuis gebracht. In het ziekenhuis werd vastgesteld dat [medeverdachte] op zijn handen en armen tweedegraads brandwonden had. In zijn gezicht had hij eerstegraads brandwonden. Verbalisanten constateerden dat het onderste deel van het gezicht niet verbrand was. Op het gezicht, met name aan de linkerhelft, waren duidelijke strepen zichtbaar, mogelijk een aftekening van een mondkapje. [32]
[getuige 1] en [getuige 2] waren getuige van de explosie. Beide getuigen hebben verklaard dat zij na de explosie naar de woning zijn gegaan. In het schuurtje waar de explosie had plaatsgevonden, stond een man. De man had brandwonden aan armen en gezicht. De man zei dat er geen politie of brandweer hoefde te komen en dat hij lijm aan het mengen was.
Verder hebben zij verklaard dat er een donkere man vanuit de voordeur van de woning in de richting van een zwartkleurige auto liep, instapte en weg reed. [33] [getuige 1] heeft verklaard dat de man die hij in de schuur had gezien, later door de ambulance is meegenomen. [34]
De verdachte heeft verklaard dat hij ten tijde van de explosie bij de woning aan de [adres] in de tuin aanwezig was. Hij verklaart daar verder over dat hij werd gebeld door zijn vriend [naam vriend] met het verzoek om hem daar op te halen. Hij kreeg het adres van [naam vriend] . Wat [naam vriend] daar deed wist de verdachte niet. Toen de verdachte in de tuin stond te wachten was er plotseling een explosie Na de explosie is hij in shock in zijn zwarte Polo gestapt en is hij weggereden. Waar zijn vriend [naam vriend] is gebleven weet de verdachte niet. Hij heeft als gevolg van de explosie brandwonden opgelopen. Gelet op de ernst van zijn verwondingen werd hij in het ziekenhuis gedurende twee weken in slaap gehouden. [35]
Tussenconclusie II:
Gelet op de bevindingen van de politie kort na de explosie en de verklaring van de verdachte, kan worden vastgesteld dat de personen waarover de getuigen spreken betrekking hebben op [medeverdachte] en de verdachte. [medeverdachte] is dan de man die zij in de schuur hebben gezien en daarna met de ambulance wordt weggebracht. De verdachte is de man die via de voordeur de woning verlaat en in een kleine zwarte auto wegrijdt.
Naar aanleiding van de explosie werd sporenonderzoek verricht in de schuur.
In de schuur waar de explosie had plaatsgevonden werden verder twee mondkapjes aangetroffen, waarvan een met bloed. Ook werd er bloed op de muur aangetroffen. [36] Op het mondkapje met bloed en het bloedspoor op de muur werd het DNA van [medeverdachte] aangetroffen. De matchkans is kleiner dan één op één miljard. Op het andere mondkapje werd een DNA-mengprofiel aangetroffen van onder andere [medeverdachte] . De matchkans van dit laatste profiel kon niet worden berekend. [37]
In de schuur werd op een stoel een spijkerbroek aangetroffen. In een van de broekzakken zat een rijbewijs op naam van de verdachte. De broek werd gemonsterd voor nader onderzoek. [38] Op de tailleband aan de binnenzijde van de broek en op de rits en de knoop van de broek, werd het DNA van de verdachte aangetroffen. De matchkans kon niet worden berekend. Met betrekking tot de matchkans op de tailleband is wel nog vermeld dat het meer dan een miljard keer waarschijnlijker is dat de monstering DNA van de verdachte en twee willekeurige onbekende personen bevat dan de kans dat de bemonstering DNA bevat van drie willekeurige onbekende personen. [39]
Verklaringen van de verdachte en [medeverdachte]
heeft als getuige in de strafzaak tegen de verdachte verklaard dat hij ten tijde van de explosie niet in de schuur aanwezig was. Hij was in de tuin aan het werk. Na de ontploffing is hij naar de schuur gerend. Hij heeft daar een licht getinte jongen ut de schuur getrokken.
De verdachte heeft verklaard dat hij bij de woning aanwezig was om een vriend op te halen. Hij wist niet van de aanwezigheid van het drugslaboratorium. Ten tijde van de explosie stond hij naar eigen zeggen in de tuin van de woning.
Overwegingen rechtbank:
De rechtbank acht de verklaringen van de verdachte en [medeverdachte] niet geloofwaardig. Zij situeren zich beiden in de tuin ten tijde van de explosie. Gelet op de ernst van de brandwonden die beiden hebben opgelopen, is dat niet aannemelijk. Zij moeten zich kort bij de plek waar de explosie heeft plaatsgevonden hebben bevonden en dus in de schuur aanwezig zijn geweest.
De getuigen [getuige 1] en [getuige 2] hebben [medeverdachte] uit de schuur zien komen. Zij hebben niets verklaard over het wegtrekken van een man uit de brandende schuur, zoals [medeverdachte] heeft verklaard. Dit kan de aanwezigheid van [medeverdachte] dan ook niet verklaren.
Het DNA op het mondkapje met bloed en het bloed op de muur is, gelet op de berekende matchkans, afkomstig van [medeverdachte] . Van het andere mondkapje kon de matchkans niet worden berekend, maar het DNA op het mondkapje kan in ieder geval aan [medeverdachte] worden gelinkt.
In de schuur bevond zich bovendien een spijkerbroek met daarin een rijbewijs op naam van de verdachte. Gelet hierop en op het waarschijnlijkheidsoordeel van het NFI over het DNA op de spijkerbroek, is de rechtbank van oordeel dat deze broek aan de verdachte toebehoorde.
Gelet op de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] is niet gebleken van andere aanwezigen ten tijde van de explosie. Er is dus ook niet gebleken van een vriend die [verdachte] zou komen ophalen. Bovendien verklaren verdachte en [medeverdachte] niets over elkaars aanwezigheid terwijl ze beiden volgens hun eigen verklaringen in de tuin stonden ten tijde van de explosie.
Gelet op de aanwezigheid van de verdachte en [medeverdachte] in die schuur, hadden zij beiden wetenschap van de goederen en chemicaliën die zich in die schuur bevonden. Uit de bevindingen van de deskundige van het LFO blijkt dat de explosie vermoedelijk is ontstaan tijdens het omzettingsproces van PMK glycidezuur in PMK. Hierbij is een brandbare damp ontstaan waarna een explosieve verbranding heeft plaatsgevonden. Hieruit leidt de rechtbank af dat de verdachte en [medeverdachte] op dat moment bezig waren met het bereiden van synthetische drugs, waarbij [medeverdachte] dan een mondkapje heeft gedragen en de verdachte een andere broek heeft aangetrokken. De verdachte en [medeverdachte] waren dan ook bezig met voorbereidingshandelingen voor het bereiden van synthetische drugs. De rechtbank betrekt bij dit oordeel ook nog de gedragingen van de beide verdachten na de explosie.
[medeverdachte] riep na de explosie naar toegesnelde mensen en vertelde hen dat hij bezig was met het mengen van lijm en dat er geen politie of ambulance ter plaatse hoefde te komen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte hiermee de ontdekking van de strafbare activiteiten proberen te voorkomen. Kennelijk was dat op dat moment zijn grootste zorg. Deze reactie is niet te verwachten van iemand die geen weet heeft van wat zich in de schuur afspeelde en zelf als gevolg van de explosie ernstige brandwonden oploopt, doordat hij iemand uit de vlammen heeft gered.
De verdachte is na de explosie, naar is gebleken zwaargewond, in zijn auto gestapt en weggereden. Ook deze reactie is niet te verwachten van iemand die naar eigen zeggen geen idee had van wat zich in de schuur afspeelde en die enkel een vriend kwam ophalen (en die in het scenario van de verdachte dan kennelijk in groot gevaar moet hebben verkeerd). Kennelijk had hij een groot belang bij het zich uit de voeten maken op dat moment en was dat belangrijker dan het afwachten van de hulpdiensten, ondanks zijn zware verwondingen.
Alles overwegende acht de rechtbank het tenlastegelegde dan ook bewezen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
op 9 november 2015 te Oostrum, tezamen en in vereniging met een ander,
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden van hoeveelheden van een materiaal bevattende amfetamine en/of MDMA en/of tenamfetamine en/of N-ethyl MDA, zijnde amfetamine en/of MDMA en/of tenamfetamine en/of N-ethyl MDA telkens een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden,
onder meer voorhanden heeft gehad:
-2 gasbranders, aangesloten op een gasslang welke gekoppeld was aan een gasfles, en
-3 5L jerrycans, met etiket 'methanol' en bevattende methanol, en
-een vervuilde reciprozaag en een pneumatische hamer (vervuild met de methylester van PMK-glycidezuur) en een metalen keg en
- 2 vuisthamers, en
-2 weegschalen, en
-9 opengesneden metalen vaten, met etiket 'acrylonitile - butadione rubber' bevattende de methylester van PMK-glycidezuur, en
- een witte 30L emmer gevuld met ca. 10 liter PMK, en
-1 zwarte 25L jerrycan gevuld met ca. 12 liter zoutzuur, en
- een hoeveelheid maatbekers gevuld met 6,6 liter PMK, en
-een temperatuur sensor, en
-een opengesneden 200 L vat gevuld met circa 50 L vloeistof bevattende PMK en aanwijzingen voor de methylester van PMK-glycidezuur, en
-een opengesneden 200L vat gevuld met circa 25 L vloeistof bevattende een lage concentratie PMK, en
-een hoeveelheid vervuilde speciekuipen, en
-een opengesneden 200 L vat vervuild met restanten PMK, en
-2 rvs deksels, en
-2 2L flessen, voorzien van etiket 'spa blauw' bevattende in totaal 4 liter PMK, en
-5 zwarte 25L jerrycans, inhoudende zoutzuur en
-9 volle 25 kg zakken, inhoudende caustic soda, en
-11 zwarte 25L jerrycans met etiket 'zoutzuur brenntag', gevuld met zoutzuur, en
-2 RVS kookpannen gevuld met in totaal 2x 23,5 liter PMK,
waarvan verdachte en verdachtes mededader wisten, dat die goederen bestemd waren tot het plegen van die feiten.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
Medeplegen van, om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden, voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren met aftrek van het voorarrest. Daarbij heeft zij rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
De officier van justitie heeft bovendien de gevangenneming van de verdachte gevorderd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft (subsidiair) betoogd dat de vordering tot gevangenneming, gelet op het tijdsverloop en bij gebrek aan ernstige bezwaren, moet worden afgewezen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen in het kader van de Opiumwet, door voorwerpen en chemicaliën aanwezig te hebben die bedoeld waren voor de productie van synthetische drugs. Er werd in een schuur een drugslab ingericht. De verdachte heeft met zijn handelen bijgedragen aan de instandhouding van het illegale drugscircuit. Het is algemeen bekend dat de productie en handel van drugs gepaard gaan met (zware) criminaliteit. De maatschappelijke impact van dit soort criminaliteit is groot en werkt op verschillende manieren door in de samenleving, van het ontstaan van illegale geldstromen tot het veroorzaken van ernstige geweldsincidenten in het criminele circuit. Dat de opslag van chemicaliën en de productie van synthetische drugs veiligheidsrisico’s voor de directe omgeving, zoals gevaar voor brand en ontploffing, met zich meebrengt, is in het onderhavige geval wel gebleken. Op het moment dat de verdachte en zijn mededader in dat laboratorium bezig waren, is het tot een explosie gekomen. Deze explosie was zo heftig dat de verdachte en zijn mededader daarbij ernstige brandwonden hebben opgelopen. Buurtbewoners werden opgeschrikt door de explosie.
Het drugslab was bedoeld voor het op zeer grote schaal bereiden van synthetische drugs. Door de deskundige van het LFO is vastgesteld dat met de aangetroffen chemicaliën ongeveer 810.000 (XTC) tabletten vervaardigd hadden kunnen worden. De verdachte heeft kennelijk alleen het financiële gewin voor ogen gehad op het moment dat hij zich met deze illegale praktijken bezighield.
Gelet op de ernst van het feit kan enkel worden volstaan met oplegging van een gevangenisstraf. Het uitgangspunt van drie jaren, zoals door de officier van justitie ter zitting genoemd, is naar het oordeel van de rechtbank juist. De rechtbank realiseert zich dat oplegging van een gevangenisstraf verstrekkende gevolgen zal hebben voor de verdachte. De verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij zelfstandig ondernemer is. De zaken gaan goed. Hij wil niet achteruit geworpen worden. De verdachte moet zich echter naar het oordeel van de rechtbank realiseren dat zijn gedrag absoluut niet getolereerd kan worden. Hij heeft klaarblijkelijk geen inzicht in de strafwaardigheid van zijn gedrag en neemt geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn gedragingen. Sterker nog, hij vindt dat er ten onrechte een bepaald beeld van hem wordt geschetst.
De verdachte is in 2013 eerder veroordeeld wegens feiten op basis van de Opiumwet. Hij was dus een gewaarschuwd man. Dit heeft hem er echter niet van weerhouden opnieuw in de fout te gaan.
Bij de straftoemeting dient de rechtbank rekening te houden met een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM. De Hoge Raad neemt in zijn uitleg van de redelijke termijn als uitgangspunt dat binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn in eerste aanleg vonnis dient te worden gewezen. De redelijke termijn vangt aan op het moment dat door of vanwege de Staat jegens de verdachte een handeling is verricht waaruit deze heeft opgemaakt en redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat tegen hem een strafvervolging zou worden ingesteld. De verdachte werd op 10 mei 2016 als verdachte aangehouden en in verzekering gesteld. De rechtbank neemt deze datum als uitgangspunt voor de aanvang van de redelijke termijn. Dit vonnis wordt op 17 juni 2022 gewezen. Daarmee is de redelijke termijn met ruim 4 jaar overschreden. Daarbij dient echter wel rekening te worden gehouden met het feit dat de zaak voor het eerst op 20 juli 2018 ter zitting werd behandeld. Namens de verdachte is toen verzocht getuigen te horen, waarvan uiteindelijk zeven getuigen werden toegewezen. Op verzoek van de officier van justitie werden nog twee andere getuigen gehoord. Onder de toegewezen getuigen bevonden zich personen die in het buitenland verbleven. De verhoren hebben plaatsgevonden op 26 februari 2019 en op 6 augustus 2019. De zaak werd vervolgens behandeld ter zitting van 30 april 2021. De zaak werd toen op verzoek van de verdachte geschorst in verband met corona-gerelateerde klachten. Dat de inhoudelijke behandeling lange tijd op zich heeft laten wachten is dus niet geheel aan het openbaar ministerie te wijten. Er is geen sprake van een significante inactiviteit aan de zijde van het openbaar ministerie.
De rechtbank ziet in het tijdsverloop en de termijnoverschrijding wel aanleiding de door haar passend geachte straf te matigen. Daarbij komt het door de officier van justitie genoemde uitgangspunt van een strafeis van drie jaar de rechtbank niet onredelijk voor. De rechtbank zal, anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, ook een voorwaardelijk strafdeel opleggen. De rechtbank wil de verdachte duidelijk maken dat hij in de toekomst niet opnieuw in de fout moet gaan.
Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, passend.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering.
Gelet op het tijdsverloop acht de rechtbank de vordering tot gevangenneming niet passend en zal deze dan ook afwijzen.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10a van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van een proeftijd van twee jaren zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Verkijk, voorzitter, mr. drs. J.M.A. van Atteveld en mr. H.E.G. Peters, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.K. Spronk, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 17 juni 2022.
Buiten staat:
Mr. R. Verkijk, mr. drs. J.M.A. van Atteveld en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 9 november 2015 te Oostrum, gemeente Venray, in elk geval binnen het arrondissement Limburg, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van (een) hoeveelheid / hoeveelheden van een materiaal bevattende amfetamine en/of MDMA en/of tenamfetamine en/of N-ethyl MDA, zijnde amfetamine en/of MDMA en/of tenamfetamine en/of N-ethyl MDA (telkens) een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen, (onder meer) voorhanden heeft gehad:
-2 gasbranders, althans een hoeveelheid gasbranders, aangesloten op een gasslang welke gekoppeld was aan een gasfles, en/of
-3 5L jerrycans, althans een hoeveelheid jerrycans, met etiket 'methanol' en bevattende methanol, en/of
-een vervuilde reciprozaag en/of een pneumatische hamer (vervuild met de methylester van PMK-glycidezuur) en/of een metalen keg en/of
- 2, althans een hoeveelheid, vuisthamers, en/of
-2, althans een hoeveelheid, weegschalen, en/of
-9 opengesneden zilverkleurige metalen vaten, althans een hoeveelheid vaten, met etiket 'acrylonitile - butadione rubber' bevattende de methylester van PMK-glycidezuur, en/of
- een witte 30L emmer gevuld met ca. 10 liter PMK, en/of
-1 zwarte 25L jerrycan gevuld met ca. 12 liter zoutzuur, en/of
- een hoeveelheid maatbekers gevuld met 6,6 liter PMK, en/of
-een temperatuur sensor, en/of
-een opengesneden 200 L vat gevuld met circa 50 L vloeistof bevattende PMK en aanwijzingen voor de methylester van PMK-glycidezuur, en/of
-een opengesneden 200L vat gevuld met circa 25 L vloeistof bevattende een lage concentratie PMK, en/of
-een hoeveelheid vervuilde speciekuipen, en/of
-een opengesneden 200 L vat vervuild met restanten PMK, en/of
-2 rvs deksels, althans een hoeveelheid rvs deksels, en/of
-2 2L flessen, althans een hoeveelheid flessen, voorzien van etiket 'spa blauw' bevattende in totaal 4 liter PMK, en/of
-5 zwarte 25L jerrycans, althans een hoeveelheid jerrycans, inhoudende zoutzuur en/of
-9 volle 25 kg zakken, althans een hoeveelheid zakken, inhoudende caustic soda, en/of
-11 zwarte 25L jerrycans met etiket 'zoutzuur brenntag', althans een hoeveelheid jerrycans, gevuld met zoutzuur, en/of
-2 RVS kookpannen gevuld met in totaal 2x 23,5 liter PMK,
in elk geval een hoeveelheid PMK en/of de methylester van PMK-plycidezuur en/of zoutzuur en/of een hoeveelheid hardware,
waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die goed(eren) bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en).

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie eenheid Limburg, proces-verbaalnummer 2015208204, gesloten d.d. 10 oktober 2016, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 582.
2.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 november 2015, p. 42.
3.Het proces-verbaal bevindingen ondersteuning LFO d.d. 2 december 2015, p. 77 tot en met 81 en 83.
4.Het geschift, te weten een aanvraag onderzoek NFI d.d. 16 november 2015, p. 100 en 101.
5.Het proces-verbaal bevindingen ondersteuning LFO d.d. 2 december 2015, p. 77, 78 en 79.
6.Het geschrift, te weten een rapport van het NFI d.d. 1 maart 2016, p. 106.
7.Het proces-verbaal bevindingen ondersteuning LFO d.d. 2 december 2015, p. 78 en 79.
8.Het geschrift, te weten een rapport van het NFI d.d. 1 maart 2016, p. 106.
9.Het proces-verbaal bevindingen ondersteuning LFO d.d. 2 december 2015, p. 78 en 79.
10.Het geschrift, te weten een rapport van het NFI d.d. 1 maart 2016, p. 106.
11.Het proces-verbaal bevindingen ondersteuning LFO d.d. 2 december 2015, p. 79.
12.Het geschrift, te weten een rapport van het NFI d.d. 1 maart 2016, p. 106.
13.Het proces-verbaal bevindingen ondersteuning LFO d.d. 2 december 2015, p. 79.
14.Het geschrift, te weten een rapport van het NFI d.d. 1 maart 2016, p. 106.
15.Het proces-verbaal bevindingen ondersteuning LFO d.d. 2 december 2015, p. 80.
16.Het geschrift, te weten een rapport van het NFI d.d. 1 maart 2016, p. 106.
17.Het proces-verbaal bevindingen ondersteuning LFO d.d. 2 december 2015, p. 80.
18.Het geschrift, te weten een rapport van het NFI d.d. 1 maart 2016, p. 107.
19.Het proces-verbaal bevindingen ondersteuning LFO d.d. 2 december 2015, p. 80.
20.Het geschrift, te weten een rapport van het NFI d.d. 1 maart 2016, p. 107.
21.Het proces-verbaal bevindingen ondersteuning LFO d.d. 2 december 2015, p. 80.
22.Het geschrift, te weten een rapport van het NFI d.d. 1 maart 2016, p. 107.
23.Het proces-verbaal bevindingen ondersteuning LFO d.d. 2 december 2015, p. 79.
24.Het geschrift, te weten een rapport van het NFI d.d. 1 maart 2016, p. 107.
25.Het proces-verbaal bevindingen ondersteuning LFO d.d. 2 december 2015, p. 81.
26.Het geschrift, te weten een rapport van het NFI d.d. 1 maart 2016, p. 107.
27.Het proces-verbaal bevindingen ondersteuning LFO d.d. 2 december 2015, p. 78, 80 en 81.
28.Het geschrift, te weten een rapport van het NFI d.d. 1 maart 2016, p. 107.
29.Het proces-verbaal bevindingen ondersteuning LFO d.d. 2 december 2015, p. 77 tot en met 81 en 83.
30.Het proces-verbaal doorzoeking ter inbeslagneming d.d. 12 november 2015, p. 67 en 68.
31.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 november 2015, p. 42.
32.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 april 2016, p. 181.
33.De processen-verbaal van verhoor getuigen d.d. 9 november 2015, p. 138, 139 en 156 en 157.
34.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] d.d. 9 november 2015, p. 139.
35.De verklaring van de verdachte ter terechtzitting d.d. 3 juni 2022 afgelegd.
36.Het proces-verbaal bevindingen ondersteuning LFO d.d. 16 maart 2016, p. 109 en 111.
37.Het proces-verbaal van kennisgeving van inbeslagneming d.d. 10 november 2015, p. 120, in combinatie met het proces-verbaal aanvraag DNA-onderzoek d.d. 4 februari 2016, p. 543 en het geschrift, te weten het rapport van het NFI d.d. 5 november 2019, niet doorgenummerd.
38.Het proces-verbaal bevindingen ondersteuning LFO d.d. 16 maart 2016, p. 116 en 117.
39.Het geschrift, te weten een rapport van het NFI d.d. 5 november 2019, niet doorgenummerd.