ECLI:NL:RBLIM:2022:4539

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
14 juni 2022
Publicatiedatum
15 juni 2022
Zaaknummer
9796927/AZ/22-34 14062022
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en recht op transitievergoeding van werknemer bij gemeente Venlo

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 14 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [eiser], en zijn werkgever, de gemeente Venlo. De werknemer was op staande voet ontslagen na een incident waarbij hij dreigde zichzelf in brand te steken met een brandbare vloeistof. De werknemer verzocht om vernietiging van het ontslag en om doorbetaling van loon en emolumenten, alsook om een transitievergoeding. De gemeente Venlo voerde aan dat het ontslag op staande voet gerechtvaardigd was vanwege de ernstige gedragingen van de werknemer, die de veiligheid van medewerkers in gevaar had gebracht. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig was, omdat de gedragingen van de werknemer een dringende reden voor ontslag vormden. De rechter weigerde echter het verzoek van de gemeente om geen transitievergoeding toe te kennen, omdat de omstandigheden van de zaak, waaronder de langdurige re-integratieproblemen van de werknemer, een uitzondering rechtvaardigden. De kantonrechter kende de werknemer een transitievergoeding van € 15.909,54 bruto toe, maar wees de overige verzoeken van de werknemer af. De gemeente Venlo kreeg gelijk in haar verzoek om verklaring voor recht dat zij op goede gronden een beroep op verrekening had gedaan.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 9796927 \ AZ VERZ 22-34
Beschikking van de kantonrechter van 14 juni 2022
in de zaak van:
[eiser],
wonend [straatnaam] ,
[postcode] [naam woonplaats] , gemeente [naam gemeente] ,
werknemer,
gemachtigde mr. E.H.J. van Gerven,
verzoekende partij in het verzoek, verwerende partij in het (voorwaardelijk) zelfstandig verzoek,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon GEMEENTE VENLO,
gevestigd te Venlo,
werkgever,
gemachtigde mr. H. Barrahmun,
verwerende partij in het verzoek, verzoekende partij in het (voorwaardelijk) zelfstandig verzoek.
Partijen zullen hierna [eiser] en de gemeente Venlo worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 2 april 2022 ter griffie ontvangen verzoekschrift, tevens houdend een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ex artikel 223 Rv
- het op 6 mei 2022 ter griffie ontvangen verweerschrift, tevens houdend een zelfstandig verzoek dat strekt tot (voorwaardelijke) ontbinding van de arbeidsovereenkomst ex artikel 7:671b BW in verbinding met artikel 7:669 lid 3, onderdeel e, subsidiair onderdeel g, en meer subsidiair onderdeel i BW
- de op 10 mei 2022 ter griffie ontvangen vervangende productie 1 behorend bij het verweerschrift
- de mondelinge behandeling d.d. 17 mei 2022
- de door beide gemachtigden overgelegde pleitaantekeningen.
1.2.
Daarna is beschikking bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] , geboren op [geboorte dag en maand] 1961, is op 1 januari 2010 bij de gemeente Venlo in dienst getreden en vervulde laatstelijk de functie van Bijzonder Opsporings Ambtenaar (BOA) tegen een salaris van € 2.947,00 bruto per maand, exclusief vakantiebijslag en overige emolumenten. Voorafgaand aan zijn dienstverband bij de gemeente Venlo was [eiser] sinds 1 augustus 2005 in dienst als BOA bij de gemeente ’s-Hertogenbosch.
2.2.
Op 11 januari 2016 heeft [eiser] tijdens deelname aan een verplichte agressietraining voor zijn werk ernstig letsel opgelopen aan zijn rechterduim. [eiser] heeft zijn werkzaamheden als BOA na het ongeval zo goed en kwaad als het kon voortgezet. Gaandeweg werd steeds duidelijker dat hij, vanwege het opgelopen letsel, niet langer kon voldoen aan bepaalde verplichtingen.
2.3.
Per 6 november 2018 is [eiser] door de bedrijfsarts ongeschikt bevonden om zijn functie als BOA in volle omvang uit te oefenen. Deze datum is door de gemeente Venlo aangemerkt als eerste ziektedag van [eiser] .
2.4.
In maart 2019 is een arbeidsdeskundig rapport opgesteld door Pro.Fit. De conclusie uit dat onderzoek luidde dat [eiser] niet geschikt was om zijn eigen werk in volle omvang te verrichten en aanpassing van het eigen werk ook niet mogelijk was. [eiser] werd wel geschikt geacht voor ander passend werk bij de gemeente Venlo en het advies luidde om door middel van werkervaringsstages te gaan onderzoeken of bepaalde geduide functies in de praktijk passend zouden zijn bij de beperkingen en mogelijkheden van [eiser] .
2.5.
Er volgde een moeizaam re-integratietraject.
2.6.
Op 14 december 2021 is tijdens een gesprek met [eiser] gesproken over het feit dat [eiser] inmiddels meer dan 3 jaar ziek is. In dit gesprek is namens de gemeente Venlo toegelicht dat zij voornemens was het dienstverband met [eiser] te beëindigen omdat herplaatsing niet mogelijk was gebleken. Aangegeven werd dat er wel nog zekerheidshalve zou worden bezien of er binnen 26 weken wellicht toch nog een passende structurele arbeidsplaats beschikbaar zou komen, maar dat de kans daarop klein was.
2.7.
Op 1 februari 2022 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen [eiser] , zijn leidinggevende [naam leidinggevende] , de HR adviseur [naam HR adviseur] en de arbeidsjurist van de gemeente Venlo, [naam arbeidsjurist] , die via een videoverbinding deelnam aan het gesprek. [eiser] heeft verteld dat de afgelopen 5 jaar een heel moeilijke periode voor hem is geweest waarbij hij zich niet altijd even eerlijk behandeld heeft gevoeld. Vervolgens heeft Backus de route naar het ontslag van [eiser] aan de orde gesteld. [eiser] keerde steeds meer in zichzelf en heeft op een gegeven moment een poging tot suïcide gedaan. Hij heeft zichzelf overgoten met een brandbare vloeistof en heeft gedreigd om zichzelf in brand te steken. De twee aanwezige medewerkers hebben in paniek de ruimte verlaten. Het is bij een dreiging gebleven. Direct na het incident is [eiser] door de politie aangehouden en in verzekering gesteld. Van 4 tot en met 17 februari 2022 is [eiser] opgenomen geweest in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum in Vught.
2.8.
Bij brief van 3 februari 2022 is [eiser] op staande voet ontslagen. De gemeente Venlo schrijft onder meer:
‘U heeft (welbewust) een zeer dreigende situatie voor de medewerkers en de bezoekers van de gemeente Venlo als ook haar eigendommen gecreëerd door te dreigen uzelf c.q. de ruimte in brand te steken. Daarbij heeft u gedreigd een medewerker met benzine, althans een naar benzine ruikende vloeistof te overgieten terwijl u een aansteker vasthield. Meerdere medewerkers van de gemeente Venlo waren getuige van uw choquerende en bedreigende gedragingen. Met onmiddellijke ingang is u dan ook de toegang tot de locaties van de gemeente organisatie op 1 februari ontzegd. Voorgaande omstandigheden leveren, ieder zelfstandig, maar ook in onderlinge samenhang een dringende reden ex art. 7:677 en art. 7:678 BW op.’

3.Het geschil

3.1.
[eiser] verzoekt:
primair:
- vernietiging van het op 3 februari 2022 gegeven ontslag op staande voet,
- veroordeling van de gemeente Venlo tot doorbetaling van loon en emolumenten, te vermeerderen met de wettelijke rente en de wettelijke verhoging,
- veroordeling van de gemeente Venlo om [eiser] binnen 48 uur na deze uitspraak toe te laten tot de bedongen werkzaamheden,
subsidiair:
- veroordeling van de gemeente Venlo tot betaling van een billijke vergoeding van
€ 189.468,81 bruto,
- veroordeling van de gemeente Venlo tot betaling van de transitievergoeding van
€ 21.720,80 bruto,
- veroordeling van de gemeente Venlo tot betaling van een vergoeding van € 19.432,31 bruto wegens onregelmatige opzegging,
- te verklaren voor recht dat [eiser] geen gefixeerde schadevergoeding verschuldigd is aan de gemeente Venlo en de gemeente Venlo te veroordelen tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 6.696,29 bruto ten titel van eindafrekening,
meer subsidiair:
- voor het geval de arbeidsovereenkomst wél is geëindigd door het ontslag op staande voet, veroordeling van de gemeente Venlo tot betaling van de transitievergoeding van € 21.720,80 bruto,
primair, subsidiair en meer subsidiair:
- veroordeling van de gemeente Venlo in de buitengerechtelijke incassokosten,
- veroordeling van de gemeente Venlo in de kosten van deze procedure.
3.2.
Bij wijze van voorlopige voorziening voor de duur van de procedure verzoekt [eiser] om de gemeente Venlo te veroordelen tot doorbetaling van loon en emolumenten, te vermeerderen met de wettelijke rente en de wettelijke verhoging.
3.3.
De gemeente Venlo heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de verzoeken van [eiser] .
3.4.
Bij wijze van zelfstandig verzoek wordt door de gemeente Venlo verzocht:
- te verklaren voor recht dat de gemeente Venlo (in het verzoekschrift staat ‘ [eiser] ’, hetgeen wordt aangemerkt als een kennelijke verschrijving) bij brief van 3 februari 2022 op goede gronden een beroep op verrekening van de eindafrekening met de gefixeerde schadevergoeding heeft gedaan,
- de arbeidsovereenkomst met [eiser] (voorwaardelijk) te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 1, onderdeel a, Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) in verbinding met artikel 7:669 lid 3, onderdeel e, subsidiair onderdeel g en meer subsidiair onderdeel i, BW.
3.5.
[eiser] heeft verweer gevoerd tegen de zelfstandige verzoeken.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna - voor zover relevant - nader ingegaan.

4.De beoordeling

Het verzoek van [eiser] tot het vernietigen van het ontslag op staande voet
4.1.
[eiser] heeft de onderliggende verzoeken tijdig ingediend, omdat deze zijn ontvangen binnen twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst door de gemeente Venlo is beëindigd (artikel 7:686a lid 4, onderdeel a, BW).
4.2.
Het geschil van partijen betreft in de eerste plaats de vraag of het door de gemeente Venlo aan [eiser] gegeven ontslag op staande voet moet worden vernietigd.
4.3.
Op grond van artikel 7:677 lid 1 BW is ieder van partijen bevoegd de arbeidsovereenkomst onverwijld op grond van een dringende reden op te zeggen, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij. Ingevolge artikel 7:678 lid 1 BW worden voor de gemeente Venlo als dringende redenen als vorenbedoeld beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van [eiser] , die ten gevolge hebben dat van de gemeente Venlo redelijkerwijze niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van een zodanige dringende reden sprake is, moeten de omstandigheden van het geval in onderling verband en samenhang in aanmerking worden genomen. Tot deze omstandigheden behoren onder meer de persoonlijke omstandigheden van [eiser] , zoals diens leeftijd, de aard en duur van het dienstverband en de gevolgen van het ontslag op staande voet. Ook indien de gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van de persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van de dringende reden tot de slotsom leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is.
4.4.
De dringende reden die is meegedeeld en dus moet worden beoordeeld, is blijkens de ontslagbrief van 3 februari 2022 dat [eiser] (welbewust) een zeer dreigende situatie voor de medewerkers en de bezoekers van de gemeente Venlo als ook haar eigendommen heeft gecreëerd door te dreigen zichzelf c.q. de ruimte waarin hij zich bevond, in brand te steken, waarbij hij ook heeft gedreigd een medewerker met benzine, althans een naar benzine ruikende vloeistof te overgieten.
Standpunt [eiser]
4.5.
[eiser] erkent dat hij zichzelf heeft overgoten met een brandbare vloeistof, maar betwist nadrukkelijk het verwijt dat hij de fles met brandbare vloeistof op een van de aanwezige medewerkers zou hebben gericht en/of dat hij gedreigd zou hebben een medewerker met een brandbare vloeistof te overgieten. [eiser] stelt dat hij enkel voor ogen had om zichzelf iets aan te doen; dat was volgens hem geen verrassing te noemen omdat zowel in de rapportage van OCA als in het verslag van de psychiater van Vincent van Gogh GGZ van die mogelijkheid al melding werd gemaakt. In de rapportage van OCA staat vermeld dat de werksituatie in hoge mate spanningen veroorzaakte bij [eiser] en dat die gepaard gingen met gevoelens van boosheid en somberheid, waarbij expliciet melding wordt gemaakt van het feit dat er bij [eiser] sprake is van suïcidale gedachten. In het verslag van de psychiater van Vincent van Gogh GGZ staat geschreven dat suïcide voor [eiser] een optie in de toekomst is als onrecht aanhoudt en dat wanneer het arbeidsconflict mocht persisteren er een verhoogd risico is op suïcide, waarbij [eiser] de fantasie heeft geuit om dat in het bijzin van zijn werkgever te doen.
4.6.
De directe aanleiding voor deze ‘gestoorde’ gedachten houdt verband met de uitzichtloze situatie waarin [eiser] terecht was gekomen. Tot het moment waarop het arbeidsongeval plaatsvond was [eiser] een uitermate tevreden persoon en had hij het zeer naar zijn zin op het werk en met zijn collega’s. Na het ongeval volgde een uitermate moeizaam verlopend re-integratietraject waarbij [eiser] weinig tot geen steun ervoer vanuit de gemeente Venlo. [eiser] heeft zich achtergesteld en gediscrimineerd gevoeld, onder meer omdat hij voor sommige functies om onduidelijke dan wel onjuiste redenen niet in aanmerking kwam of omdat hij juist werd tegengewerkt door hem te plaatsen in een functie die niet passend te noemen was in combinatie met de druk om de loonbetaling stop te zetten als [eiser] de functie niet zou gaan vervullen. Gedurende een periode van zeker ruim 3 jaar heeft [eiser] zichzelf staande moeten houden maar de daarmee gepaard gaande spanningen, gevoelens van machteloosheid, boosheid en teleurstelling hebben ook geleid tot serieuze psychische klachten bij [eiser] .
4.7.
In het gesprek van 1 februari 2022 is er iets geknapt bij [eiser] en het is onder invloed van een psychische/psychiatrische stoornis geweest, dat [eiser] tot zijn wanhoopsdaad is gekomen. Die gedragingen kunnen [eiser] echter niet worden toegerekend, althans kunnen de verweten gedragingen niet los worden gezien van de psychische stoornis van [eiser] . De gemeente Venlo was op de hoogte van het feit dat [eiser] met dergelijke klachten bekend was, en zij had zich ervan dienen te vergewissen dat de aan [eiser] verweten gedragingen geen verband hielden met zijn psychische gesteldheid. De gemeente Venlo is ten onrechte tot ontslag op staande voet overgegaan. Er is door de gemeente Venlo ook geen hoor en wederhoor toegepast. Verder is er door de gemeente Venlo geen rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van [eiser] , welke omstandigheden voor de gemeente Venlo reden zouden moeten zijn geweest om af te zien van een ontslag op staande voet.
Standpunt gemeente Venlo
4.8.
De gemeente Venlo is van mening dat zij [eiser] op 3 februari 2022 op staande voet heeft mogen ontslaan, nu aan alle door de wet en in de rechtspraak aan ontslag op staande voet gestelde eisen is voldaan. Het is in de optiek van de gemeente Venlo evident dat van haar als werkgever niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren na de gebeurtenissen van 1 februari 2022. Het incident en het handelen van [eiser] hebben een grote impact gehad op medewerkers; diverse medewerkers hebben professionele hulp moeten inschakelen. Daarnaast is de dienstverlening van de gemeente op 1 februari 2022 ernstig ontregeld; het gemeentehuis was urenlang ontruimd.
4.9.
Uit artikel 7:678 lid 2 BW volgen verschillende voorbeelden van situaties waarin dringende redenen aanwezig kunnen worden geacht. De gedragingen van [eiser] vallen onder meerdere onder in deze wetsbepaling genoemde situaties. [eiser] heeft zich bijvoorbeeld schuldig gemaakt aan het misdrijf (voorbereiding van) brandstichting, [eiser] heeft zijn medewerknemers ernstig bedreigd, en [eiser] heeft zichzelf of anderen opzettelijk aan ernstig gevaar blootgesteld. De gedragingen van [eiser] zijn al helemaal onacceptabel gezien het feit dat hij de functie van BOA vervulde, hetgeen de gemeente Venlo als verzwarende factor beschouwt. Waar [eiser] moet zorgen voor veiligheid, is het [eiser] geweest die de veiligheid van de eigendommen en medewerkers van de gemeente Venlo ernstig in gevaar heeft gebracht. De gemeente Venlo moet als overheidswerkgever kunnen vertrouwen op de integriteit en verantwoordelijkheid van ambtenaar [eiser] , welk vertrouwen door hem onherstelbaar is beschadigd.
4.10.
De gemeente Venlo is verder van mening dat nergens uit volgt dat bij [eiser] sprake is van een psychische/psychiatrische stoornis, waardoor de gedragingen [eiser] niet kunnen worden verweten. Uit de door [eiser] overgelegde stukken volgt dat hij tot zijn gedragingen is gekomen vanwege zijn copingstijl. [eiser] was zich volledig bewust van zijn gedragingen. Voor een ontslag op staande voet is overigens niet altijd vereist dat de werknemer van zijn gedraging een verwijt kan worden gemaakt.
4.11.
De gemeente Venlo herkent zich in het geheel niet in de weergave van het re-integratietraject door [eiser] . Gedurende een periode van ruim drie jaar heeft de gemeente Venlo zich maximaal ingespannen om [eiser] binnen of buiten haar organisatie te re-integreren in ander passend werk. Van tekortkoming in het re-integratietraject is, anders dan het (iets) te laat inzetten van het tweede spoor, geen sprake.
De kantonrechter
De rechtsgeldigheid van het ontslag op staande voet
4.12.
De kantonrechter stelt vast dat [eiser] niet heeft betwist dat hij zichzelf heeft overgoten met een brandbare vloeistof en heeft gedreigd zichzelf in brand te steken. Deze feiten staan dus vast. Hoewel [eiser] weerspreekt dat hij heeft gedreigd om ook een medewerker met een brandbare vloeistof te overgieten, acht de kantonrechter niet doorslaggevend of dit nu wel of niet is gebeurd. Enkel en alleen al het zichzelf – in een gesloten ruimte in de nabijheid van collega’s - overgieten met een brandbare vloeistof en het dreigen om zichzelf in brand te steken, is dusdanig ernstig en heeft een zodanige impact gehad op de aanwezige medewerkers, dat de gemeente Venlo in redelijkheid kon beslissen de arbeidsovereenkomst met [eiser] met onmiddellijke ingang te beëindigen.
4.13.
Het betoog van [eiser] dat hem van zijn gedragingen geen verwijt kan worden gemaakt vanwege zijn psychische dan wel psychiatrische stoornis zal worden gepasseerd. Ingevolge artikel 7:678 BW worden als dringende redenen voor de werkgever beschouwd ‘zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet kan gevergd worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren’. Niet vereist is dat de werknemer van zijn gedragingen een verwijt kan worden gemaakt, zodat uitgangspunt behoort te zijn dat ontslag op staande voet in beginsel ook mogelijk is indien de werknemer geen verwijt treft; het hangt af van de aard van de dringende, voor het ontslag op staande voet aangevoerde reden, en, zo die aard niet reeds meebrengt dat de eis van verwijtbaarheid moet worden gesteld, van de afweging van de concrete omstandigheden van het geval, of het verweer van de werknemer dat die reden niet toereikend is voor een ontslag op staande voet omdat die gedraging hem niet valt te verwijten, doel kan treffen (vgl. HR 3 maart 1989, nr. 13474, NJ 1989, 549).
4.14.
In het geval van [eiser] staat naar het oordeel van de kantonrechter in de eerste plaats niet vast dat er bij hem sprake is van een psychische dan wel psychiatrische stoornis. Dit volgt immers niet uit de door [eiser] in het geding gebrachte (medische) stukken/rapportages. Maar zelfs als daar wel sprake van zou zijn, en [eiser] om die reden niet verwijtbaar zou hebben gehandeld, is de kantonrechter nog van oordeel dat de dringende reden dusdanig ernstig is, dat een ontslag op staande voet hoe dan ook gerechtvaardigd is.
4.15.
Daarnaast acht de kantonrechter van belang dat aan het feit voorbereiding door [eiser] vooraf is gegaan. [eiser] ging naar een gesprek waarvan hij weliswaar wist dat het over de beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst zou gaan maar waarvan hij de exacte strekking niet kende. Toch heeft hij zich voorzien van een fles benzine en een aansteker. Dat veronderstelt een zekere mate van planmatig werken en het op voorhand maken van een afweging. Er is in ieder geval geen sprake geweest van een zuivere impulsreactie. Ook dat maakt dat [eiser] verantwoordelijk kan worden gehouden voor zijn handelen.
4.16.
Het vorenstaande brengt met zich dat naar het oordeel van de kantonrechter het ontslag op staande voet rechtsgeldig is en standhoudt.
4.17.
Nu het ontslag op staande voet rechtsgeldig is en dus heeft geleid tot een rechtsgeldige beëindiging van de arbeidsovereenkomst, zal het verzoek van [eiser] om vernietiging van dat ontslag worden afgewezen.
De gevorderde billijke vergoeding en de vergoeding op grond van onregelmatige opzegging missen derhalve ook een grondslag en worden eveneens afgewezen. De vorderingen tot betaling van het loon, de wettelijke verhoging, de wettelijke rente alsmede de gevorderde voorlopige voorziening treffen hetzelfde lot en zullen ook worden afgewezen.
Recht op de transitievergoeding
4.18.
[eiser] verzoekt eveneens om toekenning van de transitievergoeding.
De gemeente Venlo stelt dat [eiser] hierop geen aanspraak kan maken, nu het ontslag het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen. De gemeente Venlo verwijst in dit verband naar artikel 7:673 lid 7 sub c BW.
4.19.
Indien een ontslag op staande voet gegrond is bevonden is er doorgaans geen plaats voor toekenning van een transitievergoeding omdat er dan meestal sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van de werknemer. Dat wordt anders indien het niet toekennen van de transitievergoeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is (artikel 7:673 lid 8 BW). Deze toets komt overeen met die van de artikelen 6:2 BW en 6:248 lid 2 BW, wat betekent dat de lat hoog ligt en de rechter terughoudendheid zal moeten betrachten bij de mogelijkheid om toch de transitievergoeding (geheel of gedeeltelijk) toe te kennen. De kantonrechter heeft in dit verband gelet op de navolgende omstandigheden.
4.20.
De kantonrechter ziet het begin van de “neergang” van [eiser] in het hem overkomen arbeidsongeval in januari 2016. Hij is bij de uitoefening van zijn werkzaamheden voor de gemeente Venlo – het volgen van een verplichte training – arbeidsongeschikt geworden. Een andere oorzaak voor het niet langer kunnen uitoefenen van zijn werk is niet gesteld of gebleken.
4.21.
Daarna volgde een langdurig en moeizaam re-integratietraject. Hoewel [eiser] zich actief opstelde en zelf initiatieven ontplooide om stages te lopen op verschillende afdelingen, leidde dit niet tot een structurele nieuwe werkplek.
Naar het oordeel van de kantonrechter staat verder vast dat de gemeente Venlo tijdens het re-integratietraject steken heeft laten vallen. Zo werd [eiser] geplaatst in de functie van berijder van de heetwatermachine, terwijl hij aangaf dat het werk niet passend voor hem was in verband met zijn medische beperkingen. Onder dreiging van een loonstop, is [eiser] de functie toch gaan uitvoeren. [eiser] heeft bij het UWV een bezwaarschrift ingediend, en het UWV was eveneens van oordeel dat het werk niet passend voor hem was.
Op 13 april 2020 heeft het UWV op verzoek van [eiser] nogmaals een deskundigenoordeel gegeven en geconcludeerd dat de gemeente Venlo onvoldoende meewerkte aan de re-integratie van [eiser] . Volgens het UWV was de gemeente Venlo tekortgeschoten omdat het spoor 2 traject te laat was opgestart. Als reactie daarop heeft de gemeente Venlo alsnog op 9 juni 2020 een spoor 2 traject opgestart.
Het is waar dat de gemeente Venlo uiteindelijk voldoende inspanningen heeft geleverd in het kader van de re-integratie maar dat neemt niet weg dat het zeer aannemelijk is dat zij als gevolg van voornoemde fouten toch ook een bijdrage heeft geleverd aan de spanning en het wantrouwen dat bij [eiser] is ontstaan.
4.22.
Uit de door [eiser] in het geding gebrachte medische stukken, waaronder de rapportage van het OCA (productie 14) en het verslag van de psychiater van het Vincent van Gohg GGZ aan de huisarts (productie 16), blijkt dat het steeds slechter ging met de geestelijke gezondheid van [eiser] . Suïcidale gedachten en de fantasie van een zelfmoord in aanwezigheid van de werkgever worden daarin expliciet benoemd. Uit die stukken blijkt dus duidelijk de impact die het arbeidsconflict op het welbevinden van [eiser] had. Deze informatie was bekend bij de bedrijfsarts en valt daarmee onder de verantwoordelijkheid van de gemeente Venlo. Naar het oordeel van de kantonrechter blijkt niet dat de werkgever hiermee voortvarend aan de slag is gegaan.
4.23.
Tot slot staat de kantonrechter stil bij het bewuste gesprek van 1 februari 2022 waarin gesproken zou gaan worden over het naderende ontslag van [eiser] . In dat gesprek werd de kwetsbare persoon [eiser] geplaatst tegenover 3 medewerkers van de gemeente Venlo. Dat [eiser] daarbij het gevoel gehad moet hebben “geen kant op te kunnen” is gemakkelijk voorstelbaar.
4.24.
De kantonrechter wil er geen misverstand over laten bestaan dat naar zijn oordeel de hiervoor geschetste omstandigheden geen andere beoordeling van het ontslag op staande voet vergen. Het gepleegde feit wordt er namelijk niet minder erg door, de impact voor de aanwezige medewerkers niet minder groot en de volle verantwoordelijkheid rust onverminderd bij [eiser] . Maar het gaat hier om die ene misstap in een overigens goed verlopen dienstverband. Dat, tezamen met de genoemde omstandigheden geven wel aanleiding om aan [eiser] de transitievergoeding toe te kennen, nu de kantonrechter van oordeel is dat het niet toekennen ervan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
De hoogte van de transitievergoeding
4.25.
Partijen houdt verdeeld of bij de berekening van de hoogte van de transitievergoeding als aanvangsdatum van het dienstverband van [eiser] de datum 1 augustus 2005 geldt (start bij de gemeente ’s-Hertogenbosch) of de datum 1 januari 2010 (start bij de gemeente Venlo).
4.26.
In artikel 7:673 lid 2 BW is bepaald dat de transitievergoeding voor elk jaar dat de arbeidsovereenkomst heeft geduurd gelijk is aan een derde van het loon per maand.
Volgens de eerste zin van artikel 7:673 lid 4, onderdeel b, BW worden voor de berekening van de duur van de arbeidsovereenkomst een of meer voorafgaande arbeidsovereenkomsten tussen dezelfde partijen, die elkaar met tussenpozen van ten hoogste zes maanden hebben opgevolgd, samengeteld. Deze bepaling is in het geval van [eiser] echter niet van toepassing, nu de gemeente ’s-Hertogenbosch en de gemeente Venlo twee zelfstandige bestuursorganen zijn die niet als dezelfde partij kunnen worden beschouwd.
4.27.
Uit de tweede zin van artikel 7:673 lid 4, onderdeel b, BW volgt dat voorafgaande arbeidsovereenkomsten ook worden samengeteld indien de werknemer achtereenvolgens in dienst is geweest bij verschillende werkgevers die, ongeacht of inzicht bestaat in de hoedanigheid en geschiktheid van de werknemer, ten aanzien van de verrichte arbeid redelijkerwijze geacht moeten worden elkaars opvolger te zijn. De Hoge Raad heeft inmiddels echter geoordeeld dat werkgeverswisselingen van vóór 1 juli 2015 langs de maatstaf van het arrest Van Tuinen/Wolters moeten worden gelegd. Voor de berekening van de dienstjaren in het kader van de transitievergoeding zal bij een werkgeverswissel van vóór 1 juli 2015 - zoals bij [eiser] het geval is - derhalve niet alleen sprake moeten zijn van een nieuwe arbeidsovereenkomst die wezenlijk dezelfde vaardigheden en verantwoordelijkheden eist als de vorige overeenkomst, maar ook dat tussen de nieuwe en vorige werkgever zodanige banden bestaan dat het door de laatste op grond van zijn ervaringen met de werknemer verkregen inzicht in diens hoedanigheden en geschiktheid in redelijkheid ook moet worden toegerekend aan de nieuwe werkgever. Of daarvan sprake is is niet gesteld en ook niet gebleken.
4.28.
Daarnaast is gelet op de wetsgeschiedenis van opvolgend werkgeverschap geen sprake als de werknemer op eigen initiatief dezelfde arbeid bij een nieuwe werkgever gaat verrichten, of als een werknemer vrijwillig besluit de arbeidsovereenkomst met een werkgever op te zeggen om een arbeidsovereenkomst met een andere werkgever aan te gaan. Dat wordt meerdere keren in de wetsgeschiedenis benadrukt en herhaald. De gedachte daarachter is dat alleen beoogd is om opvolgend werkgeverschap aan te nemen als de aanleiding voor het overgaan naar een nieuwe werkgever is gelegen bij de werkgever.
In het onderhavige geval is niet gebleken dat de gemeente ’s-Hertogenbosch heeft bewerkstelligd dat [eiser] bij de gemeente Venlo in dienst zou treden. De kantonrechter gaat er dan ook vanuit dat [eiser] op eigen initiatief en vrijwillig bij de gemeente
‘s-Hertogenbosch is vertrokken om te gaan werken bij de gemeente Venlo. Er is gelet op de duidelijke bedoeling van de wet daarom ook geen sprake van opvolgend werkgeverschap.
Bij de berekening van de transitievergoeding zal daarom worden uitgegaan van 1 januari 2010 als begindatum van het dienstverband.
4.29.
De kantonrechter stelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 7:673 lid 2 BW de transitievergoeding vast op € 15.909,54 bruto.
Het zelfstandig verzoek van de gemeente Venlo: verklaring voor recht
4.30.
De gemeente Venlo heeft verzocht te verklaren voor recht dat zij bij brief van
3 februari 2022 op goede gronden een beroep op verrekening van de eindafrekening met de gefixeerde schadevergoeding heeft gedaan, omdat [eiser] de gemeente Venlo door opzet of schuld een dringende reden heeft gegeven om de arbeidsovereenkomst op staande voet op te zeggen.
4.31.
De kantonrechter is van oordeel dat voldaan is aan de vereisten van artikel 7:677 lid 2 BW. [eiser] heeft immers door opzet of schuld aan de gemeente Venlo een dringende reden gegeven om de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen en is als gevolg daarvan aan de gemeente Venlo een vergoeding verschuldigd over de wettelijke opzegtermijn, de zogenaamde gefixeerde schadevergoeding. De verzochte verklaring voor recht is dan ook toewijsbaar.
Het zelfstandig verzoek van de gemeente Venlo: (voorwaardelijke) ontbinding
4.32.
Nu de voorwaarde waaronder de gemeente Venlo het zelfstandig tegenverzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst heeft ingediend zich niet voordoet komt de kantonrechter niet toe aan een inhoudelijke beoordeling daarvan.
De door partijen daarover ingenomen stellingen, behoeven daarom geen bespreking meer.
In alle verzoeken
4.33.
In de uitkomst van alle verzoeken tezamen ziet de kantonrechter aanleiding de proceskosten te compenseren, in die zin dat partijen ieder hun eigen proceskosten dragen.

5.De beslissing

De kantonrechter
Inzake het verzoek van [eiser]
5.1.
veroordeelt de gemeente Venlo tot betaling van de transitievergoeding van
€ 15.909,54 bruto,
5.2.
wijst de overige verzoeken af,
Inzake de voorlopige voorziening
5.3.
wijst het verzoek af,
Inzake het verzoek van de gemeente Venlo
5.4.
verklaart voor recht dat de gemeente Venlo bij brief van 3 februari 2022 op goede gronden een beroep op verrekening van de eindafrekening met de gefixeerde schadevergoeding heeft gedaan, omdat [eiser] de gemeente Venlo door opzet of schuld een dringende reden gegeven heeft om de arbeidsovereenkomst op staande voet op te zeggen,
Inzake alle verzoeken
5.5.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt,
5.6.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.A.J. van Leeuwen en in het openbaar uitgesproken.
type: em
coll: