ECLI:NL:RBLIM:2022:4508

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
13 juni 2022
Publicatiedatum
13 juni 2022
Zaaknummer
C/03/304394 / KG ZA 22-141
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vorderingen tot schorsing executie, opheffing beslagen, nakoming verblijvingsbeding en voorschot op schadevergoeding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 8 juni 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiser en gedaagde, die een geregistreerd partnerschap hadden dat in 2019 is ontbonden. Eiser vorderde onder andere schorsing van de executie van een beschikking van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, waarin gedaagde was veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 24.560,00. Eiser stelde dat gedaagde executiemaatregelen zou treffen indien hij dit bedrag niet zou voldoen. De voorzieningenrechter overwoog dat er geen grond was voor schorsing van de executie, omdat er geen sprake was van een juridische of feitelijke misslag in het vonnis van het Gerechtshof. De vordering tot schorsing werd dan ook afgewezen.

Daarnaast vorderde eiser opheffing van de executoriale beslagen en een bevel tot nakoming van het verblijvingsbeding door gedaagde. De voorzieningenrechter oordeelde dat gedaagde haar verplichtingen niet vrijwillig nakwam en dat eiser recht had op nakoming van het verblijvingsbeding. De voorzieningenrechter heeft gedaagde dan ook veroordeeld tot medewerking aan de uitvoering van het verblijvingsbeding.

De voorzieningenrechter heeft het conservatoire beslag op de woning opgeheven, onder de voorwaarde dat eiser een bankgarantie van € 175.000,00 zou verstrekken. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer / rolnummer: C/03/304394 / KG ZA 22-141
Vonnis in kort geding van 8 juni 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat: mr. R.M.H.H. Tuinstra,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat: mr. A.J. Robbers.
Partijen worden hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • de aanvullende producties 12 en 13 van [eiser] ;
  • de akte van [gedaagde] van 22 mei 2022, met productie 1 en bijlage A;
  • de mondelinge behandeling van 25 mei 2022;
  • de spreekaantekeningen van de advocaat van [eiser] ;
  • de spreekaantekeningen van de advocaat van [gedaagde] .
1.2.
Tot slot is vonnis bepaald.
1.3.
De voorzieningenrechter stelt vast dat [gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] en tot veroordeling van [eiser] in de proceskosten. Zij heeft daartoe een reconventionele vordering ingesteld. Nu geen sprake is van een zelfstandige tegenvordering maar slechts van een verweer tegen de vordering in conventie zal de voorzieningenrechter enkel uitgaan van de vorderingen van [eiser] jegens [gedaagde] en het daartegen gevoerde verweer.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op 2 januari 2006 een geregistreerd partnerschap aangegaan. Dit geregistreerd partnerschap is bij beschikking van 17 oktober 2019 van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, ontbonden, welke beschikking op 27 januari 2020 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente Roermond.
2.2.
Bij latere beschikking van 25 mei 2021 heeft de Rechtbank Limburg eindbeslissingen gegeven over de verzochte nevenvoorzieningen. De rechtbank heeft – onder meer – bepaald dat [gedaagde] gehouden is tot nakoming van het tussen partijen gesloten verblijvingsbeding en heeft de woning aan de [adres] te [plaats] inclusief de hypothecaire geldlening aan [eiser] toegedeeld, waarbij [eiser] [gedaagde] dient te laten ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid, en heeft bepaald dat [eiser] een bedrag van € 61.750,00 aan [gedaagde] zal voldoen "ter afwikkeling van de partnerschapsvoorwaarden/de nakoming van het verblijvingsbeding, in verband met de overwaarde van de woning."
2.3.
[gedaagde] heeft hoger beroep ingesteld tegen voornoemde beschikking en [eiser] heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
2.4.
[gedaagde] heeft haar vordering in verband met de door haar gewenste verdeling begroot op € 1.200.000,00. Ter zekerstelling van deze vordering heeft [gedaagde] , met verlof van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg, locatie Roermond, die de vordering inclusief rente en kosten heeft begroot op € 1.200.000,00, op 24 juni 2021 conservatoir verhaalsbeslag gelegd ex artikel 725 Rv op de volgende onroerende goederen:
• de woning aan de [adres] te [plaats] ;
• de vakantiewoning gelegen te [plaats vakantiewoning] ( [plaats vakantiewoning] ) aan de [adres vakantiewoning] ;
• het appartement gelegen te [plaats appartement] aan de [adres appartement] .
2.5.
Het Gerechtshof 's Hertogenbosch heeft in hoger beroep bij beschikking van
24 februari 2022 de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, behoudens voor zover [eiser] is veroordeeld om aan [gedaagde] een bedrag van € 61.750,00 te voldoen. Het Gerechtshof heeft bepaald dat [eiser] per saldo een bedrag van € 24.560,00 aan [gedaagde] dient te voldoen.
2.6.
[gedaagde] heeft op 24 mei 2022 cassatie ingesteld.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
1. hangende de cassatietermijn en) voor de duur van de cassatieprocedure de executie van de beschikking van het Hof 's-Hertogenbosch de dato 24 februari 2022 te schorsen voorzover dit de (onvoorwaardelijke) betaling van de per saldo verschuldigde overbedelingssom van € 24.560,00 in hoofdsom (+ kosten) betreft, respectievelijk [gedaagde] te verbieden de executie voort te zetten en te bevelen deze te staken en gestaakt te houden, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag of gedeelte daarvan dat [gedaagde] niet aan deze veroordeling voldoet, met een maximum van € 50.000,00;
2. de executoriale beslagen, voorzover gelegd, op te heffen althans [gedaagde] te bevelen tot opheffing van de executoriale beslagen binnen één dag na betekening van het in deze te wijzen vonnis, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag of gedeelte daarvan dat [gedaagde] niet aan deze veroordeling voldoet, met een maximum van € 50.000,00;
3. voor het geval [gedaagde] cassatieberoep instelt, het ten laste van [eiser] gelegde conservatoire beslag op de woning aan de [adres] te [plaats] op te heffen onder de voorwaarde dat door tussenkomst van notaris mr. M. Rijk bij gelegenheid van het passeren van de akte uitvoering verblijvingsbeding op basis van de als productie 8 overgelegde ontwerpakte ten gunste van [gedaagde] een [naar inhoud en vorm aan de (als productie 9 overgelegde) concept bankgarantie, gelijke] bankgarantie voor een bedrag van € 150.000,00 wordt verstrekt, althans [gedaagde] te bevelen tot opheffing daarvan onder de genoemde condities binnen één dag na betekening van het in deze te wijzen vonnis, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag of gedeelte daarvan dat [gedaagde] niet aan deze veroordeling voldoet, met een maximum van € 50.000,00;
4. [gedaagde] te bevelen tot uitvoering/nakoming van het verblijvingsbeding en derhalve tot medewerking aan het passeren van de akte uitvoering verblijvingsbeding casu quo akte tot levering op eerste uitnodiging en conform instructie van de notaris, en te bepalen dat bij gebreke daarvan dit vonnis dezelfde kracht zal hebben als de handtekeningen onder en medewerking van [gedaagde] aan het verlijden van deze notariële akte conform het ontwerp, zoals opgesteld door notaris mr. M. Rijk;
5. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van (een voorschot op) schadevergoeding aan [eiser] in verband met de onrechtmatige executie respectievelijk beslaglegging en handhaving daarvan ondanks aangeboden zekerheid, althans tot veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten op basis van de daadwerkelijke kosten, een en ander ex aequo et bono te stellen op € 4.000,00 terzake honorarium van de advocaat, te vermeerderen met griffierechten en verschotten, en te bepalen dat, indien voldoening daarvan binnen een termijn van veertien dagen uitblijft, dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na dagtekening van het vonnis.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op hetgeen partijen hebben aangevoerd wordt, voor zover van belang, onder de beoordeling teruggekomen.

4.De beoordeling

ten aanzien van de vorderingen sub 1 en 4

4.1.
[eiser] voert aan dat [gedaagde] heeft aangezegd executiemaatregelen te zullen treffen indien hij de overbedelingssom van € 24.560,00 niet voldoet, terwijl zij op haar beurt haar medewerking weigert aan de onherroepelijke uitvoering van het verblijvingsbeding, conform de door het Gerechtshof bekrachtigde beschikking van de Rechtbank Limburg van 25 mei 2021. [eiser] vordert daarom schorsing van de executie van de beschikking van het Gerechtshof voor zover het betreft de betaling van het bedrag van € 24.560,00. Hij vordert daarnaast een bevel tot medewerking om het verblijvingsbeding na te komen dan wel reële executie ex artikel 3:300 BW met betrekking tot dit verblijvingsbeding.
4.2.
In een executiegeschil kan de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging van een vonnis slechts schorsen, indien hij van oordeel is dat de executant – mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad – geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
4.3.
De voorzieningenrechter overweegt dat niet gesteld of gebleken is dat sprake is van een vonnis of arrest dat klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust. Evenmin valt uit hetgeen [eiser] heeft aangevoerd af te leiden dat bij executie door [gedaagde] aan zijn zijde een noodtoestand zal ontstaan. Daarom bestaat geen grond voor schorsing van de executie.
4.4.
Aangezien de beschikking van het Gerechtshof uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, dienen beiden partijen aan hun verplichtingen uit hoofde daarvan te voldoen. Dat betekent dat [eiser] gehouden is aan zijn verplichtingen jegens [gedaagde] te voldoen en [gedaagde] gehouden is om aan haar verplichtingen jegens [eiser] te voldoen. De omstandigheid dat [gedaagde] cassatie heeft ingesteld is niet van belang, omdat dat geen schorsende werking heeft.
4.5.
Het voorgaande leidt ertoe dat de vordering van [eiser] (sub 1) tot schorsing van de executie dient te worden afgewezen. De vordering van [eiser] (sub 4) houdende een bevel tot nakoming voor [gedaagde] dan wel reële executie ex artikel 3:300 BW is daarmee wel toewijsbaar als hierna vermeld onder de beslissing, aangezien [gedaagde] haar verplichtingen in dit verband niet vrijwillig nakomt.
4.6.
Voor zover [eiser] heeft aangevoerd dat [gedaagde] misbruik van bevoegdheid maakt door wel te verlangen dat [eiser] zijn verplichtingen nakomt, maar zelf haar verplichtingen niet nakomt, geldt dat het voorgaande aan die stelling haar grond ontneemt. [eiser] vordert immers een bevel tot medewerking en – voor zover daaraan geen gehoor wordt gegeven – dat hij de executie zelf ter hand kan nemen. Die vordering wordt toegewezen. Van een situatie waarin [gedaagde] haar verplichtingen niet (meer) nakomt is daarmee geen sprake meer.
ten aanzien van de vorderingen sub 2 en 3
4.7.
[eiser] vordert opheffing van executoriale beslagen, voor zover gelegd, en opheffing van het conservatoir beslag op de woning aan de [adres] te [plaats] .
4.8.
De opheffing van een conservatoir beslag kan – onder meer – worden bevolen, indien, zo het beslag is gelegd voor een geldvordering, voor deze vordering voldoende zekerheid is gesteld.
4.9.
Uit hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd volgt niet dat al daadwerkelijk tot executie is overgegaan, daarmee is het sub 2 gevorderde niet toewijsbaar.
4.10.
Ten aanzien van het sub 3 gevorderde overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
4.10.1.
Uit artikel 705 lid 2 Rv volgt dat indien de beslagene – in dit geval [eiser] – voldoende zekerheid stelt het beslag desgevorderd dient te worden opgeheven. Voor de vraag of de zekerheid kwalitatief voldoende is kan aansluiting worden gezocht bij de maatstaf van artikel 6:51 BW. Voor het bepalen van de hoogte van de zekerheidstelling geldt als uitgangspunt het bedrag waarvoor op de voet van artikel 700 lid 2 Rv het beslag werd toegestaan. Beslissend is echter de begroting daarvan door de rechter die over de opheffing beslist.
4.10.2.
Bij beschikking van 24 juni 2021 is verlof verleend tot beslaglegging op in totaal drie onroerende zaken, waaronder de woning aan de [adres] te [plaats] en is de vordering, inclusief rente en kosten, begroot op € 1.200.000,00. De voorzieningenrechter stelt vast dat [eiser] niet vordert om alle gelegde conservatoire beslagen op te heffen, maar enkel het conservatoire beslag op de woning aan de [adres] te [plaats] . Gelet daarop valt niet in te zien waarom [eiser] voor de volledige begrote vordering van € 1.200.000,00 vervangende zekerheid zou moeten bieden. Voor zover [gedaagde] zich op dat standpunt heeft gesteld, kan het daarom niet slagen. De beslagen op de overige twee onroerende zaken blijven immers in stand.
4.10.3.
[eiser] heeft aangevoerd dat de woning in verband met de financiële afwikkeling tussen partijen in opdracht van de rechtbank getaxeerd is voor een bedrag van
€ 610.000,00 per 17 september 2020 en dat de actuele waarde waarschijnlijk wel wat hoger zal liggen. [eiser] gaat uit van een geschatte netto-verkoopopbrengst van de woning, na aftrek van alle kosten, van € 675.000,00. [eiser] heeft ter mondelinge behandeling nog nader toegelicht dat er een taxatie ligt voor de verkoop van de woning, waarbij is uitgegaan van een vraagprijs van € 650.000,00 tot € 700.000,00. Op het pand rust een hypotheek van in hoofdsom € 500.000,00. Het bedrag van de aan [gedaagde] voorgestelde bankgarantie van € 150.000,00 dient volgens [gedaagde] als genoegzame vervangende zekerheid voor het beslag op deze woning.
4.10.4.
[gedaagde] heeft er in dit verband op gewezen dat de WOZ-waarde op 1 januari 2021 € 696.000,00 bedroeg en dat de woning nadien aanzienlijk in waarde is gestegen. De reële waarde van de woning bedraagt nu volgens [gedaagde] € 800.000,00. [gedaagde] heeft daarnaast aangevoerd dat de financiering voor de woning van de pensioen BV van [eiser] komt. Het is volgens haar niet zo dat een bank de financiering zal opeisen en de opbrengst vloeit volgens [gedaagde] via zijn besloten vennootschap rechtstreeks in het vermogen van [eiser] .
4.10.5.
De voorzieningenrechter houdt het er op basis van hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd op dat vooralsnog kan worden uitgegaan van een geschatte netto-verkoopopbrengst van de woning, na aftrek van alle kosten, van rond de € 700.000,00. Niet betwist is door [gedaagde] dat hiervan vervolgens nog dienen te worden afgetrokken (a) de aflossing van de hypotheekschuld, waarvoor [gedaagde] ook mede hoofdelijk verbonden is, en (b) het bedrag van € 24.560,00 dat [gedaagde] zal ontvangen. [eiser] heeft rekening houdende met een geschatte netto-verkoopopbrengst van de woning, na aftrek van alle kosten, van € 675.000,00 de zekerheidstelling begroot op € 150.000,00. Aangezien de voorzieningenrechter de geschatte netto-verkoopopbrengst van de woning, na aftrek van alle kosten, hiervoor heeft gesteld op € 700.000,00, zal worden beslist dat voor € 25.000,00 méér zekerheid dient te worden gesteld dan [eiser] heeft aangeboden te stellen (en dus voor een bedrag van € 175.000,00).
4.10.6.
Dat de hypotheekhouder de pensioen BV van [eiser] is, zoals [gedaagde] heeft aangevoerd, maakt het voorgaande niet anders. Die vennootschap heeft zelfstandige financiële verplichtingen jegens derden en die vennootschap is ook bevoegd om gebruik te maken van haar rechten als hypotheekhouder.
4.10.7.
De vordering tot veroordeling van [gedaagde] tot medewerking onder oplegging van een dwangsom wordt afgewezen. Voor het doen passeren van de akte uitvoering verblijvingsbeding dan wel de akte levering wordt al uitgesproken dat dit vonnis dezelfde kracht zal hebben als de handtekening van [gedaagde] onder een dergelijke akte, zodat een bevel tot medewerking op straffe van een dwangsom (daarnaast) overbodig is. Op het moment dat die akte wordt verleden én [eiser] voldoende zekerheid heeft gesteld – hetgeen hij zelf in de hand heeft – wordt het beslag op de woning aan de [adres] te [plaats] uit hoofde van dit vonnis opgeheven.
4.10.8.
De vordering van [eiser] zal op grond van het voorgaande worden toegewezen als vermeld onder de beslissing.
ten aanzien van de vordering sub 5
4.11.
De voorzieningenrechter kan op grond van hetgeen zij hiervoor heeft overwogen en op grond van hetgeen is aangevoerd in deze procedure niet voorshands aannemen dat [eiser] aanspraak kan maken op schadevergoeding in verband met onrechtmatige executie respectievelijk beslaglegging en handhaving daarvan ondanks aangeboden zekerheid. Van een daadwerkelijke executie is (nog) geen sprake geweest. Verder is van belang dat er cassatie is ingesteld door [gedaagde] , zodat er nog geen onherroepelijk oordeel is ten aanzien van de rechtsverhouding tussen partijen.
4.12.
Gelet op de relatie tussen partijen en de omstandigheid dat partijen over en weer in het (on)gelijk zijn gesteld zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
heft het ten laste van [eiser] gelegde conservatoire beslag op de woning aan de [adres] te [plaats] op onder de voorwaarde dat door tussenkomst van notaris mr. M. Rijk bij gelegenheid van het passeren van de akte uitvoering verblijvingsbeding op basis van de als productie 8 overgelegde ontwerpakte ten gunste van [gedaagde] een [naar inhoud en vorm aan de (als productie 9 overgelegde) concept bankgarantie, gelijke] bankgarantie voor een bedrag van € 175.000,00 wordt verstrekt;
5.2.
beveelt [gedaagde] het verblijvingsbeding uit te voeren / na te komen en veroordeelt [gedaagde] derhalve tot medewerking aan het passeren van de akte uitvoering verblijvingsbeding casu quo de akte tot levering op eerste uitnodiging en conform instructie van de notaris, en bepaalt dat bij gebreke daarvan dit vonnis dezelfde kracht zal hebben als de handtekeningen onder en medewerking van [gedaagde] aan het verlijden van deze notariële akte conform het ontwerp, zoals opgesteld door notaris mr. M. Rijk;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.J.C.A. Roeffen en in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2022. [1]

Voetnoten

1.type: PB