ECLI:NL:RBLIM:2022:4449

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
10 juni 2022
Publicatiedatum
10 juni 2022
Zaaknummer
ROE 22/913
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake inzage in stukken bezwaarprocedure

Op 10 juni 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in de zaak tussen een verzoeker en de Minister van Financiën. De verzoeker had de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen, zodat de verweerder alle benodigde stukken voor de bezwaarprocedure aan hem zou moeten toesturen. De verweerder had in zijn verweerschrift aangegeven dat de verzoeker de mogelijkheid zou krijgen om gebruik te maken van zijn hoor- en inzagerecht. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen spoedeisend belang was aangetoond en het bestreden besluit niet evident onrechtmatig was.

In de overwegingen van de voorzieningenrechter werd benadrukt dat een voorlopige voorziening bedoeld is om in afwachting van de uitkomst van de bezwaar- of beroepsprocedure een maatregel te treffen. De verzoeker had aangevoerd dat zonder de gevraagde stukken zijn bezwaar niet inhoudelijk behandeld kon worden. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de verweerder had aangegeven dat de verzoeker inzage zou krijgen in de stukken voorafgaand aan de hoorzitting. Bovendien had de verzoeker al gebruikgemaakt van zijn recht op inzage.

De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen spoedeisend belang was, aangezien de verzoeker inzage had gekregen en dat het niet ontvangen van alle stukken niet leidde tot een onhoudbare situatie. De verzoeker had niet aangetoond dat het bestreden besluit evident onrechtmatig was, en daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan door mr. M.E.J. Sprakel, in aanwezigheid van griffier mr. A.W.C.M. Frings, en werd openbaar uitgesproken op 10 juni 2022.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 22/913

uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 juni 2022 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. A.C.S. Grégoire),
en

de Minister van Financiën, verweerder

(gemachtigde: M.A.N. van de Kerkhof).

Procesverloop

In het besluit van 1 maart 2022 (primaire besluit) heeft verweerder het verzoek, om de grond voor het delen van gegevens met de gemeente Sittard-Geleen kenbaar te maken, toegewezen.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Een voorlopige voorziening is bedoeld om in afwachting van de uitkomst van de bezwaar- of beroepsprocedure een voorlopige maatregel te treffen. Bij de beoordeling van een verzoek om voorlopige voorziening speelt de spoedeisendheid daarom een belangrijke rol. Verzoeker moet goede redenen hebben die maken dat de beslissing op bezwaar niet kan worden afgewacht.
3. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter gevraagd om te bepalen dat verweerder alle stukken die hij nodig heeft voor de bezwaarprocedure aan hem toe moet sturen. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat er zonder deze stukken geen sprake is van een voldoende met waarborgen omklede procesgang. Er is volgens verzoeker sprake van spoedeisend belang omdat zonder deze stukken het bezwaar van verzoeker niet inhoudelijk wordt behandeld en er dan enkel op rechtmatigheid in beroep en niet op doelmatigheid in bezwaar op grond van artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht wordt getoetst.
4. De voorzieningenrechter overweegt dat verweerder heeft laten weten verzoeker inzage te willen geven in de stukken voorafgaande aan de hoorzitting. Verweerder zal echter het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren als verzoeker geen gronden indient. In dat geval zal geen hoorzitting worden gehouden en zal dus ook geen inzage worden verleend in de stukken. Verweerder heeft verzoeker een termijn van vier weken gegeven om nog gronden in te dienen. Verweerder heeft in het verweerschrift aangegeven dat de gronden van bezwaar zijn ontvangen en verzoeker daarom ook in de gelegenheid zal worden gesteld om gebruik te maken van zijn hoor- en inzagerecht. Van dit recht heeft verzoeker inmiddels gebruikgemaakt.
5. De voorzieningenrechter is van oordeel dat hieruit niet kan worden afgeleid dat sprake is van een spoedeisend belang. Verweerder heeft toegezegd dat verzoeker inzage zal krijgen in de stukken. Verzoeker heeft inzage gekregen. Dat verzoeker, zoals hij zegt, geen inzage in alle stukken heeft gekregen, maakt niet dat er sprake is van een onhoudbare situatie met onomkeerbare gevolgen. Als verzoeker het niet eens is met de wijze van inzage, dan kan hij in beroep gaan tegen het bestreden besluit. De rechtbank kan in beroep beoordelen of het bestreden besluit inderdaad onrechtmatig is of op onrechtmatige wijze tot stand is gekomen en of verweerder opnieuw een beslissing op bezwaar zal moeten nemen.
6. Omdat er geen sprake is van spoedeisend belang bij het verzoek, kan de door verzoeker gevraagde voorziening alleen nog worden getroffen als het besluit van verweerder evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en of het besluit in de bezwaarprocedure in stand zal blijven. Verzoeker heeft niet aangegeven in de voorzieningenprocedure waarom het bestreden besluit niet klopt. Verzoeker heeft alleen gronden ingediend die zien op de procedurele gang van zaken in het bezwaar. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat niet is gebleken van een evident onrechtmatig besluit. Het verzoek om voorlopige voorziening zal dus worden afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E.J. Sprakel, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.W.C.M. Frings, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2022.
De rechter en de griffier zijn beiden niet in de gelegenheid de uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 10 juni 2022.

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.