ECLI:NL:RBLIM:2022:4404

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
9 juni 2022
Publicatiedatum
9 juni 2022
Zaaknummer
ROE 19/259
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit inzake inzageverzoek op grond van de AVG

Op 9 juni 2022 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht. Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder, dat betrekking had op haar inzageverzoek op basis van artikel 15 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit deels vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde deel in stand gelaten, omdat de gebreken in het bestreden besluit met een nieuw besluit zijn hersteld. Verweerder had eerder op 24 augustus 2018 en 18 december 2018 besluiten genomen die door eiseres waren bestreden. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit niet in stand kon blijven vanwege ondertekeningsgebreken en schending van zorgvuldigheids- en motiveringsbeginselen. Verweerder kreeg de kans om deze gebreken te herstellen, wat leidde tot een nieuw besluit op 21 september 2021. Eiseres had hierop gereageerd, maar de rechtbank oordeelde dat het nieuwe besluit voldeed aan de eisen. De rechtbank concludeerde dat het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit gegrond was, maar het beroep tegen het nieuwe besluit ongegrond. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 19/259

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 juni 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , wonend in [woonplaats] , eiseres

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht, verweerder
(gemachtigde: mr. V.L.S. van Cruijningen).

Procesverloop

Bij besluit van 24 augustus 2018 heeft verweerder beslist op het inzageverzoek van eiseres dat gebaseerd is op artikel 15 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG).
Bij besluit van 18 december 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard, het bezwaar op één onderdeel gehonoreerd, en het besluit van 24 augustus 2018 gehandhaafd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft in eerste instantie plaatsgevonden op 3 april 2019. Na sluiting van het onderzoek heeft de rechtbank het onderzoek heropend. Ter zitting van
8 maart 2021 heeft de rechtbank het onderzoek hervat en vervolgens weer gesloten.
Eiseres is op beide zittingen verschenen. Verweerder heeft zich op beide zittingen laten vertegenwoordigen door zijn hiervoor genoemde gemachtigde van advocatenkantoor Capra en door [naam 1] en [naam 2] , werkzaam bij de gemeente van verweerder.
Bij tussenuitspraak van 17 juni 2021 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na dagtekening van de tussenuitspraak de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in de tussenuitspraak.
Bij tweede tussenuitspraak van 15 juli 2021 (de verlengingsuitspraak) heeft de rechtbank de termijn die zij verweerder heeft gegeven om de gebreken te herstellen, verlengd tot
5 oktober 2021.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak op 21 september 2021 een nieuw besluit genomen.
Eiseres heeft hierop een schriftelijke zienswijze gegeven. Verweerder heeft de gelegenheid gekregen op de zienswijze te reageren en daarvan gebruik gemaakt. Eiseres heeft de gelegenheid gekregen op de reactie van verweerder te reageren en daarvan gebruik gemaakt.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.

Overwegingen

Inleiding
1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 24 augustus 2011 [1] en 15 augustus 2012 [2] .
2. In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven voor zover het niet is ondertekend namens verweerder door een daartoe bevoegde persoon, het in strijd is met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel en het besluit van 24 augustus 2018 niet is herroepen. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld, onder intrekking van het bestreden besluit, bij een nieuw te nemen besluit, de ondertekenings-, zorgvuldigheids- en motiveringsgebreken die aan het bestreden besluit kleven te herstellen en het besluit van 24 augustus 2018 te herroepen. Concreet heeft de rechtbank verweerder opgedragen het volgende te doen:
1) het besluit van 24 augustus 2018 herroepen en een nieuw inhoudelijk besluit nemen op het inzageverzoek van eiseres van 25 mei 2018, waarbij voor het nieuw inhoudelijk besluit kan worden volstaan met een verwijzing naar de inzage van de persoonsgegevens die eiseres bij besluit van 24 augustus 2018 en bestreden besluit heeft gekregen en daarbij:
2) - aan eiseres inzage geven van haar persoonsgegevens in de correspondentie tussen advocaat en verweerder door het overzicht met deze persoonsgegevens uit te breiden of
- als het recht van inzage in deze persoonsgegevens buiten toepassing wordt gelaten kenbaar het belang van eiseres bij inzage van deze persoonsgegevens afwegen tegen het belang van de bescherming van rechten en vrijheden van anderen en motiveren waarom het buiten toepassing laten van het inzagerecht in zoverre noodzakelijk en evenredig is ter waarborging van rechten en vrijheden van anderen;
3) het besluit namens verweerder laten ondertekenen door een daartoe bevoegde persoon.
3. Bij besluit van 21 september 2021 heeft verweerder het besluit van 24 augustus 2018 herroepen, het ondertekeningsgebrek hersteld en een inhoudelijke beslissing genomen. Voor zijn inhoudelijke beslissing heeft verweerder verwezen naar de overzichten en andere bijlagen bij het herroepen besluit van 24 augustus 2018 en het bestreden besluit. Verder heeft verweerder met een aanvullend overzicht inzage geven in persoonsgegevens van eiseres in correspondentie tussen Capra en verweerder. In het overzicht heeft verweerder met een beroep op artikel 15, vierde lid, van de AVG, gelezen in verbinding met artikel 41, eerste lid, aanhef en onder i, van de Uitvoeringswet AVG, een aantal waarderende gegevens en beschouwingen over eiseres als persoon, met name over haar als (voormalig) werknemer, weggelaten en de belangenafweging die daaraan ten grondslag ligt kenbaar gemaakt, als ook gemotiveerd waarom weigering van inzage in zoverre nodig en evenredig is.
4. Verweerder heeft de stukken met de gegevens die hij in het overzicht heeft weggelaten met een beroep op artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aan de rechtbank overgelegd. De rechtbank heeft de beperkte kennisneming van deze stukken bij tussenbeslissing van 20 december 2021 gerechtvaardigd bevonden. Deze beslissing is genomen door een andere enkelvoudige kamer van de rechtbank dan de enkelvoudige kamer die op het beroep beslist (hierna weer rechtbank genoemd). Eiseres heeft de rechtbank toestemming gegeven om mede op grond van deze stukken uitspraak te doen. De rechtbank heeft van deze stukken geen kennis genomen, omdat eiseres niet heeft bestreden dat verweerder de gegevens die hij in het overzicht heeft weggelaten, mocht weglaten.
Het beroep tegen het bestreden besluit
5. De rechtbank stelt vast dat verweerder met het besluit van 21 september 2021 heeft voldaan aan wat de rechtbank hem bij tussenuitspraak heeft opgedragen. Dat verweerder dit met een wijzigingsbesluit heeft gedaan en niet onder intrekking van het bestreden besluit laat onverlet dat de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken in het bestreden besluit met het besluit van 21 september 2021 zijn hersteld.
Conclusie
6. Omdat het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit slaagt, zij had immers gelijk wat de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken in het bestreden besluit betreft, zal de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen voor zover het niet is ondertekend namens verweerder door een daartoe bevoegde persoon, het in strijd is met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel zoals hiervoor onder 2 nader omschreven, en het besluit van 24 augustus 2018 niet is herroepen. Zij zal de rechtsgevolgen van het vernietigde deel van het bestreden besluit in stand laten, omdat, zoals gezegd, deze gebreken in het bestreden besluit met het besluit van
21 september 2021 zijn hersteld.
Het beroep van rechtswege
7. Volgens artikel 6:19, eerste lid, van de Awb is het beroep van eiseres tegen het bestreden besluit (van rechtswege) ook gericht tegen het besluit van 21 september 2021. De rechtbank beoordeelt daarom hierna, na een korte inleiding, ook de beroepsgronden die eiseres tegen dat besluit heeft aangevoerd.
8. De rechtbank stelt voorop dat het recht op inzage van persoonsgegevens die worden verwerkt, neergelegd in artikel 15, eerste lid, van de AVG, niet omvat een recht op inzage in elke specifieke verwerking van persoonsgegevens. Artikel 15, eerste lid, van de AVG geeft recht op inzage in persoonsgegevens die worden verwerkt en informatie over het doel van de verwerkingen, wie de gegevens ontvangt, alle informatie die beschikbaar is over van wie de gegevens afkomstig zijn als deze niet afkomstig zijn van de betrokkene en zo mogelijk hoe lang de gegevens worden bewaard of de criteria op grond waarvan de bewaartermijn wordt bepaald. Een verwerkingsverantwoordelijke moet wel onderzoek doen naar elke specifieke verwerking om een betrokkene inzage te kunnen geven in alle persoonsgegevens die worden verwerkt, maar dit onderzoek en alle specifieke verwerkingen hoeven naar het oordeel van de rechtbank niet per se tot uitdrukking te komen in het overzicht waarmee de betrokkene inzage wordt gegeven in de persoonsgegevens van hem die worden verwerkt.
8.1
Verweerder heeft in de overzichten bij het besluit van 24 augustus 2018 en het bestreden besluit de keuze gemaakt dit wel te doen. De rechtbank is bij het formuleren van de opdracht aan verweerder in de tussenuitspraak de keuze van verweerder gevolgd. Verweerder heeft eiseres in het overzicht bij het besluit van 21 september 2021 ook per specifieke verwerking inzage gegeven van de persoonsgegevens van haar die hij verwerkt. Verweerder heeft eiseres daarmee telkens zowel inzage gegeven van persoonsgegevens van haar die hij verwerkt als inzicht gegeven in verwerkingen van persoonsgegevens die hij heeft aangetroffen.
9. Eiseres voert aan dat verweerder zich in het overzicht ten onrechte beperkt tot het geven van inzage van persoonsgegevens van haar in adviezen van zijn advocaat. Verweerder heeft volgens haar ook informatie over haar aan zijn advocaat gestuurd. Als voorbeeld noemt zij een door gemachtigde van verweerder in een in een klachtprocedure ingediende brief van
7 oktober 2014, waarin een lijst zou zijn genoemd van zaken die zij zou hebben aangespannen. Verweerder zou de lijst hebben opgemaakt.
10. In zijn reactie betwist verweerder dat hij zich heeft beperkt tot het geven van inzage van persoonsgegevens in correspondentie tussen advocaat en hem en geeft hij aan dat hij ook heeft gezocht naar persoonsgegevens van eiseres in correspondentie van hem aan een advocaat. Hij geeft als voorbeeld de brief van 15 augustus 2010 die hij in het overzicht heeft opgenomen. Verweerder legt uit dat hij veel informatie mondeling tijdens besprekingen met een advocaat heeft gedeeld en dat hij eventuele stukken daarbij aan de advocaat ter hand heeft gesteld. Het is ook voorgekomen dat hij stukken na telefonische aankondiging zonder toelichting per beveiligde e-mail aan een advocaat heeft toegestuurd. De e-mails heeft hij niet bewaard. Hij legt verder uit dat zijn gemachtigde de door eiseres genoemde lijst in een door eiseres tegen zijn gemachtigde aangespannen klachtprocedure bij de door eiseres genoemde brief van 7 oktober 2014 heeft gevoegd. Hij geeft aan dat zijn gemachtigde de lijst in zijn dossier heeft teruggevonden en dat hij de lijst niet heeft bewaard.
11. In haar reactie op de reactie van verweerder houdt eiseres, onder verwijzing naar een arrest van het Hof van Justitie [3] vast aan haar standpunt, dat zij recht heeft op kopieën van stukken en dat verweerder met het verstrekken van een overzicht niet aan de AVG voldoet. Zij vindt dat de e-mails die verweerder niet heeft bewaard, bewaard hadden moeten blijven, omdat het archiefstukken zijn. Zij wijst er verder nog op dat verweerder moet registreren aan wie hij persoonsgegevens verstrekt. Dit geldt volgens haar zowel voor de persoonsgegevens die verweerder per gemailde stukken met zijn advocaat heeft gedeeld, als de persoonsgegevens die hij met zijn advocaat heeft gedeeld door hem stukken te overhandigen.
12. De rechtbank heeft het overzicht bij het besluit van 21 september 2021 gezien. In het overzicht is een brief van 5 augustus 2010 opgenomen van de gemeente aan Capra. De rechtbank gaat ervan uit dat verweerder met de genoemde brief van 15 augustus 2010 op deze brief doelt en dat het noemen van 15 augustus 2010 een kennelijke verschrijving is. Het overzicht is dus niet beperkt tot het geven van inzage van persoonsgegevens van eiseres in adviezen van de advocaat van verweerder. Eiseres heeft daarom geen gelijk voor zover zij zegt dat verweerder zich heeft beperkt tot het geven van inzage van persoonsgegevens van haar in adviezen van zijn advocaat.
12.1
De lijst die eiseres als voorbeeld noemt van een stuk dat in het overzicht ontbreekt, mocht in het overzicht ontbreken, gelet op rechtsoverwegingen 7.2 en 7.2.1 in de tussenuitspraak. Alleen daarom al kan het ontbreken van de lijst in het overzicht geen reden geven om te oordelen dat in het overzicht niet alle verwerkingen van persoonsgegevens van eiseres zijn opgenomen in correspondentie tussen advocaat en verweerder. Daarom is daarmee ook niet aannemelijk gemaakt dat het nog gehouden onderzoek naar verwerkingen niet volledig is geweest, dan wel dat eiseres nog steeds geen inzage van al haar persoonsgegevens heeft gekregen die verweerder verwerkt.
De rechtbank merkt hierbij het volgende nog op. Het staat niet ter discussie dat de lijst is gemaakt. Eiseres beschikt ook over de lijst. Zij heeft de lijst immers bij haar pleitaantekeningen voor de zitting van 8 maart 2021 gevoegd en heeft dus inzage in de lijst. Onweersproken is dat de lijst is opgesteld ten behoeve van intern beraad, de lijst door de gemachtigde van verweerder is gebruikt in een door eiseres tegen hem aanhangig gemaakte klachtprocedure en dat de lijst niet aan een kantoorgenoot van de gemachtigde van verweerder is gestuurd. Eiseres kan dus controleren of de persoonsgegevens van haar die met het opstellen en delen van de lijst zijn verwerkt juist zijn en of de verwerkingen rechtmatig zijn en desgewenst gebruik maken van de rechten die zij als betrokkene op grond van de AVG ter zake deze verwerkingen overigens nog heeft.
12.2
De rechtbank vindt dat eiseres met verwijzing naar de registratieplicht ook niet aannemelijk heeft gemaakt dat het alsnog gehouden onderzoek naar verwerkingen onvolledig is geweest, dan wel dat zij geen inzage heeft gekregen van alle persoonsgegevens van haar die verweerder verwerkt. Het enkele standpunt dat ook de ontvangst van persoonsgegevens geregistreerd moet worden als stukken waarin persoonsgegevens staan, gemaild of overhandigd zijn, is onvoldoende concreet om te kunnen aannemen dat het overzicht bij het besluit van 21 september 2021, tezamen met de overzichten bij het besluit van 24 augustus 2018 en het bestreden besluit, niet alle stukken omvatten die advocaten van (advocatenkantoor) Capra van verweerder hebben ontvangen. De rechtbank merkt hierbij op dat de uitleg van verweerder over waarom er niet meer correspondentie tussen hem en een advocaat is, niet op stukken ziet, maar uitsluitend op correspondentie tussen verweerder en advocaat.
12.3
Eiseres bestrijdt de werkwijze die verweerder volgens zijn uitleg heeft gevolgd niet, zodat de rechtbank ervan uit mag gaan dat verweerder deze werkwijze heeft gevolgd. Eiseres vindt dat verweerder de e-mails had moeten bewaren waarmee verweerder stukken met persoonsgegevens van haar aan zijn advocaat heeft gestuurd. De rechtbank is het daar niet mee eens. Als verweerder een advocaat over aankomende e-mails heeft gebeld en vervolgens in de e-mails geen toelichting heeft opgenomen, mag ervan uit worden gegaan dat deze e-mails geen gegevens bevatten die voor deze procedure van belang zijn en heeft verweerder deze e-mails in het kader van deze procedure dan ook niet hoeven te bewaren.
12.4
De rechtbank ziet in wat eiseres heeft aangevoerd dan ook geen aanleiding te oordelen dat het onderzoek naar verwerkingen van persoonsgegevens van haar in correspondentie tussen advocaat en verweerder niet volledig is geweest en evenmin dat de gegeven inzage van persoonsgegevens van haar die verweerder in dat verband verwerkt en de informatie waarop zij volgens artikel 15, eerste lid, van de AVG in dat verband overigens nog recht heeft, incompleet is. Verweerder mocht ook nu met een overzicht volstaan. De rechtbank heeft in de tussenuitspraak al geoordeeld dat artikel 15, eerste lid, van de AVG geen recht geeft op stukken. De rechtbank verwijst naar de rechtsoverwegingen 5.2 en 5.2.1 in de tussenuitspraak. Zij ziet in het door eiseres aangehaalde arrest geen aanleiding nu anders te oordelen. Dit arrest, dat eiseres ook al eerder heeft aangehaald, maar waarop de rechtbank eerder niet specifiek is ingegaan, geeft geen blijk van een recht op stukken waarin persoonsgegevens staan.
Conclusie
13. Het beroep (van rechtswege) tegen het besluit van 21 september 2021 is daarom ongegrond. Dit betekent dat dit besluit in stand blijft.
Griffierecht en proceskosten
14. De rechtbank ziet ondanks de gegrondverklaring van het beroep tegen het bestreden besluit in dit geval geen aanleiding te bepalen dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt. De reden daarvoor is de volgende. Eiseres heeft er voor gekozen om tegen het besluit van 21 september 2021 door te procederen. Voor de behandeling van dat van rechtswege ontstane beroep is geen griffierecht geheven. Zou eiseres in een afzonderlijke beroepsprocedure tegen dit besluit zijn opgekomen, zou zij voor de behandeling van dat beroep griffierecht verschuldigd zijn geweest. In een geval als dit, waarin het ingestelde beroep gegrond is, wordt het betaalde griffierecht daarom gezien als een betaling van het griffierecht voor de behandeling van het van rechtswege ontstane beroep. Het betaalde griffierecht wordt als het ware doorgeschoven van de ingestelde beroepsprocedure naar de van rechtswege ontstane beroepsprocedure. Omdat het beroep tegen het besluit van 21 september 2021 ongegrond is, is er geen aanleiding het betaalde griffierecht te laten vergoeden.
15. De rechtbank ziet ook geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding, omdat niet is gebleken van proceskosten, gemaakt in de bezwaar-, dan wel de beroepsprocedure, die voor vergoeding in aanmerking zouden moeten komen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gericht tegen het bestreden besluit gegrond, vernietigt het bestreden
besluit voor zover het niet is ondertekend namens verweerder door een daartoe bevoegde persoon, het in strijd is met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel zoals hiervoor onder 2 nader omschreven, en het besluit van 24 augustus 2018 niet is herroepen en
bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde deel van het bestreden besluit in stand blijven, omdat deze gebreken met het besluit van 21 september 2021 zijn hersteld;
- verklaart het beroep van rechtswege tegen het besluit van 21 september 2021 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.J.J. Derks-Voncken, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.W.C.M. Frings, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 juni 2022
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 9 juni 2022

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, de tussenuitspraak en de verlengingsuitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

3.ECLI:EU:C:2017:994