ECLI:NL:RBLIM:2022:4362

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 juni 2022
Publicatiedatum
8 juni 2022
Zaaknummer
ROE 20/1637
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAZ- en TW-uitkering wegens schending van de inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 8 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een uitkeringsgerechtigde, en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiser had sinds 27 april 1997 een WAZ-uitkering, aangevuld met een toeslag. De zaak kwam aan het licht na een melding van de politie Limburg over de betrokkenheid van eiser bij hennepteelt. Naar aanleiding van deze melding heeft het UWV een onderzoek ingesteld naar de inkomenssituatie van eiser, waarbij ook zijn echtgenote en haar meubelzaken onder de loep zijn genomen. Het UWV concludeerde dat eiser zijn inlichtingenplicht niet was nagekomen, omdat hij geen duidelijke informatie had verstrekt over zijn betrokkenheid bij de hennepteelt en zijn aandeel in de meubelzaken van zijn echtgenote.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV terecht de WAZ- en TW-uitkering van eiser per 31 mei 2006 heeft ingetrokken. De rechtbank oordeelde dat eiser onvoldoende informatie had verstrekt, waardoor het UWV niet kon vaststellen of eiser recht had op de uitkering. De rechtbank heeft de door eiser overgelegde medische stukken onbesproken gelaten, omdat deze niet relevant waren voor de beoordeling van de inlichtingenplicht. Eiser had de gelegenheid om zijn beroep met stukken te onderbouwen, maar had dit niet tijdig gedaan. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 20/1637

uitspraak van de meervoudige kamer van 8 juni 2022

in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.J. van de Laar),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (locatie Venlo), verweerder
(gemachtigde: P.L.E. Delahaye).

Procesverloop

In het besluit van 3 december 2019 (primair besluit) heeft verweerder de eerder aan eiser toegekende uitkering ingevolge de Wet Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAZ) en Toeslagenwet (TW) ingetrokken per 31 mei 2006.
In het besluit van 26 mei 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 17 maart 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat de zaak over?
1. De zaak gaat over de intrekking van de WAZ- en TW-uitkering van eiser met terugwerkende kracht vanaf 31 mei 2006.
2. Eiser had sinds 27 april 1997 een WAZ-uitkering, aangevuld met een toeslag. In 2018 is door de Afdeling Handhaving van verweerder een onderzoek gestart naar de inkomenssituatie van eiser. De aanleiding hiervoor is een melding die verweerder heeft gekregen van de politie Limburg dat eiser verdacht wordt van hennepteelt aan het adres [adres] te [plaats] . Van dat pand was eiser destijds huurder. Voorts is uit het onderzoek gebleken dat de echtgenote van eiser, [naam echtgenote] , op 31 mei 2006 een onderneming is gestart, genaamd [naam bedrijf] Nadien zijn er nog meer meubelzaken gestart op haar naam. Bij verweerder is echter naar aanleiding van onder meer informatie van de fiscus inzake faillissementsfraude het sterke vermoeden ontstaan dat de feitelijke leiding van de meubelzaken in handen van eiser is geweest. Eiser is over beide kwesties bevraagd op 12 en 24 oktober 2018. Hij heeft zich, na op de consequenties daarvan te zijn gewezen, beroepen op zijn verschoningsrecht.
Het standpunt van verweerder
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat doordat eiser geen (deugdelijke) verklaringen heeft afgelegd over de genoemde kwesties, vanaf 31 mei 2006 niet vastgesteld kan worden of eiser daadwerkelijk recht had op een WAZ-uitkering en een toeslag. Daarom heeft verweerder de uitkering en toeslag per genoemde datum ingetrokken. Tegen die intrekking richt zich dit beroep. Het ten onrechte ontvangen bedrag aan uitkering en toeslag over de periode van 31 mei 2006 tot en met 30 november 2019 bedraagt € 248.135,26 bruto. Dat bedrag heeft verweerder teruggevorderd bij besluit van
11 december 2019. Eiser heeft tegen het terugvorderingsbesluit geen bezwaar gemaakt.
Het standpunt van eiser
4. Eiser is het niet eens met de intrekking van zijn uitkering. Hij betwist dat hij onjuiste dan wel onvolledige informatie zou hebben verstrekt over zijn werkzaamheden. Eiser heeft geen aandeel gehad in de hennepkwekerij. Hij heeft er niet gewerkt en was daartoe vanwege lichamelijke en psychische aandoeningen ook niet in staat. Ter onderbouwing van die stelling heeft hij stukken over psychiatrische behandeling overgelegd. Dat hij feitelijk leiding zou hebben gegeven aan de onderneming [naam bedrijf] betwist eiser evenzeer. Het klopt dat hij wel eens in de showroom van de onderneming was, maar dat leidde alleen maar tot problemen. Hij wist zich dan veelal niet te gedragen vanwege medicijn- en drankgebruik. Dat eiser geen financiële informatie heeft verstrekt over de onderneming van zijn echtgenote, kan hem voorts niet verweten worden, omdat hij deze gewoonweg niet heeft, aldus eiser.
Het oordeel van de rechtbank
5. Het is aan de rechtbank om op basis van het bestreden besluit en hetgeen daartegen in beroep is aangevoerd, te beoordelen of verweerder de WAZ- en TW-uitkering terecht heeft ingetrokken.
Op 16 maart 2022 door eiser ingediende stukken
6. Alvorens de rechtbank toekomt aan een inhoudelijk oordeel, overweegt zij dat zij de daags voor de zitting door eiser ingediende stukken niet in de beoordeling zal meenemen. Daargelaten of de stukken een ander licht op de zaak zouden werpen, vindt de rechtbank het op een dergelijk laat tijdstip indienen van stukken in dit geval in strijd met de goede procesorde. Eiser heeft ruimschoots de gelegenheid gehad om zijn beroep met stukken te onderbouwen en had dat dus eerder kunnen en moeten doen.
Juridisch kader
7. Verweerder heeft zijn besluit om de WAZ- en TW-uitkering van eiser met ingang van 31 mei 2006 in te trekken onder meer gebaseerd op artikel 70, eerste lid, en artikel 18, eerste lid, onder d, van de WAZ en op de artikelen 2, 11, 11a en 12 van de TW.
7.1.
Voor zover hier van belang bepaalt artikel 18, eerste lid, onder d, van de WAZ dat, onverminderd het elders in de WAZ terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering bepaalde, verweerder een dergelijk besluit herziet of intrekt indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 70 ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op uitkering bestaat.
7.2.
Ingevolge artikel 70, eerste lid, van de WAZ, voor zover hier van belang, is de verzekerde verplicht aan verweerder, op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering of op het bedrag van de uitkering, dat wordt betaald.
7.3.
De hiervoor genoemde artikelen in de TW hebben een gelijkluidende inhoud dan wel strekking.
Was sprake van schending van de inlichtingenplicht?
8. De rechtbank ziet zich derhalve gesteld voor de vraag of verweerder zich terecht en op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat de aan eiser toegekende uitkering krachtens de WAZ en TW per 30 mei 2006 dient te worden ingetrokken, omdat niet kan worden vastgesteld of voor eiser op die datum nog recht op uitkering bestond omdat hij de inlichtingenverplichting niet of niet behoorlijk was nagekomen.
9. De rechtbank onderschrijft het standpunt van verweerder dat eiser zijn inlichtingenplicht niet behoorlijk is nagekomen door verweerder geen helderheid te verschaffen over zijn betrokkenheid bij de hennepteelt aan het hiervoor genoemde adres in [plaats] en over zijn aandeel in de vroegere meubelzaken van zijn echtgenote. Hierbij neemt zij mede de aanvullende redenering van verweerders gemachtigde ter zitting in aanmerking, dat, voor zover het al zo zou zijn dat eiser vanaf 2006 kampt met dusdanig ernstige medische klachten dat hij geen reële arbeidsprestatie kon leveren, er uit de voorhanden zijnde stukken voldoende aanwijzingen naar voren komen dat eiser ten tijde hier van belang desondanks werkzaamheden heeft verricht. Het had op eisers weg gelegen om van die werkzaamheden mededeling te doen. Door dat na te laten, is sprake van schending van de inlichtingenplicht.
10. Nu is vastgesteld dat verweerder terecht heeft aangenomen dat de inlichtingenplicht is geschonden, moet nog de vraag worden beantwoord of verweerder daardoor niet heeft vast kunnen stellen of er nog recht op uitkering bestond. Die vraag is van belang omdat verweerder heeft afgezien van verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek en zodoende de stelling van eiser dat hij door zijn psychische stoornissen nooit over een reëel arbeidsvermogen heeft beschikt, niet inhoudelijk heeft beoordeeld. De rechtbank overweegt daarover dat verweerder zich niettemin op het standpunt heeft mogen stellen dat hij het recht op uitkering niet heeft kunnen vaststellen. Uit artikel 58 van de WAZ volgt namelijk -kort weergegeven- dat inkomsten uit arbeid gedurende vijf jaar worden gekort op de uitkering en na die periode van vijf jaar geacht worden in overeenstemming te zijn met het verdienvermogen. Daargelaten of na vele jaren nog een verantwoorde inschatting van de belastbaarheid was te maken, moet in elk geval worden geoordeeld dat verweerder, doordat hij niet over eisers activiteiten was geïnformeerd, geen toepassing heeft kunnen geven aan hetgeen in artikel 58 van de WAZ is bepaald. Dat betekent tevens dat de rechtbank de door eiser overgelegde stukken van medisch aard onbesproken laat.
11. Gelet op het vorenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat aan de wettelijke voorwaarden om toepassing te geven aan artikel 18, eerste lid, onder d, van de WAZ en artikel 11a, eerste lid, aanhef en onder c, van de TW is voldaan, zodat verweerder gehouden was met toepassing van deze bepalingen de WAZ-uitkering en toeslagen van eiser met ingang van 31 mei 2006 in te trekken.
12. Van dringende redenen als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de WAZ en artikel 11a, tweede lid, van de TW om geheel of gedeeltelijk van intrekking af te zien is de rechtbank niet gebleken.
Conclusie
13. Uit het voorgaande volgt dat het beroep ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Th.M. Schelfhout, voorzitter, en mr. J.M.E. Derks en
mr. T.G. Klein, leden, in aanwezigheid van mr. W.A.M. Bocken, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
8 juni 2022
griffier
rechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 8 juni 2022

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.