ECLI:NL:RBLIM:2022:4163

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
30 mei 2022
Publicatiedatum
30 mei 2022
Zaaknummer
ROE 21/140
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning na bezwaar omwonende wegens overschrijding maximale oppervlakte bijgebouwen en bebouwingspercentage

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 30 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van een omgevingsvergunning. Eiser had een omgevingsvergunning aangevraagd voor het bouwen van een tuinhuis/berging op zijn perceel in Landgraaf. Aanvankelijk was deze vergunning verleend, maar na bezwaar van een omwonende heeft het college van burgemeester en wethouders de vergunning herroepen en geweigerd. De rechtbank oordeelt dat de weigering terecht is, omdat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. De rechtbank stelt vast dat de oppervlakte van de bijgebouwen, inclusief de kelder, de toegestane maximale oppervlakte overschrijdt. Daarnaast wordt het aangekocht perceel naast het bouwperceel niet meegeteld bij de oppervlakte, waardoor het bebouwingspercentage ook overschreden wordt. De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is om van het bestemmingsplan af te wijken, en dat de motivering van het college om de vergunning te weigeren voldoende is. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK limburg
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 21/140
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 mei 2022
in de zaak tussen
[eiser], te [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. C. Lubben),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Landgraaf, verweerder
(gemachtigde: mr. M. Costongs-Muris).
Procesverloop
Bij besluit van 24 maart 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten ‘bouwen’ en ‘gebruik in strijd met het bestemmingsplan’ ten behoeve van het oprichten van een tuinhuis/berging met overkapping op het perceel aan de [adres] te [woonplaats] .
Bij besluit van 1 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van een omwonende gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen en de omgevingsvergunning alsnog geweigerd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 mei 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Verweerder heeft aan de weigering van de omgevingsvergunning ten grondslag gelegd dat sprake is van strijd met het bestemmingsplan. Ook kan volgens verweerder geen toepassing kan worden gegeven aan de in het bestemmingsplan opgenomen (binnenplanse) afwijkingsbevoegdheid. Dit standpunt is ingegeven door verweerders constatering dat het aangevraagde bouwwerk tot gevolg zou hebben dat meer dan 55% [1] van het bouwperceel wordt bebouwd en dat het toegestane aantal vierkante meters aan bijgebouwen op een afstand van 13 meter achter de gevellijn met bijna 30 m2 wordt overschreden. Aangezien verweerder een bouwvolume dat meer beslaat dan 55% van het bouwperceel vanuit planologisch en stedenbouwkundig oogpunt onwenselijk vindt, heeft verweerder geen aanleiding gezien om de omgevingsvergunning met toepassing van de zogenaamde buitenplanse afwijkingsbevoegdheid te verlenen.

2.Eiser voert in beroep aan – kort samengevat – het volgende aan.

2.1.
Eiser stelt dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van een bebouwingspercentage van meer dan 55%. Eiser heeft het perceel [kadasternummer 1] , gelegen direct naast zijn perceel [kadasternummer 2] , van zijn buren gekocht en beide percelen kunnen, anders dan verweerder stelt, worden gezien als één bouwperceel. De totale oppervlakte van dat bouwperceel bedraagt volgens eiser 420 m2. Dit betekent dat verweerder is uitgegaan van een onjuiste oppervlakte van 400 m2. Bovendien heeft verweerder volgens eiser bij het berekenen van de oppervlakte aan bijgebouwen ten onrechte de kelder meegenomen.
2.2.
Subsidiair stelt eiser dat toepassing van de buitenplanse afwijkingsmogelijkheid wel degelijk mogelijk is omdat het een bouwwerk betreft ten dienste van de woonbestemming en het tuinhuis wordt gesitueerd op ruime afstand, namelijk 25 meter, van het perceel van de omwonende die bezwaar had gemaakt.

3.De rechtbank overweegt als volgt.

Het bestemmingsplan
4. Het perceel is gelegen in het bestemmingsplan ‘Parkheide-Waubach Noord’, vastgesteld op 3 april 2007, gedeeltelijk herzien door het ‘Facetbestemmingsplan Bijgebouwen, beroeps-/bedrijfsmatige activiteiten aan huis en parkeren bij woningen’, vastgesteld op 22 oktober 2009. Het perceel heeft de bestemming ‘Woondoeleinden’.
Ingevolge artikel 4.1, sub a en h, van de regels van het facetbestemmingsplan mogen gronden tot maximaal 50% van het bouwperceel worden bebouwd en geldt het maximale oppervlak aan bijgebouwen van 70 m2 voor het perceelsgedeelte gelegen op een afstand van 13 m achter de gevellijn van het hoofdgebouw.
Ingevolge artikel 10.1 van het facetbestemmingsplan kan het college ontheffing verlenen voor het afwijken van de voorgeschreven maten ten aanzien van bouwhoogten, oppervlakten, lengtes en dieptes en bebouwingspercentages tot ten hoogte 10%. [2]
Oppervlakte bijgebouwen
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, omdat het maximale oppervlak aan bijgebouwen van 70m2 wordt overschreden. Daartoe overweegt de rechtbank dat de oppervlakte van de kelder onder het niet overdekte deel van het terras moet worden meegenomen bij de berekening van de oppervlakte aan bijgebouwen, omdat de kelder op grond van de planregels van het facetbestemmingsplan (artikel 1 onder 19 en 25) moet worden aangemerkt als een bijgebouw. In de betreffende begripsbepalingen staat dat onder een bijgebouw moet worden verstaan: “een vrijstaand of aangebouwd gebouw dat bouwkundig of architectonisch ondergeschikt is aan het hoofdgebouw” en onder een gebouw: “elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt”. Dat de kelder een ondergronds bouwwerk is, betekent niet dat dit geen bijgebouw is omdat ook ondergrondse bouwwerken onder deze definitie vallen. Dat de kelder daardoor geen ‘fysiek zichtbare’ ruimtelijke uitstraling heeft, is onvoldoende om deze desondanks niet als bijgebouw aan te merken dat moet worden meegerekend bij het bepalen van de maximale oppervlakte aan bijgebouwen, omdat ook de kelder bijdraagt aan de intensiteit van bebouwing op het perceel.
6. Het voorgaande betekent dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan en dat dus alleen medewerking kan worden verleend door daarvan af te wijken.
Oppervlakte bouwperceel
7. Ingevolge artikel 1, onder 14, van het facetbestemmingsplan wordt onder bouwperceel verstaan: “een aaneengesloten stuk grond waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar horende bebouwing is toegelaten.”
8. Op grond van vaste jurisprudentie is bij de vaststelling van de omvang van een bouwperceel de actuele situatie bepalend, waarbij in beginsel dient te worden uitgegaan van het kadastrale perceel, waarop het bouwplan is voorzien. [3]
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er in dit geval geen sprake is van een zodanige ruimtelijke samenhang tussen perceel [kadasternummer 2] (400 m2) en [kadasternummer 1] (20m2) dat beide kadastrale percelen kunnen worden beschouwd als een aaneengesloten stuk grond (420 m2), waarop krachtens het facetbestemmingsplan bij elkaar behorende bebouwing is toegestaan. In dit verband stelt verweerder dat niet is gebleken dat eiser perceel [kadasternummer 1] als tuin bij zijn woning in gebruik heeft. Blijkens de luchtfoto’s zijn beide percelen immers door een schutting op de perceelsgrens duidelijk van elkaar gescheiden en eiser geeft ook toe dat dit het geval is. Hoewel een eenvoudige feitelijke handeling (namelijk het verplaatsen van de schutting) tot een ander oordeel zou kunnen leiden, is dat niet de actuele feitelijke situatie en mede gelet op de anti-dubbeltelbepaling van het bestemmingsplan kan niet zonder meer “stuivertje worden gewisseld” en moet het perceel [kadasternummer 1] geacht worden ofwel bij het perceel van eiser ofwel bij het perceel van zijn buren te horen en op dit moment hoort het dus bij het perceel van de buren.
10. Op grond van voorgaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat verweerder de oppervlakte van het bouwperceel juist heeft vastgesteld op 400 m2. Dat betekent dat het bouwplan ertoe leidt dat sprake is van een bebouwingspercentage dat groter is dan 55%.
Buitenplanse afwijking
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat meer dan 70 m2 bebouwing en overschrijding van het (na binnenplanse afwijking) maximale bebouwingspercentage van 55% vanuit planologisch en stedenbouwkundig oogpunt onwenselijk is. Verweerder heeft dit standpunt voldoende gemotiveerd, waarbij verweerder onder meer heeft gewezen op de ongewenste precedentwerking die daarvan uit zou gaan. Dat elders in de omgeving in het verleden percelen wel “voller” zijn gebouwd, betekent niet dat verweerder (inmiddels) niet het beleid mag voeren dat de percelen niet te vol mogen worden bebouwd. Ook het feit dat het vooral een rekenkundige exercitie is geworden, nu verweerder in het primaire besluit precies hetzelfde wel ruimtelijk aanvaardbaar achtte omdat verweerder toen uitging van andere getallen wat betreft de aanwezige oppervlakte aan bijgebouwen, maakt niet dat verweerder de kelder nu niet meer mag meetellen en maakt ook niet dat verweerder nu het perceel [kadasternummer 1] wel moet meetellen. Bij een juiste berekening is nu eenmaal sprake van een, volgens verweerder, te vol bebouwd perceel en dat is een standpunt dat verweerder mag innemen en waarvan de rechtbank slechts kan toetsen of dat voldoende gemotiveerd en niet onredelijk is. Die toets heeft de rechtbank verricht en die valt niet in het voordeel van eiser uit.
12. Het voorgaande betekent dat verweerder heeft mogen besluiten om geen medewerking te verlenen aan een ‘buitenplanse afwijking’ van het bestemmingsplan.
Conclusie

13.Het beroep is ongegrond.

14.Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Snijders, rechter, in aanwezigheid van
mr. E.W. Seylhouwer, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2022.
rechter
De griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op: 30 mei 2022
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Het maximale bebouwingspercentage van 50%, vermeerderd met 10% op grond van de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid.
2.Binnenplanse afwijkingsbevoegdheid.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 11 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2293.