ECLI:NL:RBLIM:2022:4161

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
30 mei 2022
Publicatiedatum
30 mei 2022
Zaaknummer
ROE 22/1099
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake omgevingsvergunning voor dakkapel

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 30 mei 2022 uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot een omgevingsvergunning voor het bouwen van een dakkapel. Verzoekers, bewoners van een twee-onder-een-kapwoning, hebben bezwaar gemaakt tegen de verleende vergunning aan de vergunninghoudster, [naam 3], voor het bouwen van de dakkapel op haar woning. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd ingediend omdat de dakkapel reeds was gerealiseerd en verzoekers vreesden voor een onomkeerbare situatie.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er geen spoedeisend belang aanwezig was voor het treffen van een voorlopige voorziening, aangezien de dakkapel al was gebouwd en er geen evidente onrechtmatigheid was vastgesteld. De rechter heeft de belangen van verzoekers en vergunninghoudster tegen elkaar afgewogen en geconcludeerd dat de belangen van vergunninghoudster zwaarder wogen. De voorzieningenrechter heeft daarbij opgemerkt dat de vergunninghoudster op eigen risico had gebouwd, aangezien de omgevingsvergunning nog niet onherroepelijk was. Dit betekent dat, mocht het beroep van verzoekers gegrond worden verklaard, de dakkapel mogelijk verwijderd moet worden.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat de bouw van de dakkapel niet meer voorkomen kon worden en schorsing van het bestreden besluit geen reële betekenis meer had voor verzoekers. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 22/1099
uitspraak van de voorzieningenrechter van 30 mei 2022 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[Naam 1] en [naam 2], te [woonplaats], verzoekers

(gemachtigde: mr. S.J.H.G.M. Schils),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen, verweerder.

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [naam 3], te [woonplaats].

Procesverloop

Bij besluit van 30 september 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder aan [naam 3] (vergunninghoudster) een omgevingsvergunning verleend voor de activiteit ‘bouwen’ ten behoeve van het bouwen van een dakkapel op de woning aan de [adres 1] in [woonplaats].
Bij besluit van 25 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekers ongegrond verklaard.
Verzoekers hebben op 5 april 2022 tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Zij hebben op 17 mei 2022 de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen is op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) achterwege gelaten.

Overwegingen

1. Verzoekers wonen aan de [adres 2] in [woonplaats] en hun woning vormt samen met de woning van vergunninghoudster een twee-onder-een-kapwoning.
2. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als onverwijlde spoed dat vereist.
3. Ten tijde van het indienen van het verzoek om voorlopige voorziening op 17 mei 2022 stonden de steigers al opgesteld en was het aanbrengen van de dakkapel binnen een paar dagen voorzien (plaatsing op 18 en/of 19 mei 2022). Verzoekers hebben daarom verzocht zo spoedig mogelijk het bestreden besluit te schorsen.
4. De voorzieningenrechter heeft op 18 mei 2022 telefonisch aan partijen medegedeeld geen aanleiding te zien om een ordemaatregel te nemen, die zou inhouden dat het bestreden besluit geschorst wordt in afwachting van een nadere inhoudelijke beoordeling door de voorzieningenrechter. De voorzieningenrechter heeft daarbij de belangen van verzoekers die pleiten vóór het treffen van een ordemaatregel en de belangen van vergunninghoudster die pleiten tegen het treffen daarvan, als volgt gewogen (waarbij wordt aangetekend dat het navolgende de rechtbank in de hoofdzaak niet bindt). Verzoekers hebben beoogd te voorkomen dat er een onomkeerbare situatie zou ontstaan door de plaatsing van de dakkapel. De voorzieningenrechter heeft aan die onomkeerbaarheid een geringer gewicht toegekend dan verzoekers omdat het afbreken van de dakkapel en het in de oude toestand terugbrengen niet onmogelijk wordt geacht. Vergunninghoudster heeft een zwaarwegend belang bij het kunnen doorzetten van de in gang gezette werkzaamheden en laten doorgaan van de afspraken met de aannemer. Daar komt bij dat constructietechnische bezwaren van de zijde van verzoekers naar voorlopig oordeel voldoende zijn weggenomen door verweerder met een deskundigenbericht dat op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Mede gelet op hetgeen in beroep wordt aangevoerd, namelijk met name aspecten betreffende welstand en cultuurhistorie, is geen sprake van onevenredige hinder of nadeel voor verzoekers totdat op beroep is beslist, zodat ook daarin geen reden voor een ordemaatregel was gelegen. Gelet op deze omstandigheden heeft de voorzieningenrechter niet reeds op voorhand aanleiding gezien om aan te nemen dat sprake is van een (onherstelbare) onrechtmatigheid in dit stadium op grond waarvan een ordemaatregel genomen moest worden.
Anders dan de gemachtigde van verzoekers blijkens zijn brief na het telefonische contact op 18 mei 2022 meent, heeft het gestelde ontbreken van bekendheid van de aanhangig gemaakte beroepszaak bij vergunninghoudster geen rol gespeeld bij de belangenafweging om al dan niet een ordemaatregel te treffen. Dat vergunninghoudster ondanks navraag niet eerder op hoogte is gesteld van het aanhangig gemaakte beroep en om die reden van een onherroepelijke vergunning zou zijn uitgegaan, is in dit licht ongelukkig (en ook aan de rechtbank te verwijten) maar doet aan het voorgaande niet af.
5. Inmiddels is de dakkapel opgericht. Dat betekent dat er op dit moment geen sprake meer is van een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening. De bouw kan immers niet meer voorkomen worden en schorsing van het bestreden besluit heeft in zoverre ook geen reële betekenis meer voor verzoekers. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
6. De voorzieningenrechter wijst er wel op dat vergunninghoudster, ondanks haar mogelijke veronderstelling dat de vergunning onherroepelijk was, heeft gebouwd op eigen risico. Dit risico houdt in dat zolang de omgevingsvergunning niet onherroepelijk is, een gegrondverklaring van het beroep ertoe kan leiden dat het gebouwde weer deugdelijk moet worden verwijderd.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Snijders, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van J.N. Buddeke, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2022.
Rechter
De griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op: 30 mei 2022

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.