In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 30 mei 2022 uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot een omgevingsvergunning voor het bouwen van een dakkapel. Verzoekers, bewoners van een twee-onder-een-kapwoning, hebben bezwaar gemaakt tegen de verleende vergunning aan de vergunninghoudster, [naam 3], voor het bouwen van de dakkapel op haar woning. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd ingediend omdat de dakkapel reeds was gerealiseerd en verzoekers vreesden voor een onomkeerbare situatie.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er geen spoedeisend belang aanwezig was voor het treffen van een voorlopige voorziening, aangezien de dakkapel al was gebouwd en er geen evidente onrechtmatigheid was vastgesteld. De rechter heeft de belangen van verzoekers en vergunninghoudster tegen elkaar afgewogen en geconcludeerd dat de belangen van vergunninghoudster zwaarder wogen. De voorzieningenrechter heeft daarbij opgemerkt dat de vergunninghoudster op eigen risico had gebouwd, aangezien de omgevingsvergunning nog niet onherroepelijk was. Dit betekent dat, mocht het beroep van verzoekers gegrond worden verklaard, de dakkapel mogelijk verwijderd moet worden.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat de bouw van de dakkapel niet meer voorkomen kon worden en schorsing van het bestreden besluit geen reële betekenis meer had voor verzoekers. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.