ECLI:NL:RBLIM:2022:4139

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
30 mei 2022
Zaaknummer
C/03/293965 / HA ZA 21-348
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de voormalige echtelijke woning en de bijbehorende financiële verplichtingen na echtscheiding

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 25 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een man en een vrouw over de verdeling van de voormalige echtelijke woning na hun echtscheiding. De man, die al bijna vier jaar in onverdeeldheid verkeert, heeft verzocht om de woning te verkopen, terwijl de vrouw heeft verzocht om nog drie jaar in de woning te mogen blijven wonen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man recht heeft op verdeling van de woning, aangezien de vrouw al geruime tijd in de woning verblijft zonder dat er een duidelijke regeling is getroffen. De rechtbank heeft de vrouw toegestaan om nog zes maanden in de woning te blijven wonen, te rekenen vanaf de datum van de mondelinge behandeling, en heeft haar verplicht om mee te werken aan de verkoop van de woning. De rechtbank heeft ook de verdeling van de beleggingsverzekeringen en levensverzekeringen tussen partijen geregeld, waarbij de man en de vrouw in gelijke delen aanspraak maken op de waarde van deze verzekeringen. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij haar eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/293965 / HA ZA 21-348
Vonnis van 25 mei 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. M.M. Bäumler te Heerlen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. P.H.A. Brauer te Heerlen.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met acht producties,
  • de conclusie van antwoord met twee producties,
  • producties 3 t/m 6 van de vrouw, overgelegd bij schrijven van 25 maart 2022,
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 7 april 2022,
  • de spreekaantekeningen van de (advocaat van de) man.
1.2.
Tenslotte is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
De man en de vrouw zijn op 8 augustus 2008 in algehele gemeenschap van goederen gehuwd. Bij beschikking van 17 juni 2019 van deze rechtbank is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De echtscheiding is op 15 juli 2019 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
Aan de momenteel door de vrouw bewoonde voormalige echtelijke woning aan de [adres] te [woonplaats 2] is een hypothecaire geldlening verbonden die bestaat uit twee delen, te weten:
  • leningdeel 120, aflossingsvrij, oorspronkelijke hoofdsom en resterende schuld
  • leningdeel 138, aflossingsvrij, oorspronkelijke hoofdsom en resterend schuld
2.3.
Naast de hypothecaire schuld hebben partijen nog een beleggingsverzekering bij Allianz die aan de woning is gekoppeld. Deze polis kende op 1 januari 2022 een waarde van € 22.603,43. Daarnaast hebben partijen nog een levensverzekering bij Nationale Nederlanden met een waarde op 1 januari 2021 van € 20.993,00 en een beleggingsverzekering bij De Goudse met op 9 juli 2020 een saldo van € 25.617,23.
2.4.
Bij voormelde beschikking van 17 juni 2019 heeft de rechtbank bepaald dat de vrouw de woning mocht blijven bewonen tot zes maanden na de inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. Na het verstrijken van deze termijn is de vrouw tot op heden in de woning blijven wonen.
2.5.
Partijen hebben vier kinderen, waarvan er twee minderjarig zijn.

3.Het geschil

3.1.
De man wenst uit de onverdeeldheid te geraken en wil de woning verkopen. Hij wil af van de hoofdelijke aansprakelijkheid inzake de hypothecaire schuld. Door de onverdeeldheid is het voor de man niet mogelijk een (eigen) woning te kopen en kan hij naar zijn zeggen “zijn leven niet inrichten zoals hem dat goeddunkt, aangezien hij via de woning nog altijd is verbonden aan de vrouw” (randnummer 33 dagvaarding). De vrouw wenst hier echter niet aan mee te werken, althans zij heeft ter mondelinge behandeling aangegeven dat zij nog graag drie jaar in de woning wil blijven. De man kan zich hier niet in vinden en heeft ter zitting verklaard een termijn van zes maanden redelijk te vinden, zodat de vrouw voldoende tijd heeft een huurwoning te vinden.
3.2.
Op grond van het vorenstaande heeft de man gevorderd om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
de vrouw te veroordelen om binnen één week na het in deze te wijzen vonnis, althans binnen één week na betekening van dit vonnis, haar volledige medewerking te verlenen aan de verkoop en overdracht van de woning aan de [adres] te [woonplaats 2] , via [naam makelaars] makelaars te [vestigingsplaats] , waarbij onder verkoop moet worden begrepen het aanstellen van de makelaar door partijen, het laten vaststellen van een vraag- en laatprijs door deze makelaar, het laten plaatsvinden van bezichtigingen en het tekenen van een koopcontract door partijen, onder verbeurte van een dwangsom van
€ 250,00 per dag of dagdeel dat de vrouw daarmee in gebreke blijft, althans een dwangsom zoals de rechtbank meent dat deze in goede justitie dient te worden bepaald;
te bepalen dat, indien de vrouw niet meewerkt aan hetgeen hiervoor onder 1 is gevorderd, dit vonnis in de plaats zal treden van de instemmende wilsverklaring van de vrouw voor een opdracht tot dienstverlening aan [naam makelaars] makelaars te [vestigingsplaats] , inhoudende vervangende toestemming voor verkoop zoals onder 1 is omschreven, alsmede te bepalen dat, indien partijen er niet binnen één week na de opdrachtverlening in slagen om gezamenlijk de vraagprijs te bepalen, de makelaar de vraagprijs bindend voor partijen vaststelt;
de man vervangende toestemming te verlenen voor hetgeen waartoe de vrouw onder 1 is veroordeeld, indien de vrouw niet op het eerste verzoek van de man medewerking verleent en te bepalen dat dit vonnis op grond van artikel 3:300 lid 2 BW mede in de plaats zal treden van de door de notaris op te stellen akte van levering met betrekking tot voornoemde woning, voor zover het betreft het verlenen van toestemming van de vrouw tot die levering;
de vrouw te veroordelen om binnen één week na een daartoe strekkend veroordelend vonnis, althans binnen één week na betekening van het vonnis, alle nodige medewerking te verlenen om tot verkoop van de woning te komen, waaronder de openstelling van de woning voor bezichtigingen door de makelaar en potentiële kopers, dit op eerste verzoek van de verkopend makelaar en onder verbeurte van een dwangsom van
€ 250,00 per dag of dagdeel dat de vrouw daarmee in gebreke blijft, althans een dwangsom zoals de rechtbank meent dat deze in goede justitie dient te worden bepaald;
te bepalen dat de vrouw niet aanwezig mag zijn bij de bezichtiging van de woning en dat de vrouw vier uur vóór aanvang van een bezichtiging de woning dient te hebben verlaten;
te bepalen dat de vrouw wordt gelast om binnen drie dagen na een daartoe strekkend veroordelend vonnis, althans binnen drie na betekening van het vonnis, over te gaan tot het aan de man verschaffen van toegang tot de gemeenschappelijke woning, alsmede het daarbij behorende erf, in het bijzonder door aan de man te verstrekken (een duplicaat van) de sleutel van deze woning dan wel hem anderszins toegang te verschaffen, alsmede zijn aanwezigheid en de aanwezigheid van eventuele derden die hem bij de te verrichten werkzaamheden (inhoudende het opruimen c.q. verwijderen van overtollige huisraad, schilderen van binnen en buitenzijde van de woning, voor zover nodig, poetsen etc. teneinde de woning verkoopklaar te maken) behulpzaam zullen zijn, in en rondom de woning te gedogen;
de vrouw te veroordelen om op de datum van eigendomsoverdracht van de woning aan kopers, de woning alsmede het daarbij behorende erf te verlaten en te ontruimen;
te bepalen dat, indien de vrouw niet voldoet aan de 5, 6 en 7 genoemde verplichtingen, toestemming te verlenen om de op de vrouw rustende verplichtingen ten uitvoer te laten leggen met behulp van de sterke arm van politie en justitie, althans te bepalen dat de vrouw een dwangsom verbeurt van € 250,00 per dag of gedeelte daarvan dat zij in gebreke blijft aan (één van) de onder 5, 6 en 7 genoemde verplichtingen te voldoen, althans een dwangsom zoals de rechtbank meent dat deze in goede justitie dient te worden bepaald;
te bepalen dat partijen in gelijke delen aanspraak maken op of draagplichtig zijn voor de overwaarde/restschuld die resteert na overname van de woning door de man of door de vrouw of bij verkoop van de woning aan een derde;
te bepalen dat de waarde van de beleggingsverzekering bij Allianz met polisnummer 0118157 tot uitkering gaat komen en dat partijen in gelijke delen aanspraak maken op de waarde hiervan;
te bepalen dat de levensverzekering bij Nationale Nederlanden met polisnummer 3677114 aan de man wordt toebedeeld en dat de man de helft van de waarde van deze polis aan de vrouw uitkeert;
te bepalen dat de beleggingsverzekering bij De Goudse met certificaatnummer SAB 22.021.372 aan de vrouw wordt toebedeeld en dat de vrouw de helft van de waarde van dezer polis aan de man uitkeert.
3.3.
De vordering wordt betwist door de vrouw. Op de stellingen van partijen zal de rechtbank, in zoverre relevant, hierna ingaan.

4.De beoordeling

4.1.
Vooropgesteld zij dat de huwelijksgoederengemeenschap van partijen – partijen zijn in gemeenschap van goederen gehuwd geweest – nog niet (geheel) verdeeld is en dat de man thans daartoe wenst over te gaan met de door hem ingediende vordering. Het gaat dan nog om de verdeling van de voormalige echtelijke woning aan de [adres] te [woonplaats 2] , twee beleggingsverzekeringen bij Allianz respectievelijk De Goudse en een levensverzekering bij Nationale Nederlanden (zie hiervoor onder rov. 2.2 en 2.3).
4.2.
Uitgangspunt bij de beoordeling van de door de man ingediende vordering is art. 178 lid 3 BW dat luidt:
“Ieder der deelgenoten (…) kan te allen tijde verdeling van een gemeenschappelijk goed vorderen, tenzij uit de aard van de gemeenschap of uit het in de volgende leden bepaalde anders voortvloeit.”
Hieruit volgt dat van de man in beginsel niet kan worden verlangd dat deze in een onverdeeldheid blijft. Dit is slechts anders indien de door de vrouw aangevoerde verweren en de daarbij gestelde belangen nopen tot het maken van een uitzondering als bedoeld in de met ‘tenzij’ ingeleide bijzin van voormeld artikel.
De woning
4.3.
De vrouw heeft tegen de gevorderde verdeling van de woning aangevoerd dat zij weliswaar niet “onwillig” is om te delen (pag. 1 conclusie van antwoord), maar dat zij nog drie jaar in de woning wenst te wonen in het belang van de twee nog minderjarige kinderen. Daarbij komt dat, aldus de vrouw, voor de man geen “noodzaak” bestaat om tot verkoop van de woning over te gaan (pag. 4 conclusie van antwoord), onder meer omdat hun (minderjarige) kinderen niet van plan zijn om bij de man te gaan wonen en de hoofdelijke aansprakelijkheid ter zake de hypothecaire schuld de man niet belemmert, nu de vrouw de lasten van de woning betaalt en er geen reden is om te veronderstellen dat zij die niet kan of zal blijven betalen.
4.4.
De rechtbank stelt voorop dat zij begrip heeft voor de door de vrouw gestelde argumenten. Zij zijn naar het oordeel van de rechtbank echter niet van dien aard dat de man hierdoor gedwongen kan worden nog langer in de onverdeeldheid te blijven. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat partijen reeds bijna vier jaar in een onverdeeldheid verkeren; de man heeft in augustus 2018 de woning verlaten en het verzoekschrift van de vrouw tot echtscheiding is op 5 juli 2018 binnengekomen. Al die tijd lijkt de vrouw weinig moeite te hebben gedaan om aan een passende huurwoning te komen; op de mondelinge behandeling heeft de man in dit verband onbetwist gesteld dat de vrouw zich nog steeds niet heeft laten inschrijven bij een woningcorporatie. Daarnaast is de man hoofdelijk aansprakelijk voor de hypothecaire schuld. Hoezeer de vrouw ook wenst te benadrukken dat de man daarmee geen risico loopt, omdat de vrouw haar betalingsverplichtingen stipt nakomt, een kans op het optreden van voor de man ongewenste (financiële) gevolgen blijft desalniettemin aanwezig, waarbij ook acht moet worden geslagen op de omstandigheid dat de man daardoor wordt belemmerd zelf een woning te kopen, zoals hij eveneens onbetwist heeft gesteld. Tot slot wijst de rechtbank erop dat de man ter zitting heeft verklaard dat de vrouw wat hem betreft nog zes maanden in de woning kan wonen, zodat zij voldoende tijd en gelegenheid heeft een passende huurwoning te vinden.
4.5.
Uit het voorgaande volgt dat de woning zal worden verdeeld op de door de man voorgestane wijze, waarbij aan de vrouw het recht wordt verleend om nog zes maanden in de woning te wonen met ingang van de dag waarop de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden, zijnde 7 april 2022. Aan de stelling van de vrouw dat het in deze door de man voorgestelde “spoorboekje”, waaronder de gevorderde dwangsommen, onnodig is (pag. 6 conclusie van antwoord), gaat de rechtbank voorbij, nu het aan de vrouw is en van de mate van haar medewerking afhankelijk of dat spoorboekje wel of niet moet worden gevolgd en de betreffende dwangsommen al dan niet worden verbeurd.
De twee beleggingsverzekeringen en de levensverzekering
4.6.
Nu de vrouw geen verweer heeft gevoerd tegen de door de man voorgestane verdeling van de beleggingsverzekeringen en de levensverzekeringen, zullen deze op de hierna in het dictum geformuleerde wijze worden verdeeld.
Overig
4.7.
Nu de vrouw de overige onderdelen van hetgeen de man heeft gevorderd niet heeft betwist, zullen deze worden toegewezen op de hierna in het dictum geformuleerde wijze.
Proceskosten
4.8.
De proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
veroordeelt de vrouw om na betekening van dit vonnis en uiterlijk binnen twee weken na 7 oktober 2022 (zijnde zes maanden na de dag waarop de mondelinge behandeling heeft plaatsgehad) haar volledige medewerking te verlenen aan de verkoop en overdracht van de woning aan de [adres] te [woonplaats 2] , via [naam makelaars] makelaars te [vestigingsplaats] , waarbij onder verkoop moet worden begrepen het aanstellen van de makelaar door partijen, het laten vaststellen van een vraag- en laatprijs door deze makelaar, het laten plaatsvinden van bezichtigingen en het tekenen van een koopcontract door partijen, onder verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per dag of dagdeel dat de vrouw daarmee in gebreke blijft, althans een dwangsom zoals de rechtbank meent dat deze in goede justitie dient te worden bepaald;
5.2.
bepaalt dat, indien de vrouw niet meewerkt aan hetgeen waartoe zij hiervoor onder 5.1 is veroordeeld, dit vonnis in de plaats zal treden van de instemmende wilsverklaring van de vrouw voor een opdracht tot dienstverlening aan [naam makelaars] makelaars te [vestigingsplaats] , inhoudende vervangende toestemming voor verkoop zoals onder 5.1 is omschreven, alsmede te bepalen dat, indien partijen er niet binnen één week na de opdrachtverlening in slagen om gezamenlijk de vraagprijs te bepalen, de makelaar de vraagprijs bindend voor partijen vaststelt;
5.3.
verleent de man vervangende toestemming voor hetgeen waartoe de vrouw onder 5.1 is veroordeeld, indien de vrouw niet op het eerste verzoek van de man medewerking verleent en bepaalt dat dit vonnis op grond van artikel 3:300 lid 2 BW mede in de plaats zal treden van de door de notaris op te stellen akte van levering met betrekking tot voornoemde woning, voor zover het betreft het verlenen van toestemming van de vrouw tot die levering;
5.4.
veroordeelt de vrouw om na betekening van dit vonnis en uiterlijk binnen twee weken na 7 oktober 2022 alle nodige medewerking te verlenen om tot verkoop van de woning te komen, waaronder de openstelling van de woning voor bezichtigingen door de makelaar en potentiële kopers, dit op eerste verzoek van de verkopend makelaar en onder verbeurte van een dwangsom van € 250,00 per dag of dagdeel dat de vrouw daarmee in gebreke blijft, althans een dwangsom zoals de rechtbank meent dat deze in goede justitie dient te worden bepaald;
5.5.
bepaalt dat de vrouw niet aanwezig mag zijn bij de bezichtiging van de woning en dat de vrouw vier uur vóór aanvang van een bezichtiging de woning dient te hebben verlaten;
5.6.
bepaalt dat de vrouw wordt gelast om na betekening van dit vonnis en uiterlijk binnen drie dagen na 7 oktober 2022 over te gaan tot het aan de man verschaffen van toegang tot de gemeenschappelijke woning, alsmede het daarbij behorende erf, in het bijzonder door aan de man te verstrekken (een duplicaat van) de sleutel van deze woning dan wel hem anderszins toegang te verschaffen, alsmede zijn aanwezigheid en de aanwezigheid van eventuele derden die hem bij de te verrichten werkzaamheden (inhoudende het opruimen c.q. verwijderen van overtollige huisraad, schilderen van binnen en buitenzijde van de woning, voor zover nodig, poetsen etc. teneinde de woning verkoopklaar te maken) behulpzaam zullen zijn, in en rondom de woning te gedogen;
5.7.
de vrouw te veroordelen om op de datum van eigendomsoverdracht van de woning aan kopers, de woning alsmede het daarbij behorende erf te verlaten en te ontruimen;
5.8.
verleent toestemming om, indien de vrouw niet voldoet aan de in 5.5, 5.6 en 5.7 genoemde verplichtingen, de op de vrouw rustende verplichtingen ten uitvoer te laten leggen met behulp van de sterke arm van politie en justitie,
5.9.
bepaalt dat partijen in gelijke delen aanspraak hebben op of draagplichtig zijn voor de overwaarde/restschuld die resteert na overname van de woning door de man of door de vrouw of bij verkoop van de woning aan een derde;
5.10.
bepaalt dat de waarde van de beleggingsverzekering bij Allianz met polisnummer 0118157 tot uitkering gaat komen en dat partijen in gelijke delen aanspraak hebben op de waarde hiervan;
5.11.
bepaalt dat de levensverzekering bij Nationale Nederlanden met polisnummer 3677114 aan de man wordt toebedeeld en dat de man de helft van de waarde van deze polis aan de vrouw uitkeert;
5.12.
bepaalt dat de beleggingsverzekering bij De Goudse met certificaatnummer SAB 22.021.372 aan de vrouw wordt toebedeeld en dat de vrouw de helft van de waarde van dezer polis aan de man uitkeert;
5.13.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.14.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.A.J.M. Provaas en in het openbaar uitgesproken op 25 mei 2022. [1]

Voetnoten

1.type: TP