ECLI:NL:RBLIM:2022:4137

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
3 mei 2022
Publicatiedatum
30 mei 2022
Zaaknummer
C/03/303993 / JE RK 22-640
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van gezinsproblematiek en ontwikkelingsbedreiging

Op 3 mei 2022 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Limburg een beschikking gegeven in de zaak van de Raad voor de Kinderbescherming betreffende de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige. De minderjarige, hierna te noemen [minderjarige], is geboren op [geboortedatum] en verblijft bij zijn grootouders aan moederszijde. De Raad verzoekt om een ondertoezichtstelling voor de duur van twaalf maanden en een machtiging tot uithuisplaatsing in een netwerkpleeggezin, gezien de ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] door de problematiek van de moeder. De moeder heeft een belast verleden met psychische problemen en verslavingsproblematiek, wat heeft geleid tot een vrijwillige uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de grootouders. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de moeder, haar advocaat, een vertegenwoordiger van de Raad en twee vertegenwoordigsters van de gecertificeerde instelling aanwezig waren.

De kinderrechter oordeelt dat de moeder momenteel niet in staat is om de zorg voor [minderjarige] op zich te nemen, gezien haar psychische gesteldheid en het gebrek aan constructieve samenwerking met de hulpverlening. De kinderrechter wijst het verzoek van de Raad toe en stelt [minderjarige] onder toezicht van Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg voor de duur van een jaar. Tevens verleent de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing bij de grootouders voor de duur van zes maanden, met de mogelijkheid tot verlenging. De kinderrechter benadrukt het belang van het contact tussen de moeder en [minderjarige] en de noodzaak voor de moeder om samen te werken met de hulpverlening om haar problemen aan te pakken.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Maastricht
Zaaknummer: C/03/303993 / JE RK 22-640
Datum uitspraak: 3 mei 2022
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van:
de RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,
hierna te noemen: de raad,
regio Limburg, locatie Maastricht,
betreffende de minderjarige:
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonend te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. J.G. van Ek, kantoorhoudend te Heerlen,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonend te [woonplaats 2] .

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek met bijlagen van de raad van 12 april 2022, ingekomen bij de griffie op 12 april 2022.
1.2.
Op 3 mei 2022 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de raad;
- twee vertegenwoordigsters van de gecertificeerde instelling Stichting Bureau Jeugdzorg, hierna te noemen: de GI (als toehoorder).

2.De feiten

2.1.
Het gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
2.2.
[minderjarige] verblijft bij grootouders (moederszijde).

3.Het verzoek

3.1.
De raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van twaalf maanden. Tevens wordt de uithuisplaatsing verzocht van [minderjarige] voor de duur van twaalf maanden in een netwerkpleeggezin zijnde grootouders moederszijde. De raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Ter onderbouwing van het verzoek voert de GI het volgende – samengevat – aan. Er is sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] aangezien [minderjarige] een langere periode geconfronteerd is geworden met de psychische en verslavingsproblematiek van de moeder. Er zijn grote zorgen over de psychische gesteldheid van de moeder en er is weinig zicht op het drugsgebruik van de moeder. De moeder heeft een belast verleden waar sprake was van suïcidegedachtes, drugsgebruik en seksueel misbruik. Hierdoor heeft de moeder een obsessieve compulsieve stoornis (OCD), posttraumatische stres stoornis (PTSS) en smetvrees ontwikkeld. In 2021 is de moeder bevallen van het halfzusje van [minderjarige] en is gebleken dat de moeder tijdens die zwangerschap cocaïne gebruikte. Dit heeft geleid tot een vrijwillige uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de grootouders en een vrijwillige uithuisplaatsing van het halfzusje bij een crisispleeggezin. Er zijn afspraken gemaakt ten aanzien van de omgang van [minderjarige] , waarbij geldt dat de moeder niet alleen met [minderjarige] mag zijn. Echter blijkt in de praktijk dat [minderjarige] ook wel eens alleen is met de moeder en dat hij af en toe bij de moeder slaapt. Door de problematiek van de moeder is er ten aanzien van [minderjarige] sprake van schoolverzuim. [minderjarige] staat er vaak alleen voor en is op zichzelf aangewezen. [minderjarige] heeft in de periode dat hij bij de moeder verbleef angsten ontwikkeld en geeft zelf aan lichamelijke klachten te ervaren die hij aan stress relateert. Er zijn zorgen over zijn identiteitsontwikkeling, nu het vermoeden bestaat dat [minderjarige] door de hele situatie niet de ruimte voelt om zichzelf te ontwikkelen en het leuk te hebben. De vader heeft een beperkte rol in het leven van [minderjarige] nu hij al twee maanden niet meer bij hem is geweest. [minderjarige] vindt het niet prettig om naar zijn vader te gaan nu de vader meer regels stelt en hij daardoor minder vrijheid ervaart.
De indruk bestaat dat de moeder op dit moment niet in staat is om haar prioriteiten bij de verzorging en opvoeding van [minderjarige] te leggen. Er is onvoldoende zicht op het functioneren van de moeder waarbij ook de indruk bestaat dat er ten aanzien van het drugsgebruik geen constructieve behandeling tot stand is gekomen. De raad heeft geprobeerd in contact te komen met Mondriaan om informatie te krijgen over de behandeling van de moeder. Deze informatie kon door Mondriaan – zonder toestemming van de moeder – niet gegeven worden. De constructieve samenwerking met de hulpverlening ontbreekt om goed te kunnen werken aan problemen. De moeder is op dit moment onvoldoende in staat en bereid om onder eigen verantwoordelijkheid de ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] af te wenden en hulpverlening te accepteren. Een uithuisplaatsing binnen het huidig familienetwerk is op dit moment het meest in het belang van [minderjarige] . Een neutrale uithuisplaatsing is op dit moment nog te ingrijpend. Eerst zal binnen het huidige familienetwerk, met behulp van hulpverlening en duidelijk afspraken, gekeken worden of dit toereikend is om de ernstige ontwikkelingsbedreiging af te wenden.
3.3.
Ter zitting is ter sprake gekomen dat de moeder de verjaardag van [minderjarige] die onlangs heeft plaatsgevonden niet samen met hem heeft kunnen vieren omdat de grootouders iets met [minderjarige] wilden doen waar zij van hen niet bij mocht zijn. De raad betreurt dit en heeft benadrukt dat het van groot belang is dat het contact tussen de moeder en [minderjarige] gecontinueerd moet worden en dat de moeder ten alle tijden haar positie als moeder – binnen haar mogelijkheden – dient te behouden.

4.De mening van [minderjarige]

4.1.
is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen tijdens de mondelinge behandeling omdat hij het volgens de moeder te spannend vindt om met de kinderrechter te spreken. Hij heeft daarmee zijn mening niet kenbaar gemaakt.

5.Het standpunt van de belanghebbenden

5.1.
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling, bijgestaan door haar advocaat, – zakelijk weergegeven – het volgende aangegeven. Voordat [minderjarige] bij de grootouders is gaan wonen heeft de moeder altijd zelf voor [minderjarige] gezorgd. Zij hadden voorheen een goed en stabiel leven. De moeder werd behandeld door Mondriaan voor haar problematiek. Door Covid-19 en de daarbij komende beperkende maatregelen is deze behandeling echter weggevallen. Sindsdien is het bergafwaarts gegaan met de moeder. Zij is, onder andere door haar belaste verleden en een relatie met de vader van het halfzusje van [minderjarige] die werd gekenmerkt door psychisch en fysiek geweld, cocaïne gaan gebruiken. Hoewel het geen excuus is, deed zij dit naar eigen zeggen om haar verdriet en pijn te verzachten. Zij kon destijds bij niemand liefde en steun vinden. Ook heeft zij aan de bel getrokken bij het expertiseteam van de gemeente. Daar heeft zij aangegeven dat ze de situatie niet meer aankon. Toen het halfzusje van [minderjarige] geboren werd en tegelijkertijd werd ontdekt dat de moeder cocaïne gebruikte tijdens die zwangerschap heeft zij ingestemd met een uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de grootouders. De moeder krijgt nu het idee dat haar familie (grootouders) haar aan de kant zet. De band tussen de moeder en [minderjarige] is zeer hecht. De moeder geeft aan dat zij niet zonder elkaar kunnen. Op dit moment vindt de moeder veel steun bij haar psycholoog van Mondriaan en neemt zij vijf keer per dag deel aan activiteiten van verslavingszorg. Er worden ook urinecontroles uitgevoerd. De moeder beseft zich dat ze heel hard moet gaan werken om weer sterk te worden en geeft aan dat ze hier gemotiveerd voor is. Verder geeft de moeder aan dat zij – ondanks haar moeizame relatie met de grootouders – van mening is dat [minderjarige] het beste bij hen kan blijven. [minderjarige] heeft namelijk ook tegen haar gezegd dat hij zou weglopen wanneer hij elders wordt geplaatst.
Gelet op de zorgen die er zijn kan de moeder instemmen met het verzoek van de GI voor zover dat is gericht op de ondertoezichtstelling. Voor zover het verzoek is gericht op de machtiging tot uithuisplaatsing geeft de moeder aan dat het iets groots is en dat zij dat moeilijk vindt. De moeder is van mening dat een machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van een jaar te lang is en verzoekt de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen bij de grootouders voor maximaal zes maanden onder aanhouding van de resterende termijn van zes maanden. Op die manier is er een extra toets moment waar gekeken kan worden naar de stand van zaken en hoe ver de moeder is gevorderd in haar behandeling. Dit geeft voor de moeder ook een stip aan de horizon wat zij van belang acht in het kader van haar behandeling.
5.2.
De vader is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen en heeft daarmee geen verweer gevoerd tegen het verzoek van de raad.

6.De beoordeling

Ondertoezichtstelling
6.1.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling, indien de minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn gezaghebbende ouder(s), door hen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd. Ook moet de verwachting gerechtvaardigd zijn dat de gezaghebbende ouder(s) binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige in staat zijn te dragen.
6.2.
Met de raad en op de door de raad in het verzoekschrift en ter zitting nader toegelichte en onweersproken gebleven gronden, die de kinderrechter – na eigen beoordeling daarvan – overneemt en tot de hare maakt, is de kinderrechter van oordeel dat [minderjarige] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd en dat een ondertoezichtstelling nodig is. [minderjarige] wordt al een lange tijd geconfronteerd met de problematiek en de zorgelijke psychische gesteldheid van de moeder. Hierdoor is de moeder onvoldoende beschikbaar (geweest) voor [minderjarige] en is hij vaak op zichzelf aangewezen. Het is de moeder niet gelukt om structuur aan te brengen in het leven van [minderjarige] , dit heeft zich onder andere geuit in het schoolverzuim van [minderjarige] . Hij maakt zich ook veel zorgen om de moeder. Dit is vanzelfsprekend gezien de hechte band die hij heeft met haar. In de huidige omstandigheden kan hij niet toekomen aan zijn eigen ontwikkeling en gezien zijn leeftijd (puberteit) is dit een cruciaal moment voor zijn sociaal- emotionele ontwikkeling. De kinderrechter kan niet anders dan concluderen dat [minderjarige] hier onherroepelijk schade door zal oplopen wanneer de situatie niet snel veranderd. Het is belangrijk dat hij op een onbezorgde manier kan opgroeien en zichzelf kan ontwikkelen zonder zich continu zorgen te hoeven maken om de moeder. Verder is het van belang dat hij ritme krijgt in zijn dagelijks leven en naar school gaat.
De zorgen over de moeder en haar mogelijkheden zijn enorm. Haar belaste verleden heeft ervoor gezorgd dat zij erg beschadigd is geraakt. Mede daardoor is het voor haar lastig om mensen te vertrouwen en open te zijn. Het is moedig van de moeder dat zij haar verhaal heeft gedaan tegenover de kinderrechter, maar er zal veel moeten gebeuren om de zorgen weg te nemen. De kinderrechter stelt vast dat de moeder gemotiveerd is om aan zichzelf te gaan werken. De praktijk zal echter moeten uitwijzen of dit voldoende is om haar problematiek de baas te worden. De moeder zal in de komende periode in ieder geval nauw moeten gaan samenwerken met de GI en open moeten zijn over haar behandeling waarbij zij de GI alle nodige informatie verschaft.
6.3.
De afgelopen periode is gebleken dat hulpverlening in het vrijwillig kader niet heeft mogen baten. Dit is gezien de problematiek van de moeder niet toereikend geweest. De kinderrechter wenst hieromtrent nog op te merken dat er kennelijk ten tijde van de geboorte van het halfzusje van [minderjarige] en de vrijwillige uithuisplaatsing (juni 2021) al grote zorgen waren om de moeder en [minderjarige] . Nu er ruim negen maanden later pas een verzoek tot ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing is ingediend brengt dat met zich mee dat er wellicht kostbare tijd verloren is gegaan om deze moeder op het juiste spoor van de hulpverlening te krijgen en ook om zicht te krijgen op de (on)mogelijkheden van deze moeder om zich positief te ontwikkelen als ouder van [minderjarige] zodat ze op redelijke termijn weer voor hem kan zorgen. Het moet kort na de “vrijwillige” uithuisplaatsing van [minderjarige] duidelijk zijn geweest voor de betrokken instanties dat deze moeder niet op eigen kracht in staat is om, gezien haar levensgeschiedenis en haar kwetsbaarheden haar leven op de rails te krijgen. De “vrijwillige” uithuisplaatsing had naar het oordeel van de kinderrechter eerder in de sleutel van kinderbeschermingsmaatregelen moeten worden gekaderd zodat de GI de regie over de hulpverlening van de moeder en de contacten tussen de moeder en [minderjarige] had kunnen voeren. Het is mede tegen deze achtergrond van groot belang dat de GI voortvarend de regie neemt en ervoor gaat waken (en gaat stimuleren en intensief gaat helpen) dat de moeder het juiste pad volgt om uiteindelijk weer sterk te worden. Voorts is de verwachting gerechtvaardigd dat de moeder, met de juiste hulpverlening en eigen inzet, binnen een voor [minderjarige] aanvaardbare termijn weer in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van hem te dragen.
6.4.
Gelet op het voorgaande zal de kinderrechter het verzoek van de raad om [minderjarige] onder toezicht te stellen toewijzen. De verzochte termijn van een jaar zal de kinderrechter eveneens toewijzen, aangezien hij deze nodig acht om de ernstige ontwikkelingsbedreiging te kunnen wegnemen.
Machtiging tot uithuisplaatsing
6.5.
Op grond van artikel 1:265b BW kan de kinderrechter de GI die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen, indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
6.6.
Indien de Raad een verzoek tot machtiging uithuisplaatsing indient, moet de Raad gelet op artikel 1:256b lid 2 BW in beginsel een verleningsbesluit van het college van burgemeester en wethouders overleggen. De Raad heeft hieraan voldaan, gelet op het overlegde verleningsbesluit van 12 april 2022.
6.7.
De kinderrechter is van oordeel dat een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de grootouders noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding. De moeder is op dit moment, gelet op hetgeen bij de ondertoezichtstelling is overwogen, niet in staat om 24/7 voor [minderjarige] te zorgen. De moeder heeft de komende tijd alle tijd hard nodig om aan zichzelf te kunnen werken om een thuisplaatsing bij haar in de toekomst mogelijk te maken. Op dit moment acht de kinderrechter een uithuisplaatsing bij de grootouders het meest in het belang van [minderjarige] . Hoewel er volgens de raad twijfels zijn of de plek bij de grootouders (definitief) de goede plek is (onder andere doordat grootvader ziek is en ook veel verzorging van grootmoeder vergt), volgt de kinderrechter de overweging van de raad dat een neutrale plaatsing op dit moment te ingrijpend zal zijn voor [minderjarige] . Hij verblijft immers al enige tijd bij de grootouders en voor [minderjarige] is dit een vertrouwde plek. Daarnaast wordt met een plaatsing bij de grootouders het recht van een kind op een gezinsleven op grond van artikel 8 EVRM zoveel mogelijk gewaarborgd. Wel is het van belang dat het contact tussen de moeder en [minderjarige] blijft plaatsvinden waarbij het de voorkeur heeft om het contact bij de moeder thuis of op een neutrale plek te laten plaatsvinden gezien de spanningen tussen de moeder en de grootouders. Het is verder aan de GI om daar invulling aan te geven. De kinderrechter benadrukt dat de moeder serieus genomen dient te worden in haar rol als moeder en dat de GI hiervoor moet waken en zo nodig moet ingrijpen als blijkt dat de moeder (door de grootouders) buiten spel wordt gezet. De kinderrechter verwijst hiervoor naar hetgeen kennelijk heeft plaatsgevonden tijdens de verjaardag van [minderjarige] , dit is zowel voor de moeder als voor [minderjarige] zelf erg treurig en niet in zijn belang geweest.
6.8.
De kinderrechter zal het verzoek van de raad om [minderjarige] uit huis te plaatsen bij de grootouders toewijzen voor een kortere duur dan door de raad is verzocht en zal de resterende verzochte duur aanhouden. Ter zitting heeft de raad kunnen instemmen met een machtiging tot uithuisplaatsing voor een kortere duur. Ter sprake is gekomen dat het voor de moeder van belang is om een stip aan de horizon te hebben en voor de kinderrechter is het van belang om een vinger aan de pols te houden met betrekking tot de voortgang van de behandeling van de moeder. Ook dient het verblijf van [minderjarige] bij de grootouders opgevolgd te worden. De kinderrechter zal daarom een machtiging tot uithuisplaatsing verlenen voor de duur van zes maanden en houdt iedere verdere beslissing (op de resterende termijn van zes maanden) aan tot aan de (nader te bepalen) mondelinge behandeling. Dit betekent dat eind oktober, althans voor de expiratiedatum van de machtiging tot uithuisplaatsing weer een mondelinge behandeling zal plaatsvinden waar zal worden beslist op de vraag of een machtiging tot uithuisplaatsing voor de resterende termijn noodzakelijk is. Hiervoor zullen de raad, de GI en de belanghebbenden wederom worden opgeroepen. De kinderrechter spreekt de wens uit om de volgende keer alsnog met [minderjarige] te kunnen spreken en vertrouwt erop dat de moeder deze boodschap aan [minderjarige] zal overbrengen.
6.9.
Het is aan de raad en/of de GI om de rechtbank uiterlijk 1 week voor de zitting iedereen schriftelijk te informeren over de stand van zaken (hoe verloopt de behandeling van de moeder en hoe verloopt het verblijf van [minderjarige] bij de grootouders) en over het al dan niet handhaven van het verzoek voor zover dat is gericht op de resterende duur van zes maanden.

7.De beslissing

De kinderrechter:
7.1.
stelt [minderjarige] onder toezicht van Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg met ingang van 3 mei 2022 tot 3 mei 2023;
7.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een netwerkpleeggezin (zijnde grootouders moederszijde) voor de duur van zes maanden, met ingang van 3 mei 2022 tot 3 november 2022;
7.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.4.
houdt iedere verdere beslissing ten aanzien van de resterende verzochte termijn van zes maanden aan tot aan de (nader te bepalen) mondelinge behandeling;
7.5.
verzoekt de raad en/of de GI om de rechtbank uiterlijk één week voor de volgende zitting schriftelijk te informeren zoals dit onder 6.9is overwogen;
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2022 door mr. P.H.J. Frénay, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. C.J. Marx, als griffier en nadien op schrift gesteld op 16 mei 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.