ECLI:NL:RBLIM:2022:4136

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
3 mei 2022
Publicatiedatum
30 mei 2022
Zaaknummer
C/03/303990 / JE RK 22-639
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige na vrijwillige uithuisplaatsing

In deze zaak heeft de kinderrechter op 3 mei 2022 een beschikking gegeven over de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een pasgeboren baby, hierna te noemen [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van twaalf maanden, evenals de uithuisplaatsing in een pleegzorgvoorziening. De kinderrechter oordeelde dat de situatie van de moeder, die te maken had met ernstige problematiek zoals drugsgebruik en een belast verleden, niet toereikend was om de zorg voor [minderjarige] op zich te nemen. De moeder had tijdens de zwangerschap cocaïne gebruikt, wat leidde tot zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige]. De kinderrechter stelde vast dat de moeder niet in staat was om haar rol als moeder te vervullen en dat er een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor [minderjarige] bestond. De kinderrechter verleende een machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van zes maanden, met de mogelijkheid tot verlenging, en stelde [minderjarige] onder toezicht van Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg. De kinderrechter benadrukte het belang van samenwerking tussen de moeder en de hulpverlening om de situatie te verbeteren en de zorg voor [minderjarige] in de toekomst mogelijk te maken.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Maastricht
Zaaknummer: C/03/303990 / JE RK 22-639
Datum uitspraak: 3 mei 2022
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,
hierna te noemen: de raad,
regio Limburg, locatie Maastricht,
betreffende de minderjarige:
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonend te [woonplaats] .
advocaat: mr. J.G. van Ek, kantoorhoudend te Heerlen.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek met bijlagen van de raad van 12 april 2022, ingekomen bij de griffie op 12 april 2022.
1.2.
Op 3 mei 2022 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de Raad;
- twee vertegenwoordigster van de gecertificeerde instelling Stichting Bureau Jeugdzorg, hierna te noemen: de GI (als toehoorder).

2.De feiten

2.1.
Het gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder.
2.2.
[minderjarige] verblijft in een (crisis)pleeggezin.

3.Het verzoek

3.1.
De raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van twaalf maanden. Tevens wordt de uithuisplaatsing verzocht van [minderjarige] voor de duur van twaalf maanden in een voorziening voor pleegzorg. De raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Ter onderbouwing van het verzoek voert de GI het volgende – samengevat – aan. Er is sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] . [minderjarige] is geboren uit een ongecontroleerde zwangerschap daar de moeder na 17 weken niet meer op controle is geweest. De moeder is uiteindelijk met een hoge bloeddruk en zwangerschapsvergiftiging opgenomen in het ziekenhuis. Na de geboorte bleek dat [minderjarige] meer schokte dan normaal en bij controle is zij positief getest op cocaïne. De moeder heeft tijdens de zwangerschap en tijdens haar verblijf in het ziekenhuis cocaïne gebruikt. Het is onduidelijk of [minderjarige] hier blijvende schade aan heeft overgehouden. [minderjarige] is direct vanuit het ziekenhuis vrijwillig in een crisispleeggezin geplaatst, tegelijkertijd is ook de oudere halfbroer [naam] uit huis geplaatst bij de grootouders (moederszijde). Door het cocaïnegebruik van de moeder kan [minderjarige] niet de veilige hechting doorlopen die het meest wenselijk is.
Er zijn grote zorgen over de psychische gesteldheid van de moeder en er is weinig zicht op het drugsgebruik van de moeder. De moeder heeft een belast verleden waar sprake was van suïcidegedachtes, drugsgebruik en seksueel misbruik. Hierdoor heeft de moeder een obsessieve compulsieve stoornis (OCD), posttraumatische stres stoornis (PTSS) en smetvrees ontwikkeld. Er is onvoldoende zicht op het functioneren en het drugsgebruik van de moeder waarbij ook de indruk bestaat dat er ten aanzien van het drugsgebruik geen constructieve behandeling tot stand is gekomen. De vader van [minderjarige] is uit beeld en heeft aangegeven dat hij niets structureels kan betekenen in de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . Op dit moment verblijft [minderjarige] nog steeds in een crisispleeggezin. Zij zal overgeplaatst moeten worden naar een perspectief biedend pleeggezin waar zij zich veilig kan hechten. Perspectief biedende pleeggezinnen zijn echter huiverig om [minderjarige] als pleegkind aan te nemen vanwege de onduidelijkheid ten aanzien van de rol die de moeder nog in het leven van [minderjarige] gaat spelen (en dan met name met betrekking tot een eventuele thuisplaatsing bij de moeder).
De indruk bestaat dat de moeder niet in staat is om haar prioriteiten bij de verzorging en opvoeding van [minderjarige] te leggen en zij lijkt niet in te zien dat de aanvaardbare termijn voor [minderjarige] gezien haar leeftijd maar heel kort is om duidelijkheid te scheppen over waar haar (woon)perspectief dient te zijn. Er is onvoldoende zicht op het functioneren van de moeder waarbij ook de indruk bestaat dat er ten aanzien van het drugsgebruik geen constructieve behandeling tot stand is gekomen. De raad heeft geprobeerd in contact te komen met Mondriaan om informatie te krijgen over de behandeling van de moeder. Deze informatie kon door Mondriaan – zonder toestemming van de moeder – niet gegeven worden. De constructieve samenwerking met de hulpverlening ontbreekt om goed te kunnen werken aan problemen. Op dit moment is er geen perspectief dat de moeder binnen een voor [minderjarige] aanvaardbare termijn de verzorging en opvoeding van haar op zich kan nemen. De moeder dient hard te werken aan haar eigen problematiek en een goede samenwerking met de hulpverleners te hebben zodat zij een betrokken rol kan krijgen in het leven van [minderjarige] .
3.3.
Ter zitting is nog ter sprake gekomen dat de moeder [minderjarige] nu al een lange tijd niet heeft gezien. Het merendeel van de bezoekmomenten zijn niet doorgegaan. Aan de moeder was namelijk de voorwaarde gesteld dat zij [minderjarige] alleen mocht zien wanneer zij uitslagen van urinecontroles kon overleggen.

4.Het standpunt van de belanghebbenden

4.1.
De moeder heeft tijdens de mondelinge behandeling, bijgestaan door haar advocaat, – zakelijk weergegeven – het volgende aangegeven. De moeder heeft voor de geboorte van [minderjarige] een relatie gehad met de vader die werd gekenmerkt door psychisch en fysiek geweld. Daarnaast heeft de moeder van [minderjarige] een zwaar belast verleden gehad. De behandeling die de moeder bij Mondriaan kreeg voor haar problematiek is door Covid-19 en de daarbij komende beperkende maatregelen weggevallen. Sindsdien is het bergafwaarts gegaan met de moeder en is zij cocaïne gaan gebruiken. Hoewel het geen excuus is deed zij dit naar eigen zeggen om haar verdriet en pijn te verzachten. Zij kon destijds bij niemand liefde en steun vinden. Ook heeft zij aan de bel getrokken bij het expertiseteam van de gemeente. Daar heeft zij aangegeven dat ze de situatie niet meer aankon. De moeder geeft aan dat zij veel spijt heeft dat zij tijdens de zwangerschap van [minderjarige] cocaïne heeft gebruikt. Zij heeft vlak na de geboorte ingestemd met een uithuisplaatsing van [minderjarige] in een crisispleeggezin omdat het expertiseteam van gemeente tegen haar zei dat dit het beste was voor [minderjarige] . De moeder heeft [minderjarige] nu al een aantal maanden niet gezien omdat het haar niet lukte vanwege haar eigen problematiek. Ze mist [minderjarige] erg, het is tenslotte haar dochter en ze wil hard gaan werken aan zichzelf zodat zij [minderjarige] zelf kan opvoeden.
Gelet op de zorgen die er zijn kan de moeder instemmen met het verzoek van de GI voor zover dat is gericht op de ondertoezichtstelling. Voor zover het verzoek is gericht op de machtiging tot uithuisplaatsing geeft de moeder aan dat zij de gedachte dat [minderjarige] in een pleeggezin zal blijven, moeilijk vindt. De moeder verzoekt de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing in een pleeggezin voor maximaal zes maanden onder aanhouding van de resterende termijn van zes maanden. Op die manier is er een extra toets moment waar gekeken kan worden naar de stand van zaken en hoe ver de moeder is gevorderd in haar behandeling en of zij de zorg voor [minderjarige] in de toekomst zou kunnen dragen. Dit geeft voor de moeder ook een stip aan de horizon wat van belang kan zijn voor haar behandeling. Van belang is verder dat er de komende periode ingezet gaat worden op een goede omgangsregeling tussen de moeder en [minderjarige] .

5.De beoordeling

Ondertoezichtstelling
5.1.
Op grond van het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling, indien de minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn gezaghebbende ouder(s), door hen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd. Ook moet de verwachting gerechtvaardigd zijn dat de gezaghebbende ouder(s) binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige in staat zijn te dragen.
5.2.
Met de raad en op de door de raad in het verzoekschrift en ter zitting nader toegelichte en onweersproken gebleven gronden, die de kinderrechter – na eigen beoordeling daarvan – overneemt en tot de hare maakt, is de kinderrechter van oordeel dat [minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd en dat een ondertoezichtstelling nodig is. De kinderrechter overweegt hiertoe als volgt. [minderjarige] is vlak na haar geboorte, vanuit het ziekenhuis, opgenomen in een crisispleeggezin. Ze heeft zich hierdoor onmogelijk kunnen hechten aan de moeder. Vervolgens is er nauwelijks contact geweest tussen de moeder en [minderjarige] . Hoewel er bezoekmomenten met de moeder waren afgesproken zijn deze slechts enkele keren door de moeder nagekomen. Er zijn grote zorgen over de moeder en haar mogelijkheden om haar rol als moeder te kunnen uitoefenen. De problematiek van de moeder is ernstig, dit blijkt eveneens uit de gegeven omstandigheid dat de moeder zelfs tijdens de zwangerschap van [minderjarige] cocaïne gebruikte. Of [minderjarige] hier schade aan heeft overgehouden is volgens de raad nog onduidelijk, dit dient echter wel te worden opgevolgd. Tot op heden is het de moeder niet gelukt om stabiel te worden.
5.3.
De zorgen over de moeder en haar mogelijkheden zijn enorm. Haar belaste verleden heeft ervoor gezorgd dat zij erg beschadigd is geraakt. Mede daardoor is het voor haar lastig om mensen te vertrouwen en open te zijn. Het is moedig van de moeder dat zij haar verhaal heeft gedaan tegenover de kinderrechter, maar er zal veel moeten gebeuren om de zorgen weg te nemen. De kinderrechter stelt vast dat de moeder gemotiveerd is om aan zichzelf te gaan werken. De praktijk zal moeten uitwijzen of dit voldoende is om haar problematiek de baas te worden. De moeder zal in de komende periode in ieder geval nauw moeten gaan samenwerken met de GI en open moeten zijn over haar behandeling waarbij zij de GI alle nodige informatie verschaft.
5.4.
De afgelopen periode is gebleken dat hulpverlening in het vrijwillig kader niet heeft mogen baten. Dit is gezien de problematiek van de moeder niet toereikend geweest. Het is van belang dat de GI de regie neemt en ervoor gaat waken dat de moeder het juiste pad volgt om uiteindelijk weer sterk te worden. Voorts is de verwachting gerechtvaardigd dat de moeder, met de juiste begeleiding en eigen inzet, binnen een voor [minderjarige] aanvaardbare termijn weer in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van haar te dragen.
5.5.
Gelet op het voorgaande zal de kinderrechter het verzoek van de raad om [minderjarige] onder toezicht te stellen toewijzen. De verzochte termijn van een jaar zal de kinderrechter eveneens toewijzen, aangezien hij deze nodig acht om de ernstige ontwikkelingsbedreiging te kunnen wegnemen.
Machtiging tot uithuisplaatsing
5.6.
Op grond van artikel 1:265b BW kan de kinderrechter de GI die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen, indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.7.
Indien de Raad een verzoek tot machtiging uithuisplaatsing indient, moet de Raad gelet op artikel 1:256b lid 2 BW in beginsel een verleningsbesluit van het college van burgemeester en wethouders overleggen. De Raad heeft hieraan voldaan, gelet op het overlegde verleningsbesluit van 12 april 2022.
5.8.
De kinderrechter is van oordeel dat een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding. De moeder is op dit moment vanwege haar problematiek niet in staat om voor [minderjarige] te zorgen. De moeder heeft de komende tijd alle tijd hard nodig om aan zichzelf te kunnen werken. Daarnaast heeft de moeder [minderjarige] al geruime tijd niet gezien en lijkt [minderjarige] al eenkennig te worden. Er doet zich een zeer lastige situatie voor nu [minderjarige] al sinds haar geboorte bij dit (crisis)pleeggezin verblijft waar zij zich hoe dan ook al aan heeft gehecht en zij hier niet kan blijven omdat het geen perspectief biedend pleeggezin is. Dit brengt met zich mee dat de hechting die [minderjarige] nu heeft doorlopen hoe dan ook doorbroken zal moeten worden omdat [minderjarige] ofwel zal moeten worden overgeplaatst naar een perspectief biedend pleeggezin ofwel thuis zal worden geplaatst bij de moeder (wanneer dit in haar belang is en de moeder stabiel is). Zij zal dus in ieder geval elders gaan verblijven dan waar zij nu verblijft. Of een thuisplaatsing bij de moeder mogelijk is in de toekomst is afhankelijk van de voortgang van de behandeling van de moeder. De moeder zal eerst sterk moeten worden en moeten kunnen laten zien dat zij de zorg voor [minderjarige] kan dragen. Daarbij moet ook worden gedacht aan de halfbroer van [minderjarige] , [naam] , voor wie de moeder de zorg in de toekomst ook weer op zich wenst te nemen. De kinderrechter merkt op dat de moeder, in elk geval, haar rol als moeder (binnen haar mogelijkheden) moet kunnen behouden. Een goede omgangsregeling tussen de moeder en [minderjarige] zal er moeten zijn. Het is de taak van de GI om hier invulling aan te geven en de taak van de moeder om zich in te zetten om deze na te komen. De komende maanden en ontwikkelingen die zullen plaatsvinden zijn voor het perspectief van [minderjarige] gezien haar nog erg jonge leeftijd zeer cruciaal.
5.9.
Gelet op het voorgaande zal de kinderrechter het verzoek van de raad om [minderjarige] uit huis te plaatsen in een voorziening van pleegzorg (zijnde het pleeggezin waar zij thans verblijft) toewijzen voor een kortere duur dan door de raad is verzocht waarbij de resterende verzochte duur zal worden aangehouden. Ter zitting heeft de raad kunnen instemmen met een machtiging tot uithuisplaatsing voor een kortere duur. Ter sprake is gekomen dat het voor de moeder van belang is om een stip aan de horizon te hebben en voor de kinderrechter is het van belang om een vinger aan de pols te houden met betrekking tot de voortgang van de behandeling van de moeder en daarmee ook het eventuele perspectief van [minderjarige] bij de moeder.
5.10.
De kinderrechter zal daarom een machtiging tot uithuisplaatsing verlenen voor de duur van zes maanden en houdt iedere verdere beslissing (op de resterende termijn van zes maanden) aan tot aan de (nader te bepalen) mondelinge behandeling. Dit betekent dat eind oktober, althans voor de expiratiedatum van de machtiging tot uithuisplaatsing weer een mondelinge behandeling zal plaatsvinden waar zal worden beslist op de vraag of een machtiging tot uithuisplaatsing voor de resterende termijn noodzakelijk is. Hiervoor zullen de raad, de GI en de belanghebbenden wederom worden opgeroepen.
5.11.
Het is aan de raad en/of de GI om de rechtbank uiterlijk één week voor de zitting (schriftelijk) te informeren over de stand van zaken (onder andere welke stappen de moeder heeft gezet en welke stappen kunnen er nog gezet worden) en over het al dan niet handhaven van het verzoek voor zover dat is gericht op de resterende termijn van zes maanden.
5.12.
De kinderrechter wil in navolging van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken nog het volgende meegeven. Ten tijde van de geboorte van [minderjarige] waren er kennelijk zo grote zorgen dat [minderjarige] direct vanuit het ziekenhuis ‘vrijwillig’ uit huis is geplaatst. Vervolgens zijn er aan de moeder zeer belastende voorwaarden gesteld om [minderjarige] te kunnen zien. De moeder moest namelijk meewerken aan urinecontroles en als ze dit niet deed, mocht de moeder [minderjarige] niet zien. Dit zijn zeer belastende voorwaarden voor de moeder geweest met zeer ingrijpende gevolgen voor de moeder en [minderjarige] waarvan het zeer de vraag is of deze moeder daaraan in redelijkheid heeft kunnen voldoen. Inmiddels heeft de moeder [minderjarige] al langere tijd niet meer gezien. Opmerkelijk is dat ruim negen maanden later pas een verzoek tot ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing wordt ingediend terwijl al die tijd duidelijk moet zijn geweest dat het vrijwillige kader geen soelaas zou bieden gezien de problematiek van de moeder en haar beperkte mogelijkheden om mee te werken aan hulpverlening en te voldoen aan de aan haar gestelde voorwaarden. Hierdoor is voor [minderjarige] en de moeder mogelijk zeer kostbare tijd verloren gegaan en staan we nu voor een situatie waarin de problematiek ten aanzien van het perspectief van [minderjarige] prominent op de eerste plek is komen te staan. Wellicht was deze problematiek met een eerdere ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing en de daarbij komende gedwongen hulpverlening en de regierol van de GI minder ernstig geweest en was de moeder met de inzet en ondersteuning van de GI op weg geweest om haar moederrol voor [minderjarige] weer waar te maken. In het kader van de kinderbeschermingsmaatregelen had de moeder, bijgestaan door haar advocaat, ook eerder gebruik kunnen maken van haar mogelijkheden tot bescherming van haar rechten.
Tegen deze achtergrond is er alle reden dat nu alles op alles wordt gezet zowel door de moeder, de GI en de raad om de voorbije maanden “in te halen” en de diepe wens van deze moeder te onderzoeken en mogelijk te maken, namelijk om zelf weer voor [minderjarige] te kunnen gaan zorgen.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige] onder toezicht van Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg met ingang van 3 mei 2022 tot 3 mei 2023;
6.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg (zijnde het gezin waar zij thans verblijft) voor de duur van zes maanden, met ingang van 3 mei 2022 tot 3 november 2022;
6.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
houdt iedere verdere beslissing ten aanzien van de resterende verzochte termijn van zes maanden aan tot aan de (nader te bepalen) mondelinge behandeling;
6.5.
verzoekt de raad en/of de GI om de rechtbank uiterlijk 1 week voor de volgende zitting schriftelijk te informeren zoals dit onder 5.11. is overwogen.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2022 door mr. P.H.J. Frénay, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. C.J. Marx, als griffier en nadien op schrift gesteld op 16 mei 2022
.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.