In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 25 mei 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Welling Cars BV en een voormalige werknemer, aangeduid als [gedaagde]. Welling vorderde nakoming van een non-concurrentiebeding dat was opgenomen in de arbeidsovereenkomst van [gedaagde]. De werknemer had zijn arbeidsovereenkomst opgezegd en was van plan om in dienst te treden bij een concurrent, [naam 1], wat volgens Welling in strijd was met het non-concurrentiebeding. Welling stelde dat [gedaagde] zich niet aan de afspraken had gehouden en eiste onder andere een dwangsom en betaling van verbeurde boetes.
De kantonrechter oordeelde dat er voldoende bewijs was dat [gedaagde] zich niet aan het non-concurrentiebeding had gehouden, aangezien hij fysiek aanwezig was geweest bij de concurrent en deel had genomen aan commerciële activiteiten. De rechter wees de vorderingen van Welling grotendeels toe, met uitzondering van enkele onderdelen die als niet spoedeisend werden beschouwd. De dwangsommen werden gematigd en gemaximeerd, en er werd een voorschot op de verbeurde boetes toegewezen. De kosten van de procedure werden toegewezen aan [gedaagde], die in het ongelijk werd gesteld.
De uitspraak benadrukt het belang van non-concurrentiebedingen in arbeidsovereenkomsten en de noodzaak voor werknemers om zich aan deze afspraken te houden, vooral wanneer zij overstappen naar een concurrent. De rechter heeft de belangen van de werkgever gewogen tegen de belangen van de werknemer en heeft geoordeeld dat de werkgever recht heeft op bescherming van zijn bedrijfsbelangen.