ECLI:NL:RBLIM:2022:4110

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
25 mei 2022
Zaaknummer
03/083505-20
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal van een auto en voorbereiding van brandstichting

Op 25 mei 2022 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van diefstal van een auto en de voorbereiding van brandstichting. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 15 maart 2020 een Opel Vectra had gestolen, samen met sleutels, apparatuur en gereedschap, en dat hij op 27 maart 2020 voorbereidingen had getroffen voor brandstichting. De verdachte had een instructiebrief bij zich met adressen en instructies voor brandstichting, die hij van een medeverdachte had ontvangen. De rechtbank achtte de verklaringen van de verdachte ongeloofwaardig, vooral omdat hij op de vlucht sloeg bij politiecontrole en in het bezit was van bewijsstukken die zijn betrokkenheid bij de diefstal en de voorbereidingen voor brandstichting aantoonden. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk middelen had verschaft voor het begaan van een misdrijf, wat leidde tot de veroordeling voor beide feiten. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, die door de dreiging van brandstichting in angst leefden. De verdachte had eerder geen soortgelijke veroordelingen, maar de rechtbank vond een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03/083505-20
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 25 mei 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1986,
wonende te [adres 1] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. F.A.G.M. Landerloo, advocaat kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 13 oktober 2021 en 26 april 2022. De verdachte en zijn raadsvrouw zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt. Het onderzoek werd formeel gesloten op 11 mei 2022, waarbij de uitspraak is bepaald op 25 mei 2022.

2.De tenlastelegging

De (gewijzigde) tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1:een auto en/of autosleutels en/of apparatuur en/of gereedschap heeft gestolen, dan wel heeft geheeld;
Feit 2:een brandstichting heeft voorbereid, dan wel medeplichtig is geweest aan een poging tot uitlokking van brandstichting.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten 1 primair en 2 primair wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard. Zij heeft ten aanzien van feit 1 betoogd dat de verdachte in de gestolen auto heeft gereden. Ook had hij foto’s van die auto op zijn telefoon die enkele uren na de diefstal zijn gemaakt. Het SD-kaartje waarop de foto’s werden aangetroffen bevond zich volgens onderzoek vanaf de dag van de diefstal in de telefoon van de verdachte.
Ten aanzien van feit 2 heeft de officier van justitie betoogd dat de verdachte strafbare voorbereidingshandelingen voor brandstichting heeft verricht. Hij kreeg daartoe een instructiebriefje van [medeverdachte] , waarin adressen, plattegronden, kentekens van auto’s en overige gegevens van de auto’s werden genoemd. De verdachte droeg dit instructiebriefje in zijn portemonnee toen hij werd aangehouden. De verklaring van de verdachte dat hij het briefje alleen buiten de PI moest brengen en vervolgens aan iemand moest doorgeven, is ongeloofwaardig.
Het briefje was cruciaal en bestemd voor het begaan van het misdrijf dat werd voorbereid. Niet kan worden vastgesteld dat de zich in de auto bevindende rollen wc-papier, een laken en jerrycans, ook daarvoor bedoeld waren.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de verdachte vrij te spreken van de tenlastegelegde feiten. Ten aanzien van feit 1 heeft zij betoogd dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte de auto en de zich daarin bevindende goederen heeft gestolen, noch dat hij moest weten dat deze van diefstal afkomstig was. De auto vertoonde namelijk geen braaksporen en de verdachte beschikte over de sleutel. Het staat niet onomstotelijk vast dat de foto’s van de gestolen auto met de telefoon van de verdachte zijn gemaakt.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw betoogd dat niet kan worden vastgesteld dat de aangetroffen middelen bestemd zijn tot het begaan van brandstichting. Ook kan niet worden vastgesteld dat de verdachte opzet had op brandstichting. Hij kende de inhoud van het briefje niet. Hij heeft een aannemelijke verklaring afgelegd over het briefje dat hij tijdens zijn aanhouding bij zich had en door moest geven aan een derde. Omdat de verdachte geen kennis had van de inhoud van het briefje, kan ook niet worden vastgesteld dat hij opzet had op het medeplichtig zijn aan uitlokking tot brandstichting van een derde.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Op 27 maart 2020 controleerde de politie een Opel Vectra met Pools kenteken, die reed over de Klingerbergsingel in de gemeente Venlo. De auto reed een doodlopende weg in. De bestuurder, een man, stapte uit en sloeg op de vlucht. De man, naar later bleek de verdachte, werd na een korte achtervolging aangehouden. [2] De verdachte heeft bekend dat hij de bestuurder van de auto was nadat hij dat eerder bij de politie nog ontkende. [3]
De Poolse kentekenplaten bleken niet bij de Opel Vectra te horen. Na controle van het chassisnummer bleek dat de auto als gestolen geregistreerd stond. [4] De auto (met kenteken [kenteken 1] ) bleek op 15 maart 2020 te zijn weggenomen bij het bedrijf [naam bedrijf] . te Sevenum. [5] In de nacht, tussen 02:00 en 03:00 uur, werd er ingebroken bij voornoemd bedrijf. De dader heeft het pand betreden door de vergrendeling van de garagepoort los te maken. Bij die inbraak werden, naast de Opel Vectra, contactsleutels, een lasapparaat (merk Cebora Evo 160m), een slijpmachine (merk Hikoki G13sta) en gereedschap weggenomen. [6] De gestolen contactsleutels werden op 27 maart 2020 verspreid in de auto aangetroffen. [7]
In de kofferbak van de auto trof de politie een zwarte jerrycan aan. [8] In die jerrycan zat geen vloeistof. Wel bleek uit onderzoek dat in de damp in die jerrycan vluchtige stoffen zijn aangetoond die afkomstig zijn van motorbenzine. [9] De eigenaar van de gestolen auto heeft verklaard dat in de auto aangetroffen goederen, waaronder de jerrycan, niet van hem waren. [10]
De telefoon van de verdachte werd in beslag genomen. Het geheugenkaartje in zijn telefoon bleek vanaf 15 maart 2020 in de betreffende telefoon te zitten. Op het geheugenkaartje stonden foto’s van de gestolen auto, gemaakt op 15 maart 2020 omstreeks 09:00 uur. Gelet op de bestandsnaam bij deze foto’s, zijn deze waarschijnlijk vanaf het opnamemoment rechtstreeks op het geheugenkaartje terecht gekomen. [11]
Tijdens de insluitingsfouillering werd bij Orzazewski in zijn portemonnee, in het vakje voor bankbiljetten, een notitieblad aangetroffen, hierna ook aan te duiden als “brief”. In die brief stonden plattegronden van diverse panden, adressen en voertuigen, welke voorzien waren van cijfers. In de brief stonden de volgende adressen vermeld:
- [adres 2] ;
- [adres 3] ;
- [adres 4] (de rechtbank begrijpt: [adres 4] ).
Verder stond in de brief vermeld:
Send letter to [medeverdachte] , [adres 5] .
“I hope you are getting better know.” If it is done leave address in letter where to sent the money to or telephone number to call for picking up or contacting you [nummer 1] ".
Ook stond in de brief vermeld: “1 + 2 = 1000, 3 = 500, 3+extra = 1250,
4 = 500, 4=1=2 = 1750 en 4+1+2+3+extra = 3000zie afbeelding). [12]
Op de in de brief vermeldde adressen waren woonachtig [slachtoffer 1] en haar twee kinderen ( [adres 3] ), de ouders van [slachtoffer 1] ( [adres 2] ) en [slachtoffer 2] , de zus van [slachtoffer 3] (zijnde de partner van [slachtoffer 1] ) en haar gezin ( [adres 4] ). [13] [slachtoffer 1] en haar ouders bleken kentekenhouders te zijn (geweest) van de in de brief vermelde voertuigen, respectievelijk van de beige Clio Estate (met kenteken ..- [kenteken 2] ..-) en de Mercedes-Benz, grijs, kenteken [kenteken 3] . [14]
Link tussen medeverdachte [medeverdachte] en de in de brief genoemde adressen:
De in de brief vermelde [medeverdachte] is de ex-partner van [slachtoffer 1] . Hij zat op het moment van de aanhouding van de verdachte in detentie wegens een veroordeling voor brandstichting aan de auto van de huidige partner van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en de woning van de ouders van [benadeelde 1] en ook voor het belagen van [slachtoffer 1] . [15]
Uit onderzoek is gebleken dat [medeverdachte] op 4 september 2019 in de penitentiaire inrichting (hierna PI) Arnhem werd geplaatst. [16] De verdachte en [medeverdachte] hebben binnen deze PI vanaf 12 september 2019 tot en met 9 oktober 2019 samen arbeid verricht. [17]
Verklaring van de verdachte:
De verdachte heeft verklaard dat hij op 23 januari 2020, kort voor zijn ontslag uit de PI Arnhem diezelfde dag, een brief heeft ontvangen van een ander dan de schrijver van de brief. Volgens degene die de brief overhandigde, was [medeverdachte] de schrijver van de brief. [18]
Aantreffen en onderzoek (overige) geschriften:
Op 9 april 2020 vond er in de PI Arnhem een doorzoeking plaats in de cel van [medeverdachte] . Daarbij zijn meerdere schrijfblokken in beslag genomen. [19] Het handschrift van de beschreven bladen uit de schrijfblokken is vergeleken met het handschrift van de bij de verdachte aangetroffen brief. Uit onderzoek door het NFI bleek dat het extreem veel waarschijnlijker is dat de stukken zijn vervaardigd door een en dezelfde persoon dan wanneer deze stukken zijn vervaardigd door meerdere personen. [20]
Op 29 februari 2020 belde [medeverdachte] vanuit de PI met de verdachte. De verdachte zegt in dat gesprek dat hij die dingen die hij met [medeverdachte] besproken heeft, dit weekend voor [medeverdachte] gaat doen. [medeverdachte] zal ervan horen. De verdachte zegt toe (vertaald naar het Nederlands):
“Ik ga het doen. Totaal voor 3.”
Op 17 maart 2020 belde [medeverdachte] wederom met de verdachte. In dit gesprek zegt de verdachte (vertaald):

Eigenlijk beloofde ik je, ik beloofde jou dat de afgelopen week de klus geklaard zou zijn, nee deze of het begin van de volgende week, als er iets gebeurt en je hoort niks, deze week of het begin van volgende week zal ik jouw klus doen”. [21]
Op 8 juni 2020 meldde gedetineerde [getuige 1] zich bij een medewerker van de PI te Arnhem. Hij vertelde dat er in de cel van de gedetineerde [medegedetineerde] een plattegrond van een
perceel zou liggen dat in brand gestoken zou worden. Op 10 juni 2020 overhandigde [medegedetineerde] de documenten (zie afbeelding). [22]
Andermaal betreffen de adressen in deze notities die van [slachtoffer 1] en haar twee kinderen ( [adres 3] ) en van [slachtoffer 2] , de zus van [slachtoffer 3] , met haar gezin ( [adres 4] ) en daarnaast dat van de ouders van [slachtoffer 3] ( [adres 6] ). [23]
[medegedetineerde] heeft verklaard dat hij met een medegedetineerde heeft gesproken over deze notities. Bij deze notities horen nog twee andere brieven. Uit angst voor represailles wil hij niet vertellen waarom hij deze stukken in bezit had en hoe deze tot stand zijn gekomen. [24] Handschriftvergelijkend onderzoek wees uit dat het extreem veel waarschijnlijker was dat de brief uit de cel van [medegedetineerde] , de brief aangetroffen onder de verdachte en de door [medeverdachte] geschreven notities aangetroffen op diens cel afkomstig zijn van een en dezelfde persoon dan dat zij zijn vervaardigd door meerdere personen. [25]
[getuige 1] heeft verklaard dat hij van medegedetineerde [getuige 2] heeft gehoord dat de bewoner van cel [nummer 2] twee of drie tekeningen had met instructies. [26] Cel [nummer 2] is de cel van gedetineerde [medegedetineerde] . [27] [getuige 2] heeft verklaard dat [medegedetineerde] hem vertelde dat [medeverdachte] een plattegrond aan hem had gegeven. [medegedetineerde] liet [getuige 2] de plattegrond zien. [28] Het was een plattegrond van een woning in [plaats] . In die woning zouden goederen staan die [medegedetineerde] van [medeverdachte] mocht ophalen als betaling voor de brandstichting bij de vrouw met twee kleine kinderen. [medeverdachte] wilde daar nog een keer brand laten stichten. Daarvoor was een plattegrond getekend. Er stond een villa naast een tuincentrum. Daar moest brand gesticht worden. [29]
Overwegingen van de rechtbank:
Ten aanzien van feit 1 stelt de rechtbank vast dat de verdachte in een gestolen auto heeft gereden. De verdachte heeft ontkend dat hij wist dat de auto van diefstal afkomstig was. Hij leende de auto van een vriend om spullen mee te vervoeren. De rechtbank acht deze verklaring niet geloofwaardig, aangezien hij bij het zien van de politie meteen op de vlucht slaat. Ook probeert hij na zijn aanhouding nog de indruk te wekken dat hij niet de bestuurder van de auto was.
Op het geheugenkaartje in de telefoon van de verdachte werden foto’s van het gestolen voertuig aangetroffen, gemaakt op de dag van de diefstal op 15 maart 2020. De foto’s werden omstreeks 09:00 uur gemaakt, kort na de diefstal van de auto tussen 02:00 en 03:00 uur die nacht. Uit onderzoek blijkt dat het geheugenkaartje vanaf 15 maart 2020 in de telefoon van de verdachte zat. Aangezien de foto’s waarschijnlijk vanaf het opnamemoment rechtstreeks op het geheugenkaartje terecht zijn gekomen, zijn de foto’s waarschijnlijk met de telefoon van de verdachte gemaakt. Gelet op de korte tijd tussen de diefstal en het maken van de foto’s van de gestolen auto, in combinatie met het feit dat de verdachte in de gestolen auto reed, op de vlucht sloeg bij het zien van de politie en erover loog dat hij de bestuurder was, acht de rechtbank bewezen dat de verdachte de auto heeft gestolen met daarin de autosleutels die de politie er nog in vond. Gelet op de aangifte, kan ook worden bewezen dat de verdachte daarbij ook de apparatuur en de gereedschappen heeft gestolen. Dat deze later niet terug werden gevonden in de auto, doet daar niet aan af.
Ten aanzien van feit 2 overweegt de rechtbank als volgt.
Gelet op de conclusie van het handschriftvergelijkend onderzoek, stelt de rechtbank vast dat alle brieven, dus zowel de notities aangetroffen in de cel van [medeverdachte] als de brieven/tekeningen aangetroffen in de portemonnee van de verdachte en in de cel van [medegedetineerde] door dezelfde persoon zijn geschreven. Gelet op de verklaring van de verdachte dat tegen hem is gezegd dat de brief van [medeverdachte] afkomstig was, en de verklaring van [getuige 2] die heeft verklaard dat [medeverdachte] de brief aan [medegedetineerde] heeft gegeven, stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte] zowel de schrijver is van de notities die bij [medegedetineerde] zijn gevonden als van de brief die bij de verdachte is aangetroffen.
De volgende vraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is waar de notities en de informatie op de bij de verdachte en [medegedetineerde] gevonden briefjes betrekking op hadden.
De rechtbank stelt als eerste vast dat de informatie in de notities ziet op de ex-partner van [medeverdachte] , haar familie, haar huidige partner en diens familie. Dat blijkt uit de adressen en de omschrijvingen van de auto’s. In de tweede plaats hebben de getuigen [getuige 2] en [getuige 1] verklaard, dat zij ( [getuige 1] via [getuige 2] ) van hun medegedetineerde [medegedetineerde] hebben vernomen dat het erom ging dat hij – [medegedetineerde] – brand moest stichten bij de ex-partner van [medeverdachte] en haar kinderen, en dat [medegedetineerde] daarvoor een beloning zou krijgen. [medegedetineerde] zelf heeft niet willen verklaren wat de bedoeling was van de notities, naar zijn zeggen uit angst voor represailles, al heeft hij ontkend dat het de bedoeling was dat hij brand zou stichten. Gelet op het feit dat [medegedetineerde] geen inzicht heeft willen geven in de strekking van de notities, gaat de rechtbank ervan uit dat deze geen onschuldige betekenis/strekking hadden. Naar het oordeel van de rechtbank was de onder [medegedetineerde] aangetroffen brief dan ook een instructiebrief, bedoeld om brand te doen stichten op het moment dat [medegedetineerde] in vrijheid zou worden gesteld, zoals door de getuigen [getuige 2] en [getuige 1] verklaard.
Ten aanzien van de brief die bij de verdachte werd aangetroffen, heeft de verdachte verklaard dat hij geen kennis had van de inhoud van de brief en dat hij de brief enkel mee naar buiten (buiten de PI) moest nemen. Eenmaal buiten zou er dan contact met hem worden opgenomen, hij wist niet door wie, en moest hij de brief aan iemand overhandigen. De rechtbank acht deze verklaring van de verdachte niet geloofwaardig. Uit de telefoongesprekken die de verdachte na zijn invrijheidstelling met [medeverdachte] heeft gevoerd, blijkt namelijk dat zij gesproken hebben over wat er moest gebeuren, een klus die de verdachte voor [medeverdachte] zou uitvoeren. Immers in de telefoongesprekken zegt de verdachte uitdrukkelijk toe aan [medeverdachte] :
“Ik ga het doen. Totaal voor 3”, daarbij kennelijk refererend aan de in de brief vermelde beloning van 3000 euro (notitie 4+1+2+3 = 3000). Alhoewel de verdachte verklaard heeft dat hij had gezegd dat hij het “for free” wilde doen, en hij daarnaast verklaard heeft dat hij dat misschien niet heeft gezegd maar wel bedoelde te zeggen, heeft de rechtbank hem in het afgeluisterde fragment horen zeggen dat hij het “for three” zou doen.
Uit deze telefoongesprekken volgt aldus geenszins de betrokkenheid van een onbekende derde.
Ook betrekt de rechtbank in haar oordeel hetgeen zij ten aanzien van de brieven die door [medeverdachte] aan [medegedetineerde] zijn gegeven, heeft overwogen, waaronder de conclusie dat de brief aan [medegedetineerde] een instructiebrief betrof afkomstig van [medeverdachte] tot het stichten van brand bij de ex-partner van [medeverdachte] . De rechtbank gaat er, gelet op de inhoud van en de zeer grote overeenkomsten tussen de brieven die bij [medegedetineerde] en de verdachte werden aangetroffen, vanuit dat de brief aan de verdachte een zelfde doel had, namelijk een instructie tot het stichten van brand. Nadat [medeverdachte] er achter kwam dat de verdachte vanwege diens aanhouding het plan niet kon uitvoeren, heeft hij kennelijk opnieuw een poging gewaagd bij [medegedetineerde] .
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de brief een instructie was voor de verdachte om brand te stichten en dat de verdachte aan [medeverdachte] had toegezegd deze klus te zullen uitvoeren tegen betaling van een beloning van 3000 euro.
De vraag die resteert is, of er ook sprake is geweest van een strafbare voorbereiding door de verdachte.
Van een strafbare voorbereiding, als bedoeld in artikel 46 Wetboek van Strafrecht, is sprake wanneer de dader opzettelijk middelen verschaft, vervaardigt, invoert, doorvoert, uitvoert óf voorhanden heeft, bestemd tot het begaan van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van 8 jaar of meer is gesteld.
Als gezegd staat vast dat de door [medeverdachte] aan de verdachte voor diens invrijheidstelling verstrekte brief een instructiebrief was tot het stichten van brand, strafbaar gesteld in artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht en bedreigd met een gevangenisstraf van meer dan 8 jaar. De in die brief vermelde bedragen waren de beloningen voor het in brand steken van verschillende objecten.
De brief kwalificeert als gegevensdrager in de zin van artikel 46 lid 1 Wetboek van Strafrecht, indien deze was bestemd tot het stichten van brand. Naar het oordeel van de rechtbank is dat het geval. De verdachte heeft het briefje met dát doel vanaf zijn invrijheidstelling uit detentie op 23 januari 2020 tot aan zijn aanhouding op 27 maart 2020 gedurende ruim 2 maanden in zijn bezit gehad en gehouden. Dat blijkt in de eerste plaats uit de tussen [medeverdachte] en de verdachte in die periode gevoerde telefoongesprekken, waarin de verdachte meermaals uitdrukkelijk aangaf dat hij de opdracht van [medeverdachte] zou gaan uitvoeren. Behalve de inhoud van de notities zelf en de herhaalde toezegging van de verdachte aan de telefoon dat hij de klus voor [medeverdachte] zou klaren, zijn er nog andere aanwijzingen die de overtuiging van de rechtbank, dat hij de intentie had het briefje te gebruiken om brand te stichten, versterken. De verdachte werd op 27 maart 2020 aangehouden met de instructiebrief in zijn portemonnee, in een (door hem) op 15 maart 2020 gestolen auto met valse kentekenplaten. In die auto werd in de periode tussen de diefstal op 15 maart 2020 en de aanhouding van de verdachte op 27 maart 2020 in de kofferbak een jerrycan geplaatst die gelet op de daarin aangetroffen vluchtige stoffen bestemd was en ook al eerder gebruikt leek voor benzine. Er is geen enkele aanwijzing dat iemand anders dan de verdachte zelf die jerrycan in de auto heeft gelegd in de korte tijd dat hij de auto onder zich had. Twee dagen na de diefstal van de auto gaf de verdachte aan [medeverdachte] te kennen de klus tegen betaling van een bedrag van 3000 euro nog die week of de week erop te zullen gaan klaren, nu het er eerder niet van was gekomen. Deze omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, maken dat er naar het oordeel van de rechtbank sprake is van een strafbare voorbereiding van brandstichting.
Aangezien het opzet van de verdachte gericht was op brandstichting, is er sprake van strafbare voorbereiding door het voorhanden hebben van de genoemde middelen. De rechtbank acht feit 2 primair dan ook bewezen.
Niet kan worden bewezen dat de in de tenlastelegging genoemde wc-rollen tot de middelen behoorden die bestemd waren voor de brandstichting, nu niet kan worden uitgesloten dat deze wc-rollen al in de auto lagen toen die werd gestolen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte

1.

op 15 maart 2020 te Sevenum, een personenauto (merk Opel Vectra, voorzien van kenteken [kenteken 1] ), autosleutels, een lasapparaat (merk Cebora Evo 160m), een slijpmachine (merk Hikoki G13sta) en gereedschap, toebehorende aan [naam bedrijf] ., heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van verbreking;

2.primair

op 27 maart 2020 in de gemeente Venlo,
ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten brandstichting (als bedoeld in artikel 157 Wetboek van Strafrecht), opzettelijk- een notitieblaadje met tekeningen/plattegronden, adressen, voertuigen, beloningen en instructies en- een jerrycan,bestemd tot het begaan van dat misdrijf, voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Feit 1:
Diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van verbreking
Feit 2:
Voorbereiding van brandstichting
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om maximaal een gevangenisstraf voor de duur van het reeds ondergane voorarrest op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte was van plan om in opdracht van een ander brand te stichten in woningen dan wel voertuigen. Hij heeft daartoe voorbereidingshandelingen getroffen. Hij was in het bezit van een instructiebrief en een jerrycan. Ook had hij zijn opdrachtgever [medeverdachte] reeds toegezegd het besproken plan uit te voeren tegen betaling.
Verder heeft de verdachte een auto met sleutels, apparatuur en gereedschappen gestolen. Hij reed in deze auto, toen hij per toeval het pad van oplettende politie kruiste. De verdachte sloeg op de vlucht. De politie wist hem uiteindelijk aan te houden en trof bij fouillering de instructiebrief aan. Op die manier konden de geplande brandstichtingen voorkomen worden. De potentiële slachtoffers werden gewaarschuwd. Mede door het gedrag van de verdachte, moeten zij leven met de angst voor brandstichting. Uit de slachtofferverklaringen blijkt hoe zeer deze angst, maar ook de angst voor de opdrachtgever van de verdachte hun dagelijks leven beïnvloedt. Zij zijn ‘24/7’ alert. [medeverdachte] , die opdracht heeft gegeven voor de brandstichting, zit gedetineerd vanwege een eerdere veroordeling voor belaging van zijn ex-vriendin en brandstichting aan de auto van haar nieuwe partner en aan de woning van zijn ouders. Dat [medeverdachte] gedetineerd zit, zou aan de slachtoffers een gevoel rust en van veiligheid moeten bieden, maar het feit dat een volstrekt onbekende, zoals de verdachte, zich door [medeverdachte] tegen betaling laat uitlokken om branden te stichten, maakt dat zij niet weten uit welke hoek zij het gevaar kunnen verwachten. Zij moeten zich dus blijven afvragen of [medeverdachte] nog meer mensen heeft benaderd met zijn gevaarlijke intenties. Dat is een zeer beangstigende gedachte. In de slachtofferverklaringen is treffend verwoord wat de, inmiddels jarenlange, terreur van [medeverdachte] bij diens ex-vriendin en haar naasten heeft aangericht. Het handelen van verdachte heeft deze gevoelens van angst en onveiligheid weer aangewakkerd.
De verdachte is kennelijk bereid om tegen een financiële vergoeding ernstige en zeer gevaarlijke strafbare feiten te plegen. De rechtbank acht dit zeer verontrustend. Oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is dan op zijn plaats, ook al is de verdachte niet eerder wegens soortgelijke feiten veroordeeld. De door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf van drie jaren, staat echter niet in verhouding tot de straffen die in soortgelijke zaken werden opgelegd, temeer niet nu er nog geen sprake was van (een begin van uitvoering van) daadwerkelijke brandstichting. De rechtbank zal daarom tot een lagere straf komen.
De rechtbank constateert dat er sprake is van een minimale overschrijding van de redelijke termijn. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting in beginsel dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaren.
De redelijke termijn vangt aan op het moment dat door of vanwege de Staat jegens de verdachte een handeling is verricht waaruit deze heeft opgemaakt en redelijkerwijs heeft kunnen opmaken dat tegen hem een strafvervolging zou worden ingesteld.
De verdachte werd op 27 maart 2020 in verzekering gesteld. De rechtbank neemt deze datum als uitgangspunt voor de aanvang van de redelijke termijn. De zaak is inhoudelijk behandeld ter terechtzitting van 13 oktober 2021 en 26 maart 2022, en de uitspraak is bepaald op 25 mei 2022. Ervan uitgaande dat de redelijke termijn, waarbinnen de strafzaak (in eerste aanleg) moet worden afgedaan, twee jaar bedraagt, is aldus sprake van een overschrijding daarvan met 2 maanden. Gelet op deze minimale overschrijding zal de rechtbank volstaan met constatering daarvan.
Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden passend. Aangezien de verdachte reeds 14 maanden in voorarrest heeft verbleven, betekent dit dat de verdachte niet terug zal keren in detentie. Het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis zal worden opgeheven.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
In het strafproces hebben zich de volgende benadeelde partijen gesteld:
- [slachtoffer 1] , met een vordering van € 2.273,55 aan materiële schade (abonnementskosten meldkamer beveiliging 2020-2021 ad € 763,72, onderhoudskosten beveiligingssystemen ad
€ 536,03, uitbreiding beveiliging € 481,16, eigen risico bijdrage zorgverzekering ad € 385,- en reiskosten bezoeken psycholoog en zittingen ad € 107,64), € 5.000,- aan immateriële schade en € 956,- een proceskosten;
- [slachtoffer 3] , met een vordering van € 3.149,01 aan materiële schade (uitbreiding beveiliging en onderhoudskosten beveiligingssystemen ad € 1.915,01 en kosten voor het plaatsen van rolluiken bij carport [adres 3] ad € 1.234,-), € 5.000,- aan immateriële schade en
€ 956,- aan proceskosten;
- [benadeelde 2] en [benadeelde 3] , met een vordering van € 4.664,21 aan materiële schade (uitbreiding beveiligingsmaatregelen ad € 3.657,33 en abonnement- en onderhoudskosten meldkamer beveiliging 2020-2021 ad € 1.006,88), € 5.000,- aan immateriële schade en € 956,- aan proceskosten;
- [slachtoffer 2] , met een vordering van € 600,- aan immateriële schade;
- [benadeelde 4] , met een vordering van € 124,90 aan materiële schade (aanschaf beveiligingscamera) en € 600,- aan immateriële schade;
- [benadeelde 5] , met een vordering van € 600,- aan immateriële schade.
Alle benadeelden hebben gevorderd de vordering te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen kunnen worden toegewezen.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat alle vorderingen voor wat betreft de materiële schade dienen te worden afgewezen, omdat het causaal verband ontbreekt. Ten aanzien van de door [slachtoffer 3] overgelegde facturen van Microgiants, heeft de raadsvrouw betoogd dat de BTW in mindering dient te worden gebracht, nu de goederen zakelijk lijken te zijn aangeschaft.
Ten aanzien van de immateriële schade kan niet worden vastgesteld dat deze door de verdachte is toegebracht. Ook is deze onvoldoende onderbouwd.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelden partijen allen als gevolg van de strafbare feiten rechtstreeks schade hebben geleden. Zij zijn allen betrokken bij het bewezenverklaarde onder feit 2, doordat hun gegevens in de instructiebrief werden vermeld; de schade komt eruit voort dat daardoor hun gevoel van veiligheid is aangetast.
Na de aanhouding van de verdachte op 27 maart 2020 en naar aanleiding van onderzoek naar de adressen en voertuigen genoemd in de brief, werden de betrokkenen geïnformeerd over de mogelijke dreiging die hier van uit ging. Op die manier werden zij opnieuw geconfronteerd met de gedragingen van [medeverdachte] jegens hen. [medeverdachte] zat op dat moment in detentie nadat hij in eerste aanleg werd veroordeeld voor belaging en brandstichting. Het hof liet deze veroordeling - na het instellen van hoger beroep - in stand. De benadeelden zagen zich genoodzaakt opnieuw extra maatregelen ter beveiliging te treffen, omdat hun namen en adressen in de bij verdachte aangetroffen instructiebrief zijn genoemd. Ook hebben de nieuwe verdenkingen de nodige impact op de benadeelden gehad. Voor zover de raadsvrouw heeft betoogd dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte verantwoordelijk kan worden gehouden voor de immateriële schade, overweegt de rechtbank als volgt. De verdachte was degene die uitvoering aan het plan van brandstichting zou geven. De dreiging van brandstichtingen, met alle gevolgen van dien, maken dat de benadeelden in angst hebben moeten leven. De verdachte heeft met zijn handelen hier een bijdrage aan geleverd. Zonder de verdachte, zou er immers geen concrete dreiging zijn. [medeverdachte] , de opdrachtgever, zit immers in detentie en is zelf niet in staat de brandstichting uit te voeren.
Dat aan de benadeelden ook in de eerdere strafzaak tegen de verdachte een schadevergoeding is toegewezen, maakt dat niet anders.
Bij de beoordeling van de vorderingen zal de rechtbank het volgende als uitgangspunt nemen. [slachtoffer 1] heeft in haar schriftelijke slachtofferverklaring aangegeven dat zij op 31 maart 2020 door de politie werd geïnformeerd over de aanhouding van de verdachte. Dat betekent dat bij de beoordeling van de toewijzing van de schade, in beginsel enkel de schade kan worden toegewezen die is ontstaan ná 31 maart 2020. De rechtbank zal ook ten aanzien van de andere benadeelde partijen uitgaan van deze datum. De rechtbank neemt verder tot uitgangspunt dat, gelet op de stellingen van de benadeelde partijen en de niet of onvoldoende gemotiveerde betwisting daarvan door de verdachte, maatregelen die na 31 maart 2020 door de benadeelde partijen met het oog op hun veiligheid zijn getroffen in causaal verband staan tot de feiten waarvoor de verdachte wordt veroordeeld.
De rechtbank zal nu in gaan op de beoordeling van de afzonderlijke schadeposten.
Vordering [slachtoffer 1] :
- Abonnementskosten meldkamer beveiliging 2020-2021:
De factuur voor de abonnementskosten voor het jaar 2020 ad € 380,75 dateert van 3 januari 2020. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, komen deze kosten niet voor toewijzing in aanmerking, aangezien de kosten voor dit jaarabonnement zijn gemaakt nog voordat de benadeelde wist van de nieuwe verdenking. Omdat het causaal verband tussen de kosten en het bewezenverklaarde ontbreekt, zal de benadeelde voor dit deel van haar vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
De factuur van 12 januari 2021 ad € 382,97 komt wel voor vergoeding in aanmerking. De benadeelde wist toen immers dat [medeverdachte] een andere persoon had uitgelokt om brand te stichten, zodat aannemelijk is dat dit voor haar aanleiding was om het contract te verlengen.
- Onderhoudskosten beveiligingssystemen 2020-2021:
De facturen dateren van 1 april 2020 en 17 september 2021. De kosten ad € 536,03 komen voor toewijzing in aanmerking.
De behoefte van beveiliging en de onderhoudskosten die daarbij horen, houden direct verband met het bewezenverklaarde.
- Uitbreiding beveiliging:
De kosten ad € 481,16 komen voor vergoeding in aanmerking. Naar aanleiding van het bewezenverklaarde waren deze uitgaven noodzakelijk om zich tegen een mogelijke nieuwe dreiging te beschermen.
- Eigen risico bijdrage zorgverzekering:
De kosten ad € 385,- komen voor vergoeding in aanmerking. Deze kosten zijn voldoende onderbouwd. Naar aanleiding van de nieuwe verdenking, heeft de benadeelde de behandeling bij de psycholoog opnieuw opgestart. De psycholoog heeft schriftelijk de reden voor de behandeling schriftelijk nader toegelicht.
- Reiskosten:
Met betrekking tot de reiskosten voor de bezoeken aan de psycholoog overweegt de rechtbank dat deze, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over de bijdrage van het eigen risico, voor vergoeding in aanmerking komen. Het betreffen 10 bezoeken à 6 km, dus 60 km x € 0,26 = € 60,-.
De reiskosten die zijn gemaakt om de terechtzittingen bij te wonen, komen, gelet op artikel 238 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering, niet voor vergoeding in aanmerking, omdat de benadeelde zich heeft laten bijstaan door een advocaat. Dit deel van de vordering ad € 92,04 zal worden afgewezen.
Omdat zowel de verdachte als [medeverdachte] verantwoordelijk zijn voor het ontstaan van de materiële schade, zal deze hoofdelijk worden toegewezen.
- Immateriële schade:
De rechtbank is van oordeel dat er, met de bewezenverklaring van de feiten, sprake is van een aantasting in de persoon, als bedoeld in het Burgerlijk Wetboek in artikel 6:106 aanhef en onder b (op andere wijze in de persoon aangetast). Er is sprake van jarenlange terreur tegen [slachtoffer 1] door [medeverdachte] , met wie zij een relatie heeft gehad. Na de aanhouding van de verdachte op 27 maart 2020, bleek dat er opnieuw dreiging was vanuit [medeverdachte] richting de benadeelde. Zij moet steeds weer opnieuw die dreiging ondergaan, niet wetende vanuit welke hoek zij die dreiging kan verwachten, nu [medeverdachte] ook derden heeft benaderd, waaronder de verdachte. Hij was ten tijde van zijn aanhouding bezig met strafbare voorbereidingshandelingen voor brandstichting. De benadeelde is constant op haar hoede. De dreiging heeft een dergelijk grote impact op haar leven, dat zij zich opnieuw onder behandeling moest laten stellen bij een psycholoog. Het door de benadeelde gevorderde bedrag van € 5.000,- komt de rechtbank dan ook billijk voor en komt voor vergoeding in aanmerking.
Nu zowel de verdachte als [medeverdachte] verantwoordelijk zijn voor het ontstaan van de schade, zal deze hoofdelijk worden toegewezen.
[slachtoffer 3] :
- Uitbreiding beveiliging en onderhoudskosten beveiligingssystemen:
De facturen dateren van 16 april 2020, dus nadat de benadeelde in kennis is gesteld van de nieuwe dreiging. De kosten voor uitbreiding van de beveiliging ad € 1.915,01 komen geheel voor vergoeding in aanmerking. Als partner van [slachtoffer 1] was de benadeelde eerder slachtoffer van brandstichting. De nieuwe dreiging was aanleiding om de beveiliging uit te breiden, met alle kosten die daarbij horen voor onderhoud.
Voor zover de raadsvrouw heeft betoogd dat op de facturen van Microgiants de BTW in mindering dient te worden gebracht, omdat deze goederen zakelijk lijken te zijn aangeschaft, overweegt de rechtbank dat de goederen privé werden betaald, zodat ook de BTW voor vergoeding in aanmerking komt.
- Kosten plaatsen rolluiken bij carport [adres 3] :
Ook de kosten voor het plaatsen van de rolluiken ad € 1.234,- komen voor vergoeding in aanmerking. De noodzaak tot plaatsing van de rolluiken is voldoende onderbouwd. Gelet op de inhoud van de instructiebrieven was er namelijk te verwachten dat auto’s in brand zouden worden gestoken.
Nu zowel de verdachte als [medeverdachte] verantwoordelijk zijn voor het ontstaan van de schade, zal deze hoofdelijk worden toegewezen.
- Immateriële schade:
De benadeelde heeft gesteld dat er sprake is van een oogmerk om nadeel toe te brengen. De rechtbank kan niet vaststellen dat [medeverdachte] en dus ook de verdachte primair het oogmerk hadden om immateriële schade toe te brengen aan de personen genoemd in de instructiebrief. Wel is er sprake van aantasting van de persoon op andere wijze, als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. De benadeelde heeft gesteld dat er sprake is van geestelijk letsel, te weten psychische klachten. Het bestaan van geestelijke schade dient in beginsel naar objectieve maatstaven te kunnen worden vastgesteld. Hoewel de benadeelde geen behandeling voor zijn klachten heeft ondergaan, is de rechtbank van oordeel dat het bestaan van psychische klachten als gevolg van het bewezenverklaarde zo voor de hand ligt, dat er gesproken kan worden van een aantasting in de persoon. De benadeelde is de huidige partner van [slachtoffer 1] , de ex-vriendin van [medeverdachte] . Door de relatie is ook hij ongewild in een dreigende situatie terecht gekomen, waar maar geen einde aan lijkt te komen. De constante dreiging maakt dat de toewijzing van immateriële schade billijk is. De rechtbank ziet wel aanleiding het gevorderde bedrag te matigen. Daarbij heeft zij acht geslagen op de hoogte van de vergoeding van immateriële schade die aan [slachtoffer 1] is toegewezen en aan toegekende vergoedingen in soortgelijke zaken. Anders dan [slachtoffer 1] heeft de benadeelde door het handelen van de verdachte geen psychologische hulp nodig gehad. De impact van het bewezenverklaarde lijkt, zonder dit te willen bagatelliseren, minder ernstig voor de benadeelde. De rechtbank acht toewijzing van een bedrag van € 2.500,- billijk.
Nu zowel de [medeverdachte] als de verdachte verantwoordelijk zijn voor het ontstaan van de schade, zal deze hoofdelijk worden toegewezen.
Vordering [benadeelde 2] en [benadeelde 3] :
- Uitbreiding beveiligingsmaatregelen:
De factuur ter hoogte van € 328,50 voor montage- en aansluitkosten dateert van 3 januari 2020. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, komen deze kosten niet voor toewijzing in aanmerking, aangezien de kosten zijn gemaakt nog voordat de benadeelden wisten dat de [medeverdachte] bezig was met de bewezenverklaarde feiten. Omdat het causaal verband tussen de kosten en het bewezenverklaarde ontbreekt, zullen de benadeelden voor dit deel van hun vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
De factuur van 16 juni 2020 ad € 3.329,13 komt wel voor vergoeding in aanmerking. Gelet op de bewezenverklaarde feiten is het aannemelijk en redelijk dat de benadeelden hun bezittingen beter wilden beveiligen.
- Abonnements- en onderhoudskosten meldkamer 2020-2021:
Voor zover het bedrag van € 70,05 voor de maand maart 2020 is gevorderd, dienen de benadeelden niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering. Deze kosten komen niet voor toewijzing in aanmerking, aangezien de kosten zijn gemaakt nog voordat de benadeelden wist dat [medeverdachte] bezig was met de bewezenverklaarde feiten. Het causaal verband tussen de kosten en het bewezenverklaarde ontbreekt. Voor het resterende deel zal de vordering ad € 936,83 worden toegewezen.
Nu zowel de verdachte als [medeverdachte] verantwoordelijk zijn voor het ontstaan van de schade, zal deze hoofdelijk worden toegewezen.
De rechtbank zal bepalen dat de materiële schade wordt betaald aan [benadeelde 3] , nu de facturen op zijn naam staan en – daar gaat de rechtbank vanuit – door hem betaald zijn.
- Immateriële schade:
De rechtbank stelt vast dat de benadeelden samen een vordering hebben ingediend. Voor wat betreft de immateriële schade gaat de rechtbank ervan uit dat bedoeld is per persoon
€ 5.000,- aan immateriële schade te vorderen. Gelet op hetgeen de rechtbank heeft overwogen ten aanzien van de immateriële schade bij [slachtoffer 3] , overweegt de rechtbank ook hier dat er gelet op de aard en de ernst van de normschending sprake is van een aantasting in de persoon, waardoor schade is geleden die voor toewijzing in aanmerking komt. De rechtbank acht toewijzing van een bedrag van € 2.500,- billijk.
Nu zowel de verdachte als [medeverdachte] verantwoordelijk zijn voor het ontstaan van de schade, zal deze hoofdelijk worden toegewezen.
Vorderingen [slachtoffer 2] , [benadeelde 4] en [benadeelde 5] :
- Aanschaf beveiligingscamera’s:
De kosten voor de aanschaf van beveiligingscamera’s komen voor vergoeding in aanmerking. Gelet op de dreiging die van [medeverdachte] en de verdachte uit gaat met het bewezenverklaarde feit, is het aannemelijk dat de benadeelde [benadeelde 4] deze kosten heeft gemaakt ter beveiliging van de woning.
Nu zowel de verdachte als [medeverdachte] verantwoordelijk zijn voor het ontstaan van de schade, zal deze hoofdelijk worden toegewezen.
- Immateriële schade:
De drie benadeelden hebben allen een bedrag van € 600,- gevorderd. Gelet op hetgeen de rechtbank heeft overwogen ten aanzien van de immateriële schade bij [slachtoffer 3] , overweegt de rechtbank ook hier dat er gelet op de aard en de ernst van de normschending sprake is van een aantasting in de persoon en dat de daarmee gemoeide schade vergoed dient te worden. Het gevorderde bedrag komt de rechtbank billijk voor en zal dan ook voor een ieder worden toegewezen.
Nu zowel de verdachte als [medeverdachte] verantwoordelijk zijn voor het ontstaan van de schade, zal deze hoofdelijk worden toegewezen.
De toe te wijzen vorderingen worden alle verhoogd met de wettelijke rente vanaf 31 maart 2020. Ook zal de schadevergoedingsmaatregel worden opgelegd.
De proceskosten, zoals gevorderd door [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en [benadeelde 3] . en [benadeelde 3] , ad € 956,- zullen ook – hoofdelijk - worden toegewezen. Nu [benadeelde 3] en [benadeelde 2] samen één vordering hebben ingediend, zal eenmaal een proceskostenveroordeling voor dit bedrag plaatsvinden, te betalen aan [benadeelde 3] . De proceskosten van [benadeelde 2] zullen op nihil worden gesteld.

8.Het beslag

Tijdens het onderzoek werden een instructiebriefje en twee jerrycans in beslag genomen.
Met het instructiebriefje en de zwarte jerrycan is het onder 2 tenlastegelegde feit begaan. Ze zijn vatbaar voor verbeurdverklaring.
De jerrycan met opschrift ‘Window Clean’ kan worden teruggegeven aan de rechtmatige eigenaar, garage [naam bedrijf] .
De op de beslaglijst genoemde telefoon, kentekenplaten, gereedschappen en het navigatiesysteem kunnen worden teruggegeven aan de rechtmatige eigenaar/eigenaren. Nu niet bekend is wie dat is/zijn, dienen de goederen te worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende(n).

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 36f, 46, 57, 157 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden;
Benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen
- wijst de vordering van de
benadeelde partij [slachtoffer 1]gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte hoofdelijk tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] , van een bedrag van € 6.845,16, bestaande uit € 1.845,16 aan materiële schade en
€ 5.000,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 maart 2020 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • bepaalt dat voor zover het bedrag van € 6.845,16 door de mededader is betaald, de veroordeelde niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
  • wijst af de gevorderde reiskosten ad € € 92,04
  • veroordeelt verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 956,-, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
  • verklaart de benadeelde partij ter zake van het overige aan materiële schade niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat deze benadeelde partij haar vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
  • legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] een bedrag van € 6.845,16 te betalen, bij niet-betaling te vervangen door 69 dagen gijzeling, met dien verstande dat de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 maart 2020;
  • bepaalt dat voor zover voornoemd bedrag door de mededader is betaald, de verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de staat te betalen;
  • bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
  • wijst de vordering van de
  • bepaalt dat voor zover voornoemd bedrag door de mededader is betaald, de veroordeelde niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
  • veroordeelt verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 956,-, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
  • verklaart de benadeelde partij ter zake van het overige aan materiële en immateriële schade niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat deze benadeelde partij zijn vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
  • legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3] een bedrag van € 5.649,01 te betalen, bij niet-betaling te vervangen door 63 dagen gijzeling, met dien verstande dat de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 maart 2020;
  • bepaalt dat voor zover voornoemd bedrag door de mededader is betaald, de verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de staat te betalen;
  • bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
  • wijst de vordering van de
  • bepaalt dat voor zover voornoemd bedrag door de mededader is betaald, de veroordeelde niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
  • veroordeelt verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 956,-, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
  • verklaart de benadeelde partij ter zake van het overige aan materiële en immateriële schade niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat deze benadeelde partij zijn vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
  • legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
  • bepaalt dat voor zover voornoemd bedrag door de mededader is betaald, de verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de staat te betalen;
  • bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
  • wijst de vordering van de
  • bepaalt dat voor zover voornoemd bedrag door de mededader is betaald, de veroordeelde niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
  • veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
  • verklaart de benadeelde partij ter zake van het overige aan immateriële schade niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat deze benadeelde partij haar vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
  • legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
  • bepaalt dat voor zover een bedrag van € 2.500,- door de mededader is betaald, de verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de staat te betalen;
  • bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
  • wijst de vordering van de
  • bepaalt dat voor zover voornoemd bedrag door de mededader is betaald, de veroordeelde niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
  • legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] een bedrag van € 600,- te betalen, bij niet-betaling te vervangen door 12 dagen gijzeling, met dien verstande dat de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 maart 2020;
  • bepaalt dat voor zover voornoemd bedrag door de mededader is betaald, de verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de staat te betalen;
  • bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
  • wijst de vordering van de
  • bepaalt dat voor zover voornoemd bedrag door de mededader is betaald, de veroordeelde niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
  • legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 4] een bedrag van € 724,90 te betalen, bij niet-betaling te vervangen door 14 dagen gijzeling, met dien verstande dat de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 maart 2020;
  • bepaalt dat voor zover voornoemd bedrag door de mededader is betaald, de verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de staat te betalen;
  • bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
  • wijst de vordering van de
  • bepaalt dat voor zover voornoemd bedrag door de mededader is betaald, de veroordeelde niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
  • legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 5] een bedrag van € 600,- te betalen, bij niet-betaling te vervangen door 12 dagen gijzeling, met dien verstande dat de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 maart 2020;
  • bepaalt dat voor zover voornoemd bedrag door de mededader is betaald, de verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de staat te betalen;
  • bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Beslag
- verklaart verbeurd de volgende in beslag genomen voorwerpen:
  • een stuk papier (Omschrijving: G1303151);
  • een jerrycan (Omschrijving: G1303384, zwart);
- gelast de teruggave van het volgende in beslag genomen voorwerp aan de rechthebbende, [naam bedrijf] :
- een jerrycan (Omschrijving: G1303390, wit, merk: Window clean);
- gelast de bewaring van de volgende in beslag genomen voorwerpen ten behoeve van de rechthebbende:
  • een GSM (Omschrijving: PL2300-2020046820-G1303149, Grijs, merk: Samsung);
  • een GSM (Omschrijving: PL2300-2020046820-G1303150, Zwart, merk: Nokia);
  • kentekenplaten (Omschrijving: PL2300-2020046820-G1303372, Pools);
  • gereedschap (Omschrijving: PL2300-2020046820-G1303373 Knijptang, schroevendraaier plat en kruis en zaklamp);
  • gereedschap (Omschrijving: PL2300-2020046820-G1303374, Rood, merk: Breekijzer).
Dit vonnis is gewezen door mr. A.P.A. Bisscheroux, voorzitter, mr. C.G.A. Wouters en mr. R. Verkijk, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.K. Spronk, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 25 mei 2022.
Buiten staat
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 15 maart 2020 te Sevenum, in elk geval in de gemeente Horst aan de Maas, een (personen)auto (merk Opel Vectra, voorzien van kenteken [kenteken 1] ) en/of een of meer
(auto)sleutel(s) en/of een lasapparaat (merk Cebora Evo 160m) en/of een slijpmachine (merk Hikoki G13sta) en/of gereedschap, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [naam bedrijf] ., heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die/dat weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 15 maart 2020 tot en met 27 maart 2020 in de gemeente Venlo, althans in Nederland, een goed, te weten een (personen)auto (merk Opel Vectra) en/of een of meer (auto)sleutel(s) heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit/deze goed(eren) wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof(fen);
2.
hij op of omstreeks 27 maart 2020 in de gemeente Venlo, althans in Nederland, ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten brandstichting (als bedoeld in artikel 157 Wetboek van Strafrecht), opzettelijk
- een of meer notitieblaadje(s) met tekeningen/plattegronden, adressen, voertuigen, beloningen en/of instructies en/of
- een of meer jerrycan(s) inhoudende een hoeveelheid benzine, althans een brandbare vloeistof, en/of
- een of meer rol(len) wc-papier,
bestemd tot het begaan van dat misdrijf, beeft verworven, vervaardigd, ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte] op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2020 tot en met 27 maart 2020 in de gemeente Arnhem, althans in Nederland, (meermalen) heeft gepoogd om een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en) door in artikel 47, eerste lid onder 2e, van het Wetboek van Strafrecht vermelde middelen, te weten door giften en/of beloften en/of door misbruik van gezag en/of geweld en/of bedreiging en/of misleiding en/of door het verschaffen van gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen, te bewegen om opzettelijk brand te stichten en/of te laten stichten en/of een ontploffing teweeg te brengen en/of teweeg te laten brengen in/aan (de nabijheid) van een of meerdere woning(en) en/of pand (en), gelegen aan de [adres 2] te [plaats] en/of de [adres 3] te [plaats] en en/of de [adres 4] te [adres 4] , en/of een of meerdere voertuig(en), te weten een Clio Estate (kleur beige) en/of een Mercedes Sport Coupe AMG (kleur grijs) (kenteken [kenteken 4] ) en/of een Clio (kleur zwart) (kenteken [kenteken 5] ) en/of een Clio (kleur blauw met een witte streep eroverheen), bestaande uit:
- het (trachten te) benaderen van die onbekend gebleven perso(o)n(en) om opzettelijk brand te stichten, althans te laten stichten en/of een ontploffing teweeg te brengen, althans te laten brengen en/of
- de belofte in de toezegging tot het betalen, althans in het vooruitzicht stellen van een of meer geldbedrag(en) en/of beloning en/of bonus en/of
- het verschaffen van inlichtingen door middel van het (al dan niet door tussenkomst van ander(en)) verstrekken van een of meerdere briefje(s), met daarin de volgende informatie:
- adres- en/of locatiegegevens, bevattende:
- [adres 2] ;
- [adres 3] ;
- [adres 4] ;
- kenteken- en/of voertuiggegevens, bevattende:
- Clio Estate Beige;
- Mercedes AMG, kenteken [kenteken 4] ;
- Clio blauw met witte streep
- Clio zwart, kenteken [kenteken 5] ;
- situatieschetsen en/of plattegronden, bevattende:
- getekende en/of geschreven woningen en/of de indeling van woningen van de voornoemde adressen;
- getekende en/of geschreven straten en/of de omgeving van de voornoemde adressen;
- getekende en/of geschreven auto’s en/of motoren behorende bij de voornoemde adressen;
- getekende en/of geschreven informatie waar de personen, behorende bij de voornoemde adressen, wonen, slapen, werken, voertuigen parkeren e.d.
althans (telkens) informatie van gelijke aard en/of strekking,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 1 januari 2020 tot en met 27 maart 2020 te Venlo, in elk geval in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door een briefje met daarop adres- en/of locatiegegevens en/of kenteken en/of voertuiggegevens en/of situatieschetsen en/of plattegronden in ontvangst te nemen en/of in bezit te houden en/of zijn telefoonnummer te geven zodat die onbekend gebleven perso(o)n(en) met hem contact op kon (den) nemen en/of meermalen (telefonisch) contact te houden met die [medeverdachte] over de dingen die hij, verdachte, voor die [medeverdachte] zou doen.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit de volgende processen-verbaal:
2.(A) Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 maart 2020, p. 7.
3.(A) De verklaring van de verdachte ter terechtzitting d.d. 13 oktober 2021 afgelegd.
4.(A) Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 maart 2020, p. 8.
5.(A) Het proces-verbaal van kennisgeving inbeslagneming d.d. 20 maart 2021, p. 76, in combinatie met het proces-verbaal van aangifte d.d. 17 maart 2020, p. 99, 100 en 101.
6.(A) Het proces-verbaal van aangifte d.d. 15 maart 2020, p. 99 en 100.
7.(A) Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 maart 2020, p. 8.
8.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 maart 2020, p. 353.
9.Het proces-verbaal van forensisch onderzoek d.d. 18 mei 2020, p. 354 en 355 in combinatie met het geschrift, te weten het rapport van het NFI d.d. 3 juli 2020, p. 373.
10.(A) Het proces-verbaal van verhoor getuige 28 maart 2020, p. 102.
11.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. p. 242.
12.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 juli 2020, p. 38.
13.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 juli 2020, p. 39.
14.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 maart 2020, p. 182.
15.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 juli 2020, p. 39.
16.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 juni 2020, p. 233.
17.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 mei 2020, p. 229.
18.Het proces-verbaal van verhoor verdachte Orzazewski d.d. 14 januari 2021, niet doorgenummerd.
19.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 april 2020, p. 60 en 61.
20.Het geschrift, te weten het geschrift van handschrift vergelijkend onderzoek d.d. 23 juli 2020, p. 385 en 394.
21.Het geschrift, te weten uitwerking van tapgesprekken, p. 143 en 145 en de waarneming van de rechtbank ter terechtzitting.
22.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 juli 2020, p. 527.
23.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 juli 2020, p. 39 en 40.
24.Het proces-verbaal van verhoor getuige [medegedetineerde] d.d. 12 juni 2020, p. 536, 537 en 538.
25.Het geschrift, te weten het geschrift van handschrift vergelijkend onderzoek d.d. 23 juli 2020, p. 385 en 394.
26.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] d.d. 16 juni 2020, p. 546.
27.Het stamproces-verbaal d.d. 12 november 2020, p. 31.
28.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] d.d. 29 juli 2020, p. 554.
29.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] bij de rechter-commissaris d.d. 9 november 2021, niet doorgenummerd.