ECLI:NL:RBLIM:2022:3996

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
18 mei 2022
Publicatiedatum
23 mei 2022
Zaaknummer
C/03/293280 / HA ZA 21-309
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verdeling van een gemeenschappelijke woning na echtscheiding

In deze zaak vordert de eiseres, na een echtscheiding, de verdeling van een gemeenschappelijke woning. Partijen waren op 21 april 2006 in wettelijke gemeenschap van goederen gehuwd, maar hun huwelijk is ontbonden bij beschikking van 29 april 2009. Gedurende het huwelijk hebben zij samen een woning aangeschaft en een hypothecaire lening afgesloten. Na de echtscheiding is er een convenant opgesteld waarin afspraken zijn gemaakt over de verdeling van de woning. Eiseres stelt dat zij in de veronderstelling verkeerde dat zij door ondertekening van het convenant ook uit de hoofdelijke aansprakelijkheid jegens de hypotheekhouder zou zijn ontslagen. Jaren later ontdekte zij dat dit niet het geval was en vordert nu dat de woning aan de gedaagde wordt toegedeeld, onder de verplichting dat hij de hypotheekschuld op zich neemt en haar ontslaat uit de hoofdelijke aansprakelijkheid.

De gedaagde betwist de vordering en stelt dat hij enkel gehouden is aan de afspraken in het convenant. De rechtbank oordeelt dat de gedaagde niet heeft aangetoond dat hij pogingen heeft ondernomen om eiseres uit de hoofdelijke aansprakelijkheid te ontslaan. De rechtbank wijst de vorderingen van eiseres toe, met uitzondering van de vordering tot toedeling van de woning aan de gedaagde, omdat deze niet realistisch is. De woning zal worden verkocht en de opbrengst zal worden verdeeld, waarbij de gedaagde verantwoordelijk is voor de kosten van de verkoop. De rechtbank compenseert de proceskosten, zodat iedere partij haar eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer: C/03/293280 / HA ZA 21-309
Vonnis van 18 mei 2022 (bij vervroeging)
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres,
advocaat: mr. T.M.L. de la Haije;
tegen:

1.[gedaagde sub] ,

en
2.
[gedaagde sub 2],
vennoten van [naam VOF] te [vestigingsplaats 1] , in hun hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van de heer [gedaagde sub 3] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
en
3.
[gedaagde sub 3],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagden,
advocaat: mr. J.L.M. Martens.
Partijen zullen hierna “ [eiseres] ” en “ [gedaagde] ” genoemd worden.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 t/m 5;
  • de conclusie van antwoord met producties 1 t/m 8;
  • de door [eiseres] bij brief van 5 april 2022 in het geding gebrachte productie 6;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 13 april 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis, bij vervroeging, bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op 21 april 2006 in wettelijke gemeenschap van goederen gehuwd. Hun huwelijk is bij beschikking van 29 april 2009 ontbonden. Deze beschikking is op 20 augustus 2009 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
Gedurende het huwelijk zijn partijen eigenaar geworden van de woning aan de [adres] te [woonplaats 2] (hierna: “de woning”). Op 13 juli 2007 zijn partijen ter financiering van de woning een hypothecaire geldlening aangegaan voor een bedrag van € 155.800,--. Voor de terugbetaling van de geldlening hebben partijen zich hoofdelijk verbonden jegens de hypotheekhouder.
2.3.
Naar aanleiding van de echtscheiding zijn partijen op 26 april 2011 een regeling overeengekomen die is vastgelegd in een door een notaris opgemaakt convenant (hierna: “het convenant”).
2.4.
Het voor het onderhavige geschil relevante gedeelte van dat convenant luidt als volgt:
Artikel 3: De woning en daarmee verbandhoudende rechten en lasten
1.
Tot de huwelijkse gemeenschap van partijen behoren de navolgende goederen:
A.
Activa:
I.
Het registergoed:
GEMEENTE SIMPELVELD
Woonhuis met ondergrond, erf, tuin en verdere aanhorigheden, plaatselijk bekend [woonplaats 2] , [adres] , kadastraal bekend als gemeente [kadasternummer] , groot twee are vijf en zeventig centiare.(…)
II.
Levensverzekeringspolis, afgesloten bij Europelife, polisnummer 200707171(…)”
(…)
2.
Het in artikel 3. lid 1 onder activa sub A.I. genoemde registergoed wordt toegedeeld aan de man.
(…)
6.
Toescheiding van het in artikel 3. lid 1. onder activa A.I. genoemde registergoed en de in artikel 3. lid 1. onder activa A.II. genoemde polis aan de man geschiedt onder de opschortende voorwaarde, dat de hypotheeknemer de vrouw ontslaat uit haar hoofdelijke verplichtingen met betrekking tot de in artikel 3. lid 1 onder passiva B.I. genoemde hypotheekschuld.”
2.5.
Bij brief van 30 november 2020 heeft de advocaat van [eiseres] aan [gedaagde] verzocht om over te gaan tot uitvoering van het convenant ten aanzien van de verdeling van de woning.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] stelt dat zij in de veronderstelling verkeerde dat zij door ondertekening van het convenant ook uit de hoofdelijke aansprakelijkheid jegens de hypotheekhouder zou zijn ontslagen. Vele jaren later heeft zij ontdekt dat dit niet het geval is. [eiseres] wenst niet langer aansprakelijk gehouden te kunnen voor een schuld met betrekking tot een woning, waarin zij niet woont. Zij heeft geen zicht op de betaling van de maandelijkse hypotheeklasten door [gedaagde] en ook niet op het onderhoud van de woning dat [gedaagde] al dan niet doet.
3.2.
[eiseres] stelt op grond daarvan dat [gedaagde] uitvoering dient te geven aan het bepaalde in artikel 3 van het convenant. Volgens dat artikel wordt de woning toebedeeld aan [gedaagde] , alsmede de levensverzekering, onder de verplichting voor [gedaagde] om de op de woning rustende schuld als eigen schuld op zich te nemen en [eiseres] door de hypotheekhouder te laten ontslaan uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid. Zij beroept zich op nakoming van het convenant. Subsidiair beroept [eiseres] zich op het bepaalde in artikel 3:178 BW en vordert zij verdeling van de gemeenschap.
3.3.
Het belang van [eiseres] bij ontslag uit de hoofdelijkheid is, zo voert zij aan, daarin gelegen dat het op dit moment voor haar moeilijk, zo niet onmogelijk is, om een nieuwe lening aan te gaan. Zo kan zij op dit moment niet de dringend noodzakelijke aanschaf van een nieuwe auto financieren en zij kan evenmin de aankoop van een woning financieren.
3.4.
[eiseres] stelt zich voorts op het standpunt dat zij in ieder geval niet hoeft mee te delen in de mogelijke restschuld na de verkoop van de woning. Indien er een restschuld overblijft, zal die geheel zijn te wijten aan de schuld van [gedaagde] , nu zij de woning al in 2008 heeft verlaten. Sinds dat moment heeft [gedaagde] onvoldoende onderhoud gepleegd aan de woning en deze slecht onderhouden. De huidige toestand van de woning moet dan ook alleen aan [gedaagde] worden toegerekend.
3.5.
Op grond van het vorenstaande vordert [eiseres] dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, voor zover de wet zulks toelaat:
primair:
I. bepaalt dat de woning aan de [adres] te [woonplaats 2] , alsmede de levensverzekering aan [gedaagde] worden toegedeeld, onder de verplichting dat hij de op de woning rustende schuld uit hoofde van de hypothecaire geldlening van in totaal € 155.800,-- als eigen schuld op zich neemt en [eiseres] door de hypotheekhouder laat ontslaan uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid;
II. [eiseres] en [gedaagde] veroordeelt om binnen twee maanden na het in dezen te wijzen vonnis overgaat tot het notarieel transport van de woning en tenaamstelling van de levensverzekering op naam van [gedaagde] ;
III. bepaalt dat [gedaagde] wordt veroordeeld in alle kosten van de overdracht van de woning aan de [adres] te [woonplaats 2] ;
subsidiair:
IV. bepaalt dat in het geval het notarieel transport van de woning aan [gedaagde] zoals primair verzocht niet binnen twee maanden na het in dezen te wijzen vonnis geschiedt, de woning aan de [adres] te [woonplaats 2] , aan de door [naam verkoopmakelaar] (verkoopmakelaar), handelend onder de naam [handelsnaam] , getaxeerde waarde op de vrije woningmarkt te koop wordt aangeboden;
V. bepaalt dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot het opvolgen van alle redelijke en marktconforme instructies van de verkoopmakelaar, teneinde de verkoop van de woning te bewerkstelligen en wel op straffe van een dwangsom van € 50,-- per dag of gedeelte van een dag dat [gedaagde] na betekening van het in dezen te wijzen vonnis nalaat zulks te doen;
VI. bepaalt dat de positieve dan wel negatieve restwaarde (inhoudende verkoopopbrengst minus hypotheekschuld en aan de verkoop verbonden kosten, vermeerderd met het saldo van de aan de hypotheek verbonden levensverzekering) volledig voor rekening komt van [gedaagde] ;
zowel primair als subsidiair
VII. bepaalt dat, in zoverre [gedaagde] ingevolge de te dezen gewezen uitspraak gehouden is tot het doen van een rechtshandeling, de uitspraak dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte (van volmacht) van [gedaagde] , dan wel subsidiair een door de rechtbank aangewezen vertegenwoordiger de rechtshandeling zal verrichten waartoe [gedaagde] gehouden is;
VIII. bepaalt dat in zoverre [gedaagde] gehouden is om samen met [eiseres] een akte op te maken, de te dezen gewezen uitspraak in de plaats van de akte of een deel daarvan zal treden;
IX. in zoverre het betreft een uitspraak waarvan de rechtbank heeft bepaald dat zij in de plaats treedt van een tot levering van een registergoed bestemde akte of van een deel van een zodanige akte, bepaalt dat de te dezen te wijzen uitspraak uitvoerbaar bij voorraad is en de inschrijving in de openbare registers van die uitspraak pas kan plaatsvinden nadat zij is betekend aan [gedaagde] en een termijn van veertien dagen sedert de uitspraak is verstreken;
X. [gedaagde] veroordeelt in de (na)kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf veertien dagen na het in dezen te wijzen vonnis, tot aan de dag der algehele voldoening.
3.6.
De vordering wordt door [gedaagde] gemotiveerd betwist.
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover relevant, ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat, nu partijen een convenant zijn overeengekomen, waarin zij afspraken hebben gemaakt over de verdeling van de woning en wat daarmee samenhangt, hij slechts gehouden is tot hetgeen in dat convenant is overeengekomen, omdat [eiseres] niet heeft gevorderd dat convenant te ontbinden of te vernietigen.
4.2.
In het convenant is de toedeling aan [gedaagde] van de woning geschied onder de opschortende voorwaarde dat [eiseres] door de hypotheekhouder wordt ontslagen uit de hoofdelijke verplichting jegens haar. Tot op heden heeft dat ontslag nog niet plaatsgevonden, zodat de toedeling van de woning nog niet is voltooid en het bepaalde in artikel 3:178 BW, anders dan [gedaagde] stelt, wel van toepassing is.
4.3.
Inmiddels zijn elf jaar verstreken na het sluiten van het convenant. [gedaagde] heeft niet aangetoond dat hij in die periode pogingen heeft ondernomen om [eiseres] door de hypotheekhouder uit de hoofdelijke aansprakelijkheid te doen ontslaan. [gedaagde] heeft daarmee het intreden van de opschortende voorwaarde tot toedeling van de woning aan hem verhinderd. [gedaagde] heeft in die periode onvoldoende onderhoud aan de woning gepleegd. Zo is ter zitting namens [gedaagde] verklaard dat de onderhoudstoestand van de woning sedert de brief van [naam] adviesbureau van 23 augustus 2011 (productie 4 bij dagvaarding) niet is verbeterd, terwijl in die brief al is aangegeven dat de onderhoudstoestand van de woning absoluut verbeterd diende te worden. Voorts staat tussen partijen vast dat [gedaagde] financieel niet in staat is het aandeel van [eiseres] in de woning over te nemen, zodat hij het convenant op dit punt ook niet kán nakomen. Ten slotte heeft [gedaagde] niet of onvoldoende weersproken dat het feit dat [eiseres] naast [gedaagde] nog hoofdelijk medeschuldenaar is van de aan de woning verbonden de hypothecaire geldlening, haar belemmert in het aangaan van een geldlening voor de noodzakelijke aanschaf van een nieuwe auto of een woning.
4.4.
Onder die omstandigheden kan van [eiseres] niet worden verlangd dat zij nog langer in de onverdeeldheid blijft verkeren met [gedaagde] .
4.5.
Partijen zijn ook niet overeengekomen dat de bevoegdheid om verdeling te vorderen op grond artikel 3:178 lid 5 BW voor een bepaalde periode is uitgesloten. Dat [gedaagde] na een openbare verkoop van de woning eventueel zou achterblijven met een restschuld, omdat de opbrengst van de woning lager is dan de resterende hypotheekschuld, is, in het licht van het door [eiseres] gestelde belang, onvoldoende grond om de gevorderde verdeling af te wijzen.
4.6.
De rechtbank merkt in dit verband het volgende op. De vorderingen onder IV en volgende worden door [eiseres] gepresenteerd als subsidiaire vorderingen. Van een subsidiaire vordering is sprake, indien de zin daarvan is dat, indien het primair gevorderde niet kan worden
toegewezensubsidiair een andere vordering wordt ingesteld. In dit geval wordt echter gevorderd dat indien [gedaagde] niet binnen een bepaalde termijn
voldoetaan hetgeen waartoe hij primair wordt
veroordeeld(de vordering onder I) een subsidiaire veroordeling daarvoor in de plaats treedt (de vordering onder IV). De rechtbank begrijpt dat [eiseres] heeft bedoeld te vorderen dat, indien [gedaagde] niet binnen twee maanden meewerkt aan de onder I gevorderde levering van de woning, [gedaagde] wordt veroordeeld om mee te werken aan een openbare verkoop van de woning. In zoverre zijn de primaire en subsidiaire vorderingen als één geheel te beschouwen.
4.7.
Wat daar ook van zij, [gedaagde] heeft ter zitting verklaard dat hij financieel niet in staat is het aandeel van [eiseres] in de woning over te nemen. Zulks blijkt ook uit de door hem overgelegde correspondentie van hypotheekadviseur Finsafe (productie 8 bij conclusie van antwoord). De onder I gevorderde veroordeling tot toedeling van de woning aan [gedaagde] is derhalve niet realistisch.
4.8.
De rechter is echter niet gebonden aan door partijen ingestelde vorderingen, wensen of voorstellen ten aanzien van de wijze van verdeling van een gemeenschap. De rechter kan zelf de wijze van verdeling vaststellen. De rechtbank zal wel, zoveel als mogelijk en wenselijk de vorderingen van [eiseres] daarbij tot uitgangspunt nemen. Omdat [eiseres] de woning niet kan of wil overnemen, ligt een openbare verkoop van de woning als wijze van verdeling het meest voor de hand. De vorderingen onder I en II moeten derhalve worden afgewezen.
4.9.
De vordering onder III moet eveneens worden afgewezen. [eiseres] heeft geen grond aangevoerd en de rechtbank acht geen grond aanwezig om de kosten in verband met de verkoop van de woning enkel ten laste van [gedaagde] te brengen.
4.10.
De vordering onder IV moet worden afgewezen in zoverre die vordering is gebaseerd op de voorwaarde dat [gedaagde] niet meewerkt aan de levering aan hem van de woning binnen twee maanden na het te wijzen vonnis, nu een toedeling van de woning aan hem niet aan de orde is. De vordering onder V zal worden toegewezen, zij het dat aan de gevorderde dwangsom een maximum wordt verbonden van € 10.000,00.
4.11.
De rechtbank zal, overeenkomstig de vordering van [eiseres] , de heer [naam verkoopmakelaar] handelend onder de naam [handelsnaam] tot verkoopmakelaar benoemen. Deze makelaar is, zo hebben partijen ter zitting verklaard, betrokken geweest bij de aankoop van de woning door partijen. Hij kent de woning dus en is bovendien in [vestigingsplaats 2] gevestigd, waardoor hij geacht wordt ook de woningmarkt ter plaatse goed te kennen. Daar komt bij dat [gedaagde] ook geen relevante bezwaren tegen [naam verkoopmakelaar] naar voren heeft gebracht.
4.12.
Omdat [eiseres] zonder voorbehoud heeft verklaard dat, indien sprake zal zijn van een overwaarde met betrekking tot de woning, die overwaarde geheel aan [gedaagde] ten goede mag komen, zal de rechtbank het onder VI gevorderde toewijzen. De rechtbank zal ook het onder VII gevorderde als niet-weersproken toewijzen. Ten aanzien van het onder VIII gevorderde zal de rechtbank bepalen dat op de voet van het bepaalde in artikel 3:300 lid 2 BW dit vonnis in de plaats zal treden van de toestemming van [gedaagde] tot het verlenen van een opdracht aan [naam verkoopmakelaar] en de ondertekening van de leveringsakte.
4.13.
Het gevorderde onder IX ligt als niet-weersproken voor toewijzing gereed.
4.14.
Anders dan onder X gevorderd, zal de rechtbank de kosten op de voet van artikel 237 lid 1, tweede volzin, Rv compenseren, nu zij gewezen echtgenoten zijn en de rechtbank geen aanleiding ziet om van die hoofdregel af te wijken.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
bepaalt dat de woning aan de [adres] te [woonplaats 2] , tegen de door [naam verkoopmakelaar] (verkoopmakelaar), handelend onder de naam [handelsnaam] , getaxeerde waarde op de vrije woningmarkt te koop wordt aangeboden;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot het opvolgen van alle redelijke en marktconforme instructies van de verkoopmakelaar, teneinde de verkoop van de woning te bewerkstelligen en wel op straffe van een dwangsom van € 50,-- per dag of gedeelte van een dag dat [gedaagde] na betekening van het in dezen te wijzen vonnis nalaat zulks te doen, zulks tot een maximum van € 10.000,--;
5.3.
bepaalt dat een eventuele overwaarde (dat is indien de verkoopopbrengst meer bedraagt dan hypotheekschuld en aan de verkoop verbonden kosten, vermeerderd met het saldo van de aan de hypotheek verbonden levensverzekering) ten goede komt aan [gedaagde] ;
5.4.
bepaalt dat een eventuele onderwaarde (dat is indien de verkoopopbrengst minder bedraagt dan hypotheekschuld en aan de verkoop verbonden kosten, vermeerderd met het saldo van de aan de hypotheek verbonden levensverzekering) ten laste komt van [gedaagde] ;
5.5.
bepaalt dat, in zoverre [gedaagde] gehouden is tot het doen van een rechtshandeling, dit vonnis dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte (van volmacht) van [gedaagde] ;
5.6.
bepaalt dat in zoverre [gedaagde] gehouden is om samen met [eiseres] een akte op te maken, dit vonnis in de plaats van de ondertekening van die akte zal treden;
5.7.
bepaalt dat iedere partij gehouden is de helft van de kosten van de makelaar, de notaris en de overige kosten ter zake van de verkoop en levering te dragen;
5.8.
bepaalt dat dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad is en de inschrijving daarvan in de openbare registers pas kan plaatsvinden nadat dit vonnis is betekend aan [gedaagde] en een termijn van veertien dagen sedert de uitspraak is verstreken;
5.9.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij haar eigen kosten draagt;
5.10.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.E.J. Noelmans, rechter, en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: MT