ECLI:NL:RBLIM:2022:3990

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
23 mei 2022
Publicatiedatum
23 mei 2022
Zaaknummer
AWB 20/2838
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wob-verzoek inzake beëindiging praatprogramma's en ontwikkeling nieuw programma

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 23 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Nederlandse Publieke Omroep (NPO) naar aanleiding van een verzoek om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Eiser had een Wob-verzoek ingediend met betrekking tot de beëindiging van de praatprogramma's Jinek en Pauw en de ontwikkeling van een nieuw praatprogramma, Op1. De rechtbank oordeelde dat de Wob enkel van toepassing is op de NPO voor zover het gaat om programmacoördinatie en zendtijdindeling. De rechtbank volgde het standpunt van de NPO dat de werkzaamheden rondom de ontwikkeling van Op1 niet onder de Wob vallen, omdat deze niet als bestuurlijke aangelegenheid kunnen worden aangemerkt. De rechtbank heeft de verschillende weigeringsgronden die de NPO had ingeroepen, waaronder de bescherming van bedrijfs- en fabricagegegevens, de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer en het voorkomen van onevenredige benadeling, rechtmatig geacht. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en de rechtbank concludeerde dat de NPO terecht had geweigerd om bepaalde informatie openbaar te maken. De uitspraak benadrukt de beperkte reikwijdte van de Wob in relatie tot de taken van de NPO en de noodzaak om een belangenafweging te maken tussen openbaarheid en de bescherming van vertrouwelijke informatie.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 20/2838

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 mei 2022 in de zaak tussen

[eiser] , wonend te [plaats] , eiser,

en

de raad van bestuur van de Nederlandse Publieke Omroep (NPO), verweerder

(gemachtigde: mr. P.M. Waszink).

Procesverloop

Bij besluit van 7 april 2020 en naar aanleiding van een bezwaar bij aanvullende besluiten van 1 juli 2020 en 28 juli 2020 (hierna: de primaire besluiten) heeft verweerder beslist op een verzoek van eiser om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
Bij besluit van 29 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiser tegen de primaire besluiten gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 oktober 2021. Eiser is verschenen en heeft zich laten bijstaan door [naam 1] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en kantoorgenoot mr. R. Mayer. Tevens zijn namens verweerder mr. J. Strieker en mr. V. Schaafsma verschenen.

Overwegingen

Het Wob-verzoek
1. Bij e-mailbericht van 27 januari 2020 heeft eiser, mede namens NRC Handelsblad, bij verweerder een verzoek ingediend op grond van de Wob. Eiser heeft verzocht om digitale kopieën van documenten, in welke vorm dan ook vastgelegd, van en naar de directeur video [naam directeur video] in de periode 1 juni 2019 tot en met 27 januari 2020 aangaande de beëindiging van de praatprogramma’s Jinek en Pauw en de ontwikkeling van een nieuw praatprogramma, dat de naamOp1 heeft gekregen.
1.1.
In het betreffende verzoek om informatie heeft eiser aangegeven dat het verzoek zich toespitst op de bestuurlijke aangelegenheid programmacoördinatie en zendtijdindeling door de NPO, de doelmatige en rechtmatige besteding door de NPO van publieke middelen ten behoeve van het maken van programma’s op radio en televisie en de uitvoering/naleving van de Mediawet.
De beslissingen op het Wob-verzoek
2. Bij de primaire besluiten heeft verweerder besloten tot (gedeeltelijke) openbaarmaking van documenten aan eiser op grond van de Wob. Er zijn in totaal 108 documenten aan eiser (gedeeltelijk) verstrekt. Informatie, die verweerder niet openbaar heeft gemaakt, is weggelakt met daarbij in de kantlijn de letters A tot en met G geplaatst die corresponderen met i) een weigeringsgrond in de Wob, waarbij verweerder meerdere weigeringsgronden naast en afzonderlijk van elkaar van toepassing heeft geacht, of (ii) naar het feit dat de passages buiten de reikwijdte van de Wob-plicht van verweerder vallen of (iii) het informatie betreft waar eisers verzoek geen betrekking op heeft.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder - in navolging van het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften Publieke Omroep - het bezwaar van eiser gedeeltelijk gegrond verklaard, voor zover dit heeft geleid tot aanpassing van de primaire besluiten van
7 april 2020 en 1 juli 2020, en voor het overige ongegrond.
Het beroep
4. Met het bestreden besluit kan eiser zich niet verenigen. Hij heeft daarom het voorliggende beroep ingesteld. Eiser heeft daarbij aangegeven dat het geschil zich beperkt tot de onleesbaar gemaakte passages in een 15-tal documenten. De gronden van het beroep zal de rechtbank hierna bespreken.
De beoordeling van het beroep
Wettelijk kader
5. Voor de beoordeling van deze zaak gaat de rechtbank uit van het wettelijk kader zoals opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
Beperkte kennisneming en Awb-stukken
6. De rechtbank heeft van verweerder de 15 documenten die onderwerp zijn van het beroep, zonder dat de geweigerde passages onleesbaar zijn gemaakt, ontvangen. Ten aanzien van deze documenten heeft verweerder met een beroep op artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) om beperkte kennisneming gevraagd (hierna: de 8:29-stukken). De rechtbank heeft de beperkte kennisneming van deze stukken gerechtvaardigd gevonden, omdat het stukken zijn waarover deze procedure gaat.
6.1.
Het betreft de volgende 15 documenten:
Documentnummer
Datum
Onderwerp
Grondslag geweigerde passages
2
19-12-2019
Op1
Artikel 10, lid 2, sub b
Artikel 10, lid 2, sub e
Artikel 11, lid 1
Geen Wob-plicht NPO
9
23-12-2019
Begroting
Geen Wob-plicht NPO
12
01-01-2020
Update Op1
Artikel 10, lid 2, sub b
22
06-01-2020
Aantekeningen: samenwerking TVBV
Artikel 10, lid 2, sub b
23
07-01-2020
Conceptmail – eerst contact voordat jullie deze doorsturen?
Artikel 10, lid 1, sub c
Artikel 10, lid 2, sub b
37
14-10-2019
Afspraken bila
Buiten reikwijdte verzoek
39
27-10-2019
Stand van zaken LN per 26-10
Artikel 10, lid 2, sub b
Artikel 10, lid 2, sub e
Artikel 10, lid 2, sub f
Artikel 11, lid 1
40
02-11-2019
Voorstel (zwartgelakt)
Artikel 10, lid 2, sub b
Artikel 10, lid 2, sub e
Artikel 10, lid 2, sub g
42
04-11-2019
Two cents [naam 2]
Artikel 11, lid 1
44
05-11-2019
Garantstellingen m.b.t. contract (zwartgelakt)
Geen Wob-plicht NPO
73
17-07-2019
Bila [naam directeur video] 17 juli
Artikel 10, lid 2, sub b
Artikel 11, lid 1
Buiten reikwijdte verzoek
84
09-09-2019
Lopende zaken npo 1
Buiten reikwijdte verzoek
87
20-09-2019
Extra overleg maandagochtend
Artikel 11, lid 1
92
24-12-2019
Aangepast voorstel inzake “ Op1 ”
Artikel 10, lid 1, sub c
Artikel 10, lid 2, sub b
108
Verschillend
WhatsApp Overzicht
Artikel 10, lid 2, sub b
Artikel 10, lid 2, sub e
Artikel 10, lid 2, sub g
Artikel 11, lid 1
Geen Wob-plicht NPO
Buiten reikwijdte verzoek
6.2.
Eiser heeft de rechtbank toestemming gegeven om op grond van de 8:29-stukken uitspraak te doen.
Taken en beperkte reikwijdte Wob voor verweerder
7. Op grond van de Mediawet 2008 bestaat de landelijke publieke mediadienst onder meer uit de Stichting Nederlandse Publieke Omroep (hierna: de Stichting) en publieke media-instellingen, de omroeporganisaties, zoals de publieke omroepen. Samen voeren zij de publieke mediaopdracht uit die in de Mediawet 2008 is opgenomen. De Stichting is het sturings- en samenwerkingsorgaan voor de uitvoering van de publieke mediaopdracht op landelijk niveau, als bedoeld in artikel 2.1 van de Mediawet 2008. Om deze taak te kunnen vervullen is de Stichting onder meer belast met i) het geven van sturing en het bevorderen van samenwerking met het oog op de uitvoering van de publieke mediaopdracht, ii) de coördinatie en ordening op en tussen de aanbodkanalen van het media-aanbod van de landelijke publieke mediadienst, iii) het behartigen van zaken die van gemeenschappelijk belang zijn voor de landelijke publieke mediadienst en de landelijke publieke media-instellingen en iv) het zorgdragen voor een doelmatige inzet van de gelden die bestemd zijn voor de verzorging en verspreiding van het media-aanbod. Verweerder is de bestuurder van de Stichting en belast met de uitvoering van voormelde taken die aan de Stichting zijn opgedragen.
7.1.
Omroeporganisaties zijn verenigingen (of stichtingen), met volledige rechtsbevoegdheid, die met een door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op aanvraag verleende erkenning het media-aanbod voor de landelijke publieke mediadienst verzorgen. Deze organisaties stellen zich volgens de statuten uitsluitend of hoofdzakelijk ten doel ter uitvoering van de publieke mediaopdracht op landelijk niveau media-aanbod te verzorgen en alle activiteiten te verrichten die nodig zijn om daarmee een publieke taak van algemeen nut te vervullen. De omroeporganisaties zorgen zelf voor de inhoud van de programma’s en zijn daar ook verantwoordelijk voor. Zij worden gefinancierd door de overheid en leggen over de besteding van deze publieke middelen verantwoording af.
7.2.
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de Wob slechts op verweerder van toepassing is, voor zover zijn werkzaamheden zien op programmacoördinatie en zendtijdindeling. Dit volgt uit artikel 1a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wob in samenhang gelezen met artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit bestuursorganen WNo en Wob, zoals dit luidde ten tijde van het bestreden besluit. In het laatstgenoemde artikel was verweerder als bestuursorgaan namelijk geclausuleerd en beperkt tot de twee hiervoor genoemde werkzaamheden. De Wob was dan ook niet van toepassing op alle taken en activiteiten van verweerder. Deze beperkte toepassing van de Wob op verweerder werkt door in hetgeen onder een bestuurlijke aangelegenheid moest worden verstaan.
7.3.
Eiser heeft zich in zijn beroepschrift op het standpunt gesteld dat verweerder één van de taken waarvoor hij Wob-plichtig is, te weten programmacoördinatie, heeft opgerekt door in dit specifieke geval ook ondersteunende activiteiten te verrichten voor de publieke omroepen gericht op de ontwikkeling van een specifiek programma. Daarom is eiser van mening dat de informatie die betrekking heeft op de feitelijke ontwikkeling en de productie van het programma Op1 eveneens ziet op een bestuurlijke aangelegenheid die onder het bereik van de Wob valt.
7.4.
De rechtbank volgt het standpunt van eiser niet. Onder programmacoördinatie dient naar het oordeel van de rechtbank te worden begrepen het coördineren van de door de verschillende publieke omroepen aangeleverde programma’s voor de landelijke omroep. Programmacoördinatie ziet derhalve niet op het verzorgen van het media-aanbod. De vorm en inhoud van het verzorgde media-aanbod is namelijk voorbehouden aan de omroepen en zij zijn op grond van artikel 2.88, eerste lid, van de Mediawet 2008 hiervoor wettelijk verantwoordelijk.
7.5.
Verweerder heeft aangegeven dat de bestuurlijke taken zendtijdindeling en programmacoördinatie normaliter worden vervuld in een programmeerproces dat in een aantal achtereenvolgende fasen verloopt. Omroepen tekenen bij verweerder in met uitgewerkte programmavoorstellen inclusief begroting, op basis van afgeronde onderhandelingen met de (eventueel) bij het programma betrokken presentatoren en externe producenten. Verweerder beoordeelt vervolgens of het programma wordt opgenomen in de zendtijdindeling. Vanwege het in september 2019 aangekondigde onverwachte vertrek van [naam 3] , het daaropvolgende vertrek van [naam 4] en het feit dat de zendtijdindeling voor de komende periode al was vastgesteld moest er binnen een korte periode een nieuw programma worden ontwikkeld om te voorkomen dat er een gat tijdens prime time zou ontstaan. Bij de totstandkoming van Op1 moest de uitwerking van het programmavoorstel - waarbij gekozen is voor betrokkenheid van meerdere publieke omroepen - inclusief de begroting, de besluitvorming daarover en de voorbereiding van de productie binnen drie maanden plaatsvinden. Deze tijdsdruk heeft ertoe geleid dat programmacoördinatie en zendtijdindeling (de bestuurlijke taken van verweerder) en de feitelijke ontwikkeling en productie van het programma - anders dan normaal gesproken - in zeker mate synchroon is verlopen. Om duidelijk af te bakenen welke werkzaamheden onder de bestuurlijk taak van verweerder vallen en welke niet heeft verweerder de zich in de gedingstukken bevindende notitie “Begrenzing programmacoördinatie en zendtijdindeling in de casus Op1 ” opgesteld, waarbij verweerder de informatie die betrekking heeft op de feitelijke ontwikkeling, samenstelling en productie/uitvoering van het programma Op1 , niet als een bestuurlijke aangelegenheid heeft aangemerkt.
7.6.
De rechtbank onderschrijft deze door verweerder in voormelde notitie gegeven afbakening en is van oordeel dat er in dit geval - mede onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van
2 september 2020 [1] - geen reden bestaat om de bestuurlijke aangelegenheid van verweerder ruimer uit te leggen dan verweerder heeft gedaan. De enkele stelling dat de Directeur Video activiteiten heeft verricht - al dan niet op eigen initiatief - gericht op de inhoudelijke ontwikkeling van het programma Op 1 leidt, wat daar ook van zij, niet tot een ander oordeel. Deze werkzaamheden houden immers geen verband met programmacoördinatie en zendtijdindeling (de bestuurlijke taken van verweerder). De vraag of de Directeur Video onder verantwoordelijkheid van verweerder de (bestuurlijke taken van verweerder op een juiste wijze en in overeenstemming met het bepaalde in de Mediawet 2008 heeft uitgevoerd is in deze wob-procedure niet aan de orde.
Bestuurlijke aangelegenheid
8. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit gemotiveerd heeft uiteengezet waarom delen van document 2, 9, 44 en 108 onleesbaar zijn gemaakt. De rechtbank kan verweerder, na kennis te hebben genomen van de 8:29-stukken, volgen in zijn standpunt dat de onleesbaar gemaakte passages in de (in de kantlijn aangeduid met de letter F) geen betrekking hebben op een bestuurlijke aangelegenheid.
Toepassing uitzonderingsgronden
9. De rechtbank stelt vast dat partijen verder verdeeld zijn over het antwoord op de vraag of verweerder een deel van de gevraagde informatie terecht heeft geweigerd, dan wel (in redelijkheid) heeft mogen weigeren op grond van artikel 10, eerste lid aanhef en onder c, artikel 10, tweede lid aanhef en onder b, e en g en artikel 11, eerste lid, van de Wob.
9.1.
Verweerder heeft in de documenten de onleesbaar gemaakte informatie voorzien van een letter of een combinatie van letters. De letter A betreft de weigeringsgrond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, de letter B betreft de weigeringsgrond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b, de letter C de weigeringsgrond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, de letter D de weigeringsgrond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g en de letter E betreft de weigeringsgrond van artikel 11, eerste lid, van de Wob. In aanvulling op de in de in rechtsoverweging 6.1. opgenomen tabel heeft verweerder, voor zover dit niet uit de tabel volgt, bij toepassing van de weigeringsgronden van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, artikel 10, tweede lid aanhef en onder b en artikel 11, eerste lid van de Wob eveneens de weigeringsgrond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob ten grondslag gelegd.
9.2.
Eiser heeft - samengevat weergegeven - aangevoerd dat verweerder openbaarmaking van de onleesbaar gemaakte informatie ten onrechte heeft geweigerd.
- Uit de motivering van verweerder volgt niet dat de onleesbaar gemaakte passages zien op bedrijfs- of fabricagegegevens als bedoeld in artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob. Eiser heeft de indruk dat de door verweerder gehanteerde definitie van bedrijfs- of fabricagegegevens te ruim wordt opgevat en gehanteerd.
- Ook heeft verweerder niet deugdelijk gemotiveerd waarom hij geraakt wordt in zijn economische of financiële belangen door de openbaarmaking van informatie die is weggelakt met toepassing van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wob.
- Verder heeft verweerder deze twee weigeringsgronden tezamen met de weigeringsgrond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob ingeroepen. Dat sprake is van onevenredige benadeling heeft verweerder evenmin gemotiveerd. Verweerder houdt het bij een generieke motivering. Dit terwijl verweerder per onleesbaar gemaakte passage inzichtelijk dient te maken waaruit de benadeling bestaat en waarom het belang van openbaarmaking niet opweegt tegen het belang van het voorkomen van onevenredige benadeling van verweerder, omroepen en betrokken producenten. Bovendien is eiser van mening dat maar moeilijk valt in te zien hoe sprake kan zijn van een bepaalde verwevenheid tussen voormelde weigeringsgronden, dat bepaalde onleesbaar gemaakte passages onder meerdere weigeringsgronden kunnen vallen.
- Tot slot is volgens eiser ten onrechte de weigeringsgrond van artikel 11 van de Wob toegepast. Verweerder heeft passages onleesbaar gemaakt omdat deze passages betrekking zouden hebben op intern beraad. Indien en voor zover bij dat beraad al dan niet verschillende publieke omroepen zijn betrokken - zijnde externe partijen met ieder een eigen belang welk belang niet noodzakelijk samenvalt met het belang van een andere omroep of met het belang van verweerder - is het volgens eiser niet mogelijk om met toepassing van deze weigeringsgrond openbaarmaking van de betreffende passages te weigeren. Voor zover verweerder deze passages wel terecht heeft geweigerd met toepassing van artikel 11 van de Wob is hij niet ingegaan op het meer subsidiaire verzoek van eiser om gebruik te maken van de mogelijkheid om een samenvatting aan te leveren van de gevraagde informatie.
Bedrijfs- of fabricagegevens
10. Verweerder heeft een deel van de informatie in de documenten 23 en 92 niet openbaar gemaakt omdat deze volgens hem vertrouwelijke bedrijfsgegevens bevat die niet verstrekt mogen worden op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob.
10.1.
De rechtbank is, na kennisneming van de betreffende passages, van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de in artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob opgenomen weigeringsgrond aan de orde is. Juist is het standpunt van eiser dat volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling [2] artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob naar zijn aard restrictief dient te worden uitgelegd en dat van bedrijfs- en fabricagegegevens slechts sprake is, indien en voor zover uit die gegevens wetenswaardigheden kunnen worden afgelezen of afgeleid met betrekking tot de technische bedrijfsvoering of het productieproces dan wel met betrekking tot de afzet van de producten of de kring van afnemers en leveranciers. Ook gegevens die uitsluitend over de financiële bedrijfsvoering gaan, kunnen onder omstandigheden als bedrijfsgegevens worden aangemerkt. De weigeringsgrond, neergelegd in artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob is bedoeld om te voorkomen dat de bedrijfsgegevens die bedrijven met het oog op concurrentie geheim willen houden, maar wel genoodzaakt zijn aan bestuursorganen te verstrekken, openbaar moeten worden gemaakt. Daarvan is sprake. De passages hebben betrekking op door de publieke omroepen en een externe producent aan verweerder verstrekte vertrouwelijke informatie. In de passages is informatie opgenomen op basis waarvan inzicht kan worden verkregen in nog te voeren concrete onderhandelingen alsmede informatie over tarieven en begrotingen met de daarbij behorende voorwaarden ten behoeve van het programma Op1 . Uit deze informatie, zeker in onderlinge samenhang gelezen met de wel openbaargemaakte informatie, kunnen wetenswaardigheden worden afgelezen over de bedrijfsvoering van externe partijen zoals de publieke omroepen en de betrokken producent. De informatie geeft inzicht in de opzet en de kosten van het programma en het betreft concurrentiegevoelige informatie. Verweerder heeft de weggelakte informatie dan ook terecht aangemerkt als bedrijfsgegevens.
10.2.
Artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob is imperatief geformuleerd. Dat betekent dat openbaarmaking van de betreffende passages geweigerd moet worden. De beroepsgronden van eiser die zien op deze weigeringsgrond slagen daarom niet. Gelet op het voorgaande hoeft de vraag of daarnaast de weigeringsgrond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob van toepassing is op deze onleesbaar gemaakte passages niet meer beoordeeld te worden.
Economische en financiële belangen van publiekrechtelijke lichamen
11. De rechtbank stelt vast dat verweerder openbaarmaking van een deel van de gevraagde informatie heeft geweigerd op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b van de Wob. Het betreft hier passages in de documenten 2, 12, 22, 23, 39, 40, 73, 92 en 108.
Volgens verweerder zou openbaarmaking van deze gegevens de economische en financiële belangen van de Stichting en de landelijke publieke mediadienst als geheel schaden. Als deze informatie openbaar wordt gemaakt dan raakt dit de publieke omroepen direct in hun onderhandelingspositie ten opzichte van andere mediadiensten en verweerders Stichting – daar waar het de strategische informatie over de programmering betreft - eveneens in zijn positie ten opzichte van andere mediadiensten.
11.1.
De rechtbank stelt bij de beoordeling voorop dat artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wob een grondslag biedt om openbaarmaking van stukken te weigeren voor zover de economische of financiële belangen van een publiekrechtelijk lichaam door openbaarmaking worden geschaad. De Stichting is als publiekrechtelijk rechtspersoon een publiekrechtelijk lichaam in de zin van voormeld artikel. De economische of financiële belangen kunnen betrekking hebben op de onderhandelingspositie van dat orgaan. Een beroep op deze weigeringsgrond is in beginsel slechts mogelijk voor de duur van het onderhandelingsproces. Onder omstandigheden kan eveneens de onderhandelingspositie van het bestuursorgaan in de toekomst reden zijn om deze uitzonderingsgrond van toepassing te achten. [3]
11.2.
Na kennis te hebben genomen van de met toepassing van artikel 10, tweede lid aanhef en onder b, van de Wob onleesbaar gemaakte passages en gelet op de door verweerder gegeven uitleg zowel in het verweerschrift als ter zitting, kan de rechtbank verweerder volgen in het standpunt dat openbaarmaking van de betreffende informatie met toepassing van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wob mocht worden geweigerd. De onleesbaar gemaakte passages bieden inzicht in slotbedragen, te verwerven rechten, contractering van presentatoren, strategische keuzes ten aanzien van het programma en inzicht in overige vereisten die worden gesteld aan programma’s. Het is zeer aannemelijk dat openbaarmaking van de betreffende passages de concurrentiepositie van de publieke omroepen en de Stichting - ook in de toekomst omdat de publieke mediadienst zich begeeft op een exclusieve concurrentiegevoelige markt die beperkt is tot een aantal partijen - kan aantasten en zodanig nadelig kan beïnvloeden dat dit bijvoorbeeld leidt tot een stijging van de kosten en/of het in de toekomst mislopen van programmavoorstellen. De niet bij de totstandkoming van het programma Op1 betrokken partijen en meer specifiek andere mediadiensten zoals de commerciële omroepen, kunnen met deze informatie onderhandelingen met externen zoals producenten of presentatoren hierop op afstemmen en daarmee voordeel behalen. Weliswaar kunnen de publieke omroepen niet aangemerkt worden als publiekrechtelijke lichamen maar de rechtbank is van oordeel dat door openbaarmaking van deze gegevens de Stichting (en in algemene zin de Staat) ook rechtstreeks in zijn economische en/of financiële belangen kan worden geschaad. De omroeporganisaties en de Stichting zijn immers op grond van de Mediawet 2008 gezamenlijk verantwoordelijk voor het uitvoeren van de publieke mediaopdracht, de Stichting en de publieke omroepen worden (althans grotendeels) gefinancierd met publieke middelen en de Stichting is op grond van artikel 2.3 van de Mediawet in het kader van de aan haar opgedragen taak in naam van de gezamenlijke landelijke publieke media-instellingen overeenkomsten met derden aangaan. Een en ander brengt mee dat verweerder bij zijn beoordeling van het verzoek om openbaarmaking terecht de belangen, genoemd in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wob in aanmerking heeft genomen.
11.3.
Deze belangen dienen te worden afgewogen tegen het in artikel 2, eerste lid, van Wob vooronderstelde algemene belang van openbaarheid van informatie. Verweerder heeft - anders dan eiser stelt - wel degelijk een belangenafweging gemaakt en naar het oordeel van de rechtbank in zijn besluitvorming voldoende deugdelijk gemotiveerd waarom in dit geval de economische dan wel de financiële belangen van de Stichting en de Staat zwaarder wegen dan het belang van openbaarmaking. Daarbij heeft verweerder mogen meewegen dat in de Mediawet 2018 verantwoordingsverplichtingen zijn vastgelegd voor de besteding van publieke middelen voor de uitvoering van de landelijke publieke mediaopdracht. Openbaarheid op een meer gedetailleerd niveau schaadt de positie van de Stichting en de Staat.
11.4.
Voorgaande betekent dat de beroepsgrond van eiser voor zover die ziet op toepassing van de weigeringsgrond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wob niet slaagt. Voor zover verweerder aan de onleesbaar gemaakte passages ook de weigeringsgrond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob ten grondslag heeft gelegd, behoeft dit geen nadere bespreking meer.
Eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer
12. Op delen van de documenten 2, 39, 40 en 108 heeft verweerder daarnaast artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob van toepassing geacht. In de betreffende documenten zijn onder meer de namen, e-mailadressen en telefoonnummers van personen en medewerkers verwijderd. Eiser verzet zich in beginsel niet tegen het niet openbaar maken van dit soort persoonsgegevens, tenzij sprake is van het weglakken van namen van personen die uit hun functie bij een bestuursorgaan enige vorm van publieke blootstelling genieten.
12.1.
Na lezing van de betreffende passages stelt de rechtbank allereerst vast dat er geen namen zijn weggelakt van personen die wegens hun publieke functie in de openbaarheid treden. Verder is de rechtbank gebleken dat verweerder met toepassing van deze weigeringsgrond ook andere direct tot personen herleidbare informatie van persoonlijke aard of informatie die de persoonlijke levenssfeer van een betrokkene raakt heeft weggelakt (zoals de weggelakte passage in document 2, 2e pagina bovenaan waarin van een betrokken persoon de beperkte bereikbaarheid is vermeld vanwege privéafspraken of document 39, 1e pagina bovenaan waarin de door een potentiële presentator van het programma Op1 op de eigen persoon betrekking hebbende gevoelens zijn verwoord). De rechtbank is van oordeel dat verweerder openbaarmaking van deze gegevens, voor zover die informatie al betrekking heeft op een bestuurlijke aangelegenheid of valt onder het informatieverzoek heeft mogen weigeren, nu na lezing van deze passages voldoende duidelijk is dat de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer zwaarder dient te wegen dan het belang dat is gediend bij openbaarmaking.
Onevenredige benadeling
13. In delen van de documenten 40 en 108 heeft verweerder artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob van toepassing geacht.
13.1.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen [4] is artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob - blijkens de geschiedenis van de totstandkoming ervan [5] - de meest algemene uitzonderingsgrond die kan worden toegepast als door het verstrekken van informatie andere belangen dan de in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder a tot en met f, van de Wob genoemde belangen te zeer worden geschaad. Deze bepaling voorziet daarmee in de behoefte om de Wob te kunnen toepassen in zeer verschillende, niet voorspelbare situaties. Het karakter van deze bepaling brengt mee dat onder bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel derden ook publiekrechtelijke lichamen worden begrepen. De bepaling mag er echter niet toe leiden dat bestuursorganen gegevens zouden mogen achterhouden omdat publicatie daarvan mogelijk een ongunstig licht zou werpen op het door hen gevoerde beleid of de kans op aanvaarding van het door hen voorgenomen beleid zou verkleinen. De belangen die hierbij in het geding zijn wegen niet op tegen het met de Wob beoogde publieke belang van het verstrekken van informatie. Er kunnen zich situaties voordoen waarin de gevolgen van openbaarmaking van in vertrouwelijkheid met een externe derde gewisselde informatie dermate nadelig zijn voor het desbetreffende bestuursorgaan of een andere betrokkene dat openbaarmaking van die informatie krachtens artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob mag worden geweigerd.
13.2.
De rechtbank stelt vast dat in de op deze grond geweigerde informatie sprake is van vertrouwelijke gegevens over de eventuele geschiktheid van presentatoren en over hun wensen en beschikbaarheid. Gelet op de aard van deze informatie is de rechtbank van oordeel dat openbaarmaking van deze in vertrouwelijkheid tussen verweerder, de publieke omroepen en derden gewisselde informatie dermate nadelig kan zijn voor verweerder, de publieke omroepen, de genoemde personen of andere betrokkenen dat openbaarmaking van die informatie op deze grond mocht worden geweigerd. Mede onder verwijzing naar hetgeen de rechtbank heeft overwogen inrechtsoverwegingen 11.2 en 11.3 is de rechtbank van oordeel dat verweerder in zijn besluitvorming heeft toegelicht waarom de bij de totstandkoming van het programma Op1 betrokken partijen ook in de toekomst door openbaarmaking van deze informatie benadeeld kunnen worden ten opzichte van bijvoorbeeld andere, concurrerende, mediadiensten en bovendien voldoende heeft gemotiveerd waarom het belang van openbaarmaking niet opweegt tegen het belang van het voorkomen van onevenredige benadeling van alle betrokken partijen.
Intern beraad en persoonlijke beleidsopvattingen
14. Volgens verweerder bevatten de documenten 2, 39, 42, 73, 87 en 108 daarnaast informatie bedoeld voor intern beraad binnen de landelijke publieke mediadienst met persoonlijke beleidsopvattingen. Verweerder heeft openbaarmaking van deze informatie op grond van artikel 11, eerste lid, van de Wob geweigerd.
14.1.
Eiser vindt, indien en voor zover de publieke omroepen bij het overleg betrokken zijn, dat verweerder ten aanzien van de onleesbaar gemaakte informatie ten onrechte deze weigeringsgrond heeft toegepast. Publieke omroepen zijn externe partijen met een duidelijk eigen belang, zodat overleg met deze partijen niet kan worden aangemerkt als intern beraad.
14.2.
Na lezing van de 8:29-stukken stelt de rechtbank vast dat in de onleesbaar gemaakte passages in de documenten 2, 39, 73 en 108, met uitzondering van de onleesbaar gemaakte passages op pagina 5 en 6 van laatstgenoemd document, persoonlijke beleidsopvattingen zijn opgenomen ten behoeve van intern beraad. Deze onleesbaar gemaakte passages hebben betrekking op informatie-uitwisseling tussen medewerkers van verweerders organisatie onderling. Er is geen sprake van advisering door of andere betrokkenheid van externe partijen die daarbij een eigen belang hebben. De onleesbaar gemaakte passages zijn van beperkte omvang en de in deze stukken aanwezige feitelijke informatie is dermate verweven met de persoonlijke beleidsopvattingen dat het niet mogelijk is deze te scheiden en specifieke delen wel te verstrekken. Gelet hierop mocht verweerder de passages in deze documenten weglakken met toepassing van artikel 11, eerste lid, van de Wob.
14.3.
De documenten 42 en 87 betreffen e-mail berichten van medewerkers van een van de publieke omroepen dan wel de NOS aan verweerders organisatie. Delen van deze mails zijn onleesbaar gemaakt met toepassing van artikel 11, eerste lid, van de Wob. Voorts is met toepassing van deze weigeringsgrond informatie onleesbaar gemaakt in document 108 op pagina 5 en 6. Het betreft een WhatsApp gesprek tussen [naam directeur video] en een medewerker van een van de publieke omroepen. Verweerder betwist niet dat de publieke omroepen voor de toepassing van de Wob moeten worden gezien als externe partijen, maar verweerder stelt zich - samengevat - op het standpunt dat het interne karakter van een beraad alleen ontvalt wanneer de externe derde een eigen belang behartigt dat als zodanig bij het beraad een rol speelt. Dat is ten aanzien van de betreffende onleesbaar gemaakte passages niet het geval, volgens verweerder.
14.4.
In de uitspraak van 4 november 2020 [6] heeft de Afdeling overwogen, met verwijzing naar de wetgeschiedenis van artikel 11, eerste lid, van de Wob [7] dat het interne karakter van een stuk wordt bepaald door het oogmerk waarmee dit is opgesteld. Degene die het document heeft opgesteld moet de bedoeling hebben gehad dat dit zou dienen voor hemzelf of voor het gebruik door anderen binnen de overheid. Ook financiële, juridische en communicatieve stukken kunnen zijn bestemd voor intern beraad, als zij zijn opgesteld met het oog op een door de overheid te nemen besluit. Aan een beraad ontvalt het interne karakter wanneer daaraan het karakter van advisering of gestructureerd overleg moet worden toegekend en indien daarbij een externe partij is betrokken die een eigen belang behartigt dat als zodanig bij het beraad een rol speelt. Hij adviseert in dat geval niet, of niet uitsluitend, in het belang van het bestuursorgaan dat hem om advies vraagt, maar zijn inbreng wordt (mede) ingegeven door een eigen belang bij de uitkomst van het beraad. Documenten van externe derden, die zijn opgesteld met het oog op intern beraad, kunnen naar het oordeel van de Afdeling slechts onder intern beraad vallen in het geval dat de externe derde geen ander belang heeft dan aan het bestuursorgaan vanuit de eigen ervaring en deskundigheid een opvatting geven over een bestuurlijke aangelegenheid, aldus de minister.
14.5.
De rechtbank stelt vast dat de in de onleesbaar gemaakte passages opgenomen informatie betrekking heeft op persoonlijke visies, ervaringen en deskundigheid ten behoeve van de ontwikkeling, de mogelijke feitelijke invulling en de productie van het programma Op1 . De rechtbank kan mede gelet op het feit dat de publieke omroepen en de Stichting op grond van de Mediawet 2008 samen verantwoordelijk zijn voor de publieke mediaopdracht, verweerder volgen in zijn standpunt dat deze informatie naar zijn aard een intern karakter heeft en erop is gericht om ervoor te zorgen dat er in korte tijd een sterk programma werd neergezet ter uitvoering van de in de Mediawet 2008 verankerde landelijke publieke mediataak. Verder is ook niet gebleken dat de betreffende omroepen ten tijde van het delen van deze informatie, al dan niet in de vorm van een advies, een ander belang hebben gehad dan het belang van het bestuursorgaan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder ook ten aanzien van deze passages terecht de weigeringsgrond van artikel 11, eerste lid, van de Wob heeft toegepast.
14.6.
Eiser voert verder nog aan dat verweerder niet heeft gemotiveerd waarom hij geen gebruik heeft gemaakt van zijn in artikel 11, tweede lid, van de Wob opgenomen discretionaire bevoegdheid om informatie te verstrekken over persoonlijke beleidsopvattingen in niet tot personen herleidbare vorm en verwijst in dat verband ook naar een kamerbrief van 30 april 2021 van [naam minister] over de (destijds) nog niet van kracht zijnde Wet open overheid (Woo). Verweerder is evenmin ingegaan op zijn verzoek om gebruik te maken van de mogelijkheid om een samenvatting aan te leveren van de gevraagde informatie.
14.7.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder er terecht op heeft gewezen dat er geen verplichting bestaat om gegevens te vervaardigen die niet in bestaande documenten zijn neergelegd en/of een samenvatting te maken en dat verweerder daarmee heeft aangegeven van de mogelijkheid om een samenvatting aan te leveren geen gebruik te maken
14.8.
Eiser vindt verder, zo begrijpt de rechtbank, de brief van [naam minister] van belang omdat daaruit blijkt dat als de Woo van kracht is opvattingen in stukken eerder openbaar moeten worden gemaakt dan nu het geval is onder de Wob en dat eerder tot anonieme verstrekking van stukken met persoonlijke beleidsopvattingen zal moeten worden overgegaan. De rechtbank stelt vast dat op 1 mei 2022 de Woo [8] in werking is getreden op grond waarvan de Wob is ingetrokken. Er is niet voorzien in overgangsrecht. Dat betekent dat de Woo onmiddellijke werking heeft en dat in principe met ingang van 1 mei 2022 besluiten op vóór de inwerkingtreding van de Woo ingediende Wob-verzoeken met inachtneming van de bepalingen van de Woo moeten worden genomen. Het bestreden besluit dateert van vóór de inwerkingtreding van de Woo zodat verweerder op grond van de Wob, die toen nog van kracht was, heeft moeten beoordelen of hij persoonlijke beleidsopvattingen openbaar maakt. De rechtbank ziet in de brief van Ollongren geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder had moeten anticiperen op de Woo.
14.9.
Verweerder heeft tot slot voldoende kenbaar gemaakt waarom hij geen gebruik heeft willen maken van zijn bevoegdheid op grond van het tweede lid van artikel 11 van de Wob. Hierbij betrekt de rechtbank dat onbestreden door verweerder is gesteld dat een groot aantal documenten openbaar zijn gemaakt, zonder dat de verplichting daartoe bestond en dat haar ook niet is gebleken dat het beperkt aantal passages dat onleesbaar is gemaakt en waarin persoonlijke visies zijn verwoord zich lenen voor verstrekking in geanonimiseerde vorm omdat voor eiser duidelijk is wiens visies niet openbaar worden gemaakt
Informatie buiten de reikwijdte van het Wob-verzoek
15. Tot slot heeft verweerder zich met betrekking tot informatie in een aantal weggelakte passages in de documenten 37, 73, 84 en 108 (in de kantlijn aangeduid met de letter G) op het standpunt gestel dat deze informatie buiten de reikwijdte van eisers verzoek valt. Eiser heeft in beroep in algemene zin verzocht om na te gaan of dit juist is. Na kennis te hebben genomen van de onleesbaar gemaakte informatie in de 8:29-stukken heeft de rechtbank vastgesteld dat de weggelakte passages aangeduid met de letter G in de kantlijn van voormelde documenten inderdaad informatie bevatten die niet binnen de reikwijdte van het Wob-verzoek valt. Verweerder heeft openbaarmaking van deze informatie naar het oordeel van de rechtbank dan ook terecht geweigerd.
Conclusie
16. Het beroep is ongegrond.
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.J.J. Derks-Voncken, rechter, in aanwezigheid van
mr. D.H.J. Laeven, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 mei 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 23 mei 2022

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Bijlage

Wettelijk kader
Wet openbaarheid van bestuur
Artikel 1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
[…]
c. intern beraad: het beraad over een bestuurlijke aangelegenheid binnen een bestuursorgaan, dan wel binnen een kring van bestuursorganen in het kader van de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor een bestuurlijke aangelegenheid;
[…]
f. persoonlijke beleidsopvatting: een opvatting, voorstel, aanbeveling of conclusie van een of meer personen over een bestuurlijke aangelegenheid en de daartoe door hen aangevoerde argumenten;
Artikel 1a
1. Deze wet is van toepassing op de volgende bestuursorganen:
[…]
d. andere bestuursorganen, voor zover niet bij algemene maatregel van bestuur uitgezonderd.
[…]
Artikel 3
1. Een ieder kan een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
[…]
Artikel 10
1. Het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft achterwege voor zover dit:
[…]
c. bedrijfs- en fabricagegegevens betreft, die door natuurlijke personen of rechtspersonen vertrouwelijk aan de overheid zijn meegedeeld.
2. Het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:
[…]
b. de economische of financiële belangen van de Staat, de andere publiekrechtelijke lichamen of de in artikel 1a, onder c en d, van de Wob bedoelde bestuursorganen.
[…]
e. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;
[…]
g. het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.
Artikel 11
1. In geval van een verzoek om informatie uit documenten, opgesteld ten behoeve van intern beraad, wordt geen informatie verstrekt over daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen.
2. Over persoonlijke beleidsopvattingen kan met het oog op een goede en democratische bestuursvoering informatie worden verstrekt in niet tot personen herleidbare vorm. Indien degene die deze opvattingen heeft geuit of zich erachter heeft gesteld, daarmee heeft ingestemd, kan de informatie in tot personen herleidbare vorm worden verstrekt.
Besluit bestuursorganen WNo en Wob
Artikel 1
Als bestuursorgaan als bedoeld in […] artikel 1a, eerste lid, onderdeel d, van de Wet openbaarheid van bestuur, zijn uitgezonderd:
a. de Nederlandse Omroep Stichting, genoemd in artikel 16 van de Mediawet, voor zover belast met andere werkzaamheden dan welke voortvloeien uit onderscheidenlijk verband houden met de coördinatie van de programma's van de instellingen die zendtijd hebben gekregen voor landelijke omroep, onderscheidenlijk met het indelen van de zendtijd van de instellingen die zendtijd hebben verkregen voor de landelijke omroep;
[…]
Mediawet 2008
Artikel 2.1
1. Er is een publieke mediaopdracht die bestaat uit:
a. het op landelijk, regionaal en lokaal niveau verzorgen van publieke mediadiensten door het aanbieden van media-aanbod dat tot doel heeft een breed en divers publiek te voorzien van informatie, waaronder journalistieke inhoud, cultuur en educatie, via alle beschikbare aanbodkanalen;
a1.het kunnen inzetten van amusement als middel om een informatief, cultureel of educatief doel te bereiken of een breed en divers publiek te trekken en te binden zodat deze doelen onder de aandacht worden gebracht;
b. het verzorgen van publieke mediadiensten waarvan het media-aanbod bestemd is voor Nederlanders die buiten de landsgrenzen verblijven; en
c. het stimuleren van innovatie ten aanzien van media-aanbod, het volgen en stimuleren van technologische ontwikkelingen en het benutten van de mogelijkheden om media-aanbod aan het publiek aan te bieden via nieuwe media- en verspreidingstechnieken.
2. Publieke mediadiensten zijn in overeenstemming met publieke waarden, waarbij zij voorzien in democratische, sociale en culturele behoeften van de Nederlandse samenleving. Zij verzorgen daartoe media-aanbod dat:
a. evenwichtig, pluriform, gevarieerd en kwalitatief hoogstaand is en zich tevens kenmerkt door een grote verscheidenheid naar vorm en inhoud;
b. op evenwichtige wijze een beeld van de samenleving geeft en de pluriformiteit van onder de bevolking levende overtuigingen, opvattingen en interesses op maatschappelijk, cultureel en levensbeschouwelijk gebied weerspiegelt;
c. gericht is op en een relevant bereik heeft onder zowel een breed en algemeen publiek, als bevolkings- en leeftijdgroepen van verschillende omvang en samenstelling met in het bijzonder aandacht voor kleine doelgroepen;
d. onafhankelijk is van commerciële invloeden en, behoudens het bepaalde bij of krachtens de wet, van overheidsinvloeden;
e. voldoet aan hoge journalistieke en professionele kwaliteitseisen, die binnen deze sector gehanteerd worden; en
f. voor iedereen toegankelijk is.
[…]
Artikel 2.2
1. De Stichting Nederlandse Publieke Omroep is het sturings- en samenwerkingsorgaan voor de uitvoering van de publieke mediaopdracht op landelijk niveau, bedoeld in artikel 2.1.
2. Naast de andere taken die de NPO heeft op grond van deze wet, is zij belast met:
a. het geven van sturing en het bevorderen van samenwerking met het oog op de uitvoering van de publieke mediaopdracht op landelijk niveau;
b. de coördinatie en ordening op en tussen de aanbodkanalen van het media-aanbod van de landelijke publieke mediadienst;
b1. het zorgdragen voor de publieksbetrokkenheid bij de invulling van het media-aanbod van de landelijke publieke mediadienst;
c. de vertegenwoordiging van de landelijke publieke media-instellingen in internationale organisaties op het gebied van media en de medewerking aan de oprichting van dergelijke organisaties;
d. het in samenwerking met buitenlandse omroepinstellingen meewerken aan Europees media-aanbod dat mede op het Nederlandse publiek is gericht;
e. het beschikbaar stellen van media-aanbod van de landelijke publieke mediadienst aan het buitenland;
f. het behartigen van zaken die van gemeenschappelijk belang zijn voor de landelijke publieke mediadienst en de landelijke publieke media-instellingen, waaronder de coördinatie van het verwerven, beheren en gebruiken van rechten op media-aanbod en de daaraan verbonden namen en merken;
g. het sluiten van collectieve arbeidsovereenkomsten en het vaststellen van normen voor de honorering van freelancers, mede in naam van de landelijke publieke media-instellingen;
h. de bekostiging van de landelijke publieke media-instellingen, op basis van de door Onze Minister beschikbaar gestelde gelden;
i. het zorgdragen voor een doelmatige inzet van de gelden die bestemd zijn voor de verzorging en verspreiding van het media-aanbod en het zorgdragen voor geïntegreerde financiële verslaglegging en verantwoording;
j. het inrichten, in stand houden, beheren en exploiteren en regelen van het gebruik van organen, diensten en faciliteiten, waaronder studio’s en distributie-infrastructuren, die nodig zijn voor een goede uitvoering van de publieke mediaopdracht op landelijk niveau;
k. het verspreiden van media-aanbod voor Nederlandstaligen in het buitenland; en
l. het in samenwerking met publieke media-instellingen bevorderen van talentontwikkeling.
3. Bij de uitvoering van haar taken stuurt de NPO en bevordert zij de samenwerking vanuit de kwantitatieve en kwalitatieve doelstellingen voor het media-aanbod en het publieksbereik van de landelijke publieke mediadienst, vervat in het concessiebeleidsplan, de prestatieovereenkomst, bedoeld in artikel 2.22, de profielen van de aanbodkanalen, de afspraken, bedoeld in artikel 2.55, de regeling, bedoeld in artikel 2.57, en de begroting, bedoeld in artikel 2.147, en neemt zij bij de verzorging van het media-aanbod door de landelijke publieke media-instellingen artikel 2.88 in acht.
Artikel 2.3
1. De NPO kan in het kader van haar taak, bedoeld in artikel 2.2, tweede lid, onderdeel f, in naam van de gezamenlijke landelijke publieke media-instellingen overeenkomsten met derden aangaan.
[…}
Artikel 2.23
1. Onze Minister kan eens in de vijf jaar aan ten hoogste zes omroeporganisaties erkenningen verlenen voor de verzorging van media-aanbod voor de landelijke publieke mediadienst volgens de bepalingen van deze afdeling. Een omroeporganisatie is een omroepvereniging als bedoeld in artikel 2.24 of een samenwerkingsomroep als bedoeld in artikel 2.24a.
[…]
Artikel 2.24
1. Een omroepvereniging is een vereniging die:
a. rechtspersoon naar Nederlands recht met volledige rechtsbevoegdheid is;
b. zich volgens de statuten uitsluitend of hoofdzakelijk ten doel stelt ter uitvoering van de publieke mediaopdracht op landelijk niveau media-aanbod te verzorgen en alle activiteiten te verrichten die nodig zijn om daarmee een publieke taak van algemeen nut te vervullen;
[…]
Artikel 2.88
1. De publieke media-instellingen bepalen, onverminderd het bepaalde bij of krachtens deze wet, vorm en inhoud van het door hen verzorgde media-aanbod en zijn daar verantwoordelijk voor.
Artikel 2.143
1. De NPO, […] en de publieke media-instellingen voorzien op onafhankelijke wijze in de uitvoering van de publieke mediaopdracht en hebben daarvoor op de wijze zoals geregeld in deze wet aanspraak op bekostiging uit ’s Rijks kas die een kwalitatief hoogwaardig media-aanbod mogelijk maakt en waardoor continuïteit van financiering gewaarborgd is.

Voetnoten

2.Zie onder meer de uitspraken van 6 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1873, 19 december 2018 ECLI:NL:RVS:2018:4143, 22 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1675 en 28 april 2021, ECLI:NL:RVS:2021:911
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 15 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1079 en 26 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1223.
4.Zie onder bijvoorbeeld de uitspraak van 24 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2018:34591
5.Kamerstukken II 1986/87, 19 859, nr. 3, blz. 36 en 37
7.Kamerstukken II 1986/87, 19 859, nr. 3, blz. 13
8.Staatsblad 2021, 499, gewijzigd bij de Wijzigingswet Woo Staatsblad 2021, 500, zie voor geïntegreerde tekst Stb. 2022/14