3.3Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
Inleiding
Op 5 januari 2020 omstreeks 18.45 uur werd melding bij de politie gedaan dat geschoten zou zijn op het Vrieheidepark te Heerlen ter hoogte van perceel [perceelnummer] . Hierbij werden twee voertuigen gezien, een zwarte Volkswagen Polo en een grijskleurige Renault Megan. In de Volkswagen Polo zaten een man en vrouw. Toen de melder(s) naar buiten ging(en), zagen ze dat de personenauto’s wegreden en zagen ze hulzen op de grond liggen.
Door een politiepatrouille werd bij de Spoed Eisende Hulp (hierna: SEH) van het Zuyderland ziekenhuis te Heerlen een Volkswagen Polo aangetroffen.In de voorruit zaten meerdere kleine gaten, welke leken op kogelgaten. Hierdoor ontstond het ernstige vermoeden dat de Volkswagen Polo betrokken was geweest bij de eerder genoemde schietpartij.
Door een medewerker van de ziekenhuisbeveiliging werd aangegeven dat een vrouw met een schotwond uit de auto was gekomen die op dat moment behandeld werd op de spoedeisende hulp (SEH). De gewonde vrouw betrof: [slachtoffer 1] . De man die haar met de zwarte Volkswagen Polo had gebracht, had te voet het ziekenhuis verlaten. Deze man betrof [slachtoffer 2] . Tevens gaf de medewerker van de ziekenhuisbeveiliging aan dat er ook een man was binnengekomen met een schotwond, die op dat moment eveneens op de SEH behandeld werd.
De verdachte betrof de gewonde man. Hij was door zijn zoon, [medeverdachte 1] , naar het ziekenhuis gebracht.
Onderzoeksresultaten
Het team forensische opsporing heeft op 5 januari 2020 onderzoek ter plaatse verricht. Op de plaats delict zijn 16 hulzen aangetroffen. Het betroffen hulzen van het kaliber 7.65mm en 9mm. In totaal werden er 5 hulzen van het kaliber 7.65mm aangetroffen.
Uit de bevindingen van de forensische onderzoek aan de Volkswagen Polo is gebleken dat de auto door 17 kogels is geraakt. Hierbij zijn de locaties en schotbeschadigingen omschreven en voorts voorzien van nummers/letters.
De schootsbanen en de doorschotopeningen die zich bevonden in de voorruit, motorkap, rechter voorportier en de rechter spiegel, duiden erop dat het motorvoertuig vanaf de buitenzijde, van voor naar achter, door tien kogels werd geraakt. De schutter van deze 10 kogels bevond zich vermoedelijk in een gebied ter hoogte van het linker voorspatscherm van het betrokken motorvoertuig / aan de linkervoorzijde van het voertuig / aan de voorzijde van het voertuig / in het gebied tussen de voorzijde en de rechtervoorzijde van het voertuig / in het gebied tussen de linker voorzijde en de rechter voorzijde van het voertuig.
De schootsbanen en de schotbeschadigingen die zich bevonden in het dashboard rechts en de rechter A-stijl duiden erop dat het motorvoertuig vanaf de buitenzijde, door de geopende portieropening van het rechter voorportier, van achter naar voren en schuin van rechts naar links door vijf kogels was geraakt. Gelet op de stijgende schootsbaan in het paneel van de rechter A-stijl bevond de schutter zich bij het afvuren van deze 5 kogels vermoedelijk laag bij de grond, rechtsachter ter hoogte van het voertuig. Alhier werd op het rechter achter spatscherm een afdruk/steunpunt aangetroffen van vermoedelijk de linkerhand van de mogelijke schutter.
Uit de bevindingen van het onderzoek blijkt dat de schotbeschadigingen, zoals hieronder zijn omschreven, zich in het laatst benoemde gebied en in de richting van achter naar voren bevonden:
11.De onderzoekers zagen bij het openen van het rechter voorportier, dat zich in het metaal, van de rechter A-stijl, in de sponning, ter hoogte van de buitenspiegel, een ronde deuk bevond met een doorsnee van circa 1 centimeter. Deze deuk had een diepte van circa 1 centimeter. De onderzoekers zagen dat de autolak in en rond deze deuk ontbrak. Deze deuk bevond zich op circa 97,5 centimeter hoogte, gemeten vanaf de betonvloer. Gelet op de verschijningvorm van deze beschadiging betrof dit vermoedelijk een schotbeschadiging. Vermoedelijk werd deze schotbeschadiging veroorzaakt door een kogel, die van buiten het voertuig, van achter, in de richting van de voorzijde werd afgevuurd, terwijl het rechter voorportier open stond.
12.De onderzoekers zagen dat zich in het metaal van de rechter A-stijl, in de sponning van het rechter voorportier, een ronde deuk bevond met een doorsnee van circa 1 centimeter en een diepte van circa 1 centimeter. De onderzoekers zagen dat de autolak rond deze deuk ontbrak. Deze deuk bevond zich op circa 92 centimeter hoogte gemeten vanaf de betonvloer. De onderzoekers zagen dat geklemd in deze deuk zich een gedeformeerde kogel bevond met vermoedelijk een kern van lood en een messing mantel. Deze kogel zat door de deformatie klem in deze deuk. Deze schotbeschadiging werd vermoedelijk veroorzaakt door een kogel die van buiten het voertuig van achter, in de richting van de voorzijde werd afgevuurd terwijl het rechter voorportier open stond.
13.De onderzoekers zagen dat zich in het metaal, rechts op de rand van de rechter A-stijl, in de sponning van het rechter voorportier, een halve maanvormige deuk bevond van circa 1 centimeter. De onderzoekers zagen dat de autolak in en rond deze deuk ontbrak. Deze deuk bevond zich op circa 86 centimeter hoogte gemeten vanaf de betonvloer. Gelet op de verschijningvorm van deze beschadiging betrof dit een ricochet beschadiging van een kogel. Gelet op de verschijningvorm van deze beschadiging betrof dit een schotbeschadiging. Vermoedelijk werd deze schotbeschadiging veroorzaakt door een kogel, die van buiten het voertuig van achter, in de richting van de voorzijde werd afgevuurd, terwijl het rechter voorportier open stond.
15.De onderzoekers zagen dat zich in het licht grijs gekleurde kunststof paneel van de rechter A-stijl, net boven het dashboard, een gat bevond met een doorsnee van circa 8 millimeter. Dit gat bevond zich aan de voorzijde van het paneel, op circa 99 centimeter hoogte gemeten vanaf de betonvloer. De onderzoekers zagen dat het kunststof van het
paneel ter hoogte van het gat naar binnen was geplooid. Gelet op de verschijningvorm van deze beschadiging betrof dit een inschotbeschadiging. Vermoedelijk werd deze veroorzaakt door een kogel die van buiten het voertuig van achter, in de richting van de voorzijde, werd afgevuurd terwijl het rechter voorportier open stond.
8.De onderzoekers zagen dat zich in de voorruit een doorschotbeschadiging bevond met een grillige vorm, met een doorsnee van circa 1 centimeter. Zij zagen dat zich in het glas rond de schotbeschadiging kleine radiaal breuken bevonden met een melkachtige zoom. Tevens zagen zij dat het glas aan de rand van deze schotbeschadiging aan de buitenzijde uitstak, waardoor er kratervorming was ontstaan aan de buitenzijde in het glas ter hoogte van deze schotbeschadiging. Deze schotbeschadiging bevond zich op circa 8 centimeter gemeten vanaf de onderzijde van de voorruit en circa 131 centimeter gemeten vanaf de linkerzij kant van de voorruit. Aan de binnenzijde van de voorruit bevond zich, ter hoogte van deze schotbeschadiging op het dashboard, verpulverd glas.
De schotbeschadigingen 15 en 8 bevonden zich in elkaars verlengde. Dit betrof een stijgende schootsbaan, in de richting van buiten, naar binnen. De onderzoekers zagen dat de trefhoek van deze schootsbaan circa 16 graden betrof.
Gelet op de bevindingen werd door de politie als mogelijk gesteld dat het betrokken motorvoertuig zich tijdens een conflict tussen meerdere personen bevond in het midden van een vuurgevecht. Bij dit vuurgevecht werd vermoedelijk door minimaal twee personen met vuurwapens meerdere schoten op elkaar gelost waarbij diverse kogels in het voertuig insloegen. De schoten werden gelost vanaf de voorzijde en de rechter achterzijde van het voertuig. De nagenoeg wederzijdse schootsbanen concentreren zich vooral schuin, tussen linksvoor en rechtsachter van het voertuig, waarbij de schutter rechtsachter naast het voertuig tijdens het vuurgevecht vermoedelijk dekking zocht achter het geopende rechter voorportier.
Verklaringen
De verdachte heeft verklaard dat hij op 5 januari 2020 samen met zijn zoon [medeverdachte 1] en zijn neefje, [medeverdachte 2] naar het Vrieheidepark was gereden. Hij had een afspraak om een gestolen telefoon van een vriend terug te krijgen en het enige dat hij wist was dat deze persoon in een zwarte Volkswagen Polo of gele Lupo zou rijden. Die vriend had hem gevraagd om dat voor hem te doen. Het ging om een werktelefoon/drugstelefoon. De verdachte heeft verklaard dat hij samen met [medeverdachte 2] in de Volkswagen Polo was gestapt en dat daar een meisje, [slachtoffer 1] , op de bijrijdersstoel zat. De verdachte heeft gezegd dat zij rustig moest doen, dat hij niet voor haar kwam maar voor haar vriendje en dat die wist wat hij gedaan had. Toen [slachtoffer 1] probeerde uit de auto te stappen had hij zijn vuurwapen aan haar getoond. Op het moment dat de verdachte zag dat [slachtoffer 2] een wapen had, had hij zijn wapen ook doorgeladen. Hij had tegen [slachtoffer 2] gezegd dat hij wist waar hij voor kwam. De verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer 1] als troef gebruikte en tegen [slachtoffer 2] zei “ik schiet je meisje neer”. De verdachte dacht dat hij 3 á 4x had geschoten en dit was met een wapen met het kaliber 7.65mm. Hij geeft aan dat hij ongecontroleerd geschoten had omdat [slachtoffer 2] op hem aan het schieten was en dat hij [slachtoffer 1] als schild gebruikte. [medeverdachte 2] was voor het schieten al gevlucht uit de auto.
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij had geschoten met een Baretta, 9mm. In het wapen passen 13 patronen. [slachtoffer 2] heeft aangegeven dat bij het doorladen een volmantel was uitgeworpen, waardoor hij nog 12 schoten over had.
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij samen met [slachtoffer 2] naar een flatgebouw aan Vrieheidepark was gereden. Zij had gewacht op [slachtoffer 2] in de auto en zat op de bijrijdersstoel. Er stapten twee onbekenden mannen achter in de auto. De verdachte was achter haar gaan zitten en de medeverdachte [medeverdachte 2] achter de bestuurdersstoel. De verdachte zei tegen haar “Blijf stil zitten totdat je vriendje terugkomt”. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat de verdachte een zilverkleurige wapen vasthield en dit op haar richtte. Ze hoorde dat hij schreeuwde tegen [slachtoffer 2] “houd je rustig anders schiet ik op je vriendin”.De verdachte gebruikte haar als drukmiddel en hij riep tegen [slachtoffer 2] “Je weet heel goed wat je gedaan hebt”.
Poging moord/doodslag [slachtoffer 1]
De rechtbank stelt op grond van voornoemde bewijsmiddelen het volgende vast. De verdachte en [slachtoffer 2] raakten in een schietpartij verwikkeld, waarbij de verdachte in totaal vijf kogels -op een ongecontroleerde wijze- afvuurde. De verdachte heeft hieromtrent ter terechtzitting immers verklaard dat hij niet gericht had geschoten en dat hij de schoten ongecontroleerd had gelost. [slachtoffer 1] bevond zich op het moment van het schieten feitelijk tussen de schutters in: zij zat op de bijrijdersstoel van de Polo. [slachtoffer 2] bevond zich ergens ter hoogte van de linker voorkant van de Polo. De verdachte bevond zich, bij het afvuren van die vijf kogels, laag bij de grond, rechtsachter ter hoogte van de Polo. Dat op het rechter achterspatscherm een afdruk/steunpunt van een hand is aangetroffen, sterkt de rechtbank in de overtuiging dat de verdachte inderdaad de positie had ingenomen ter hoogte van de rechter achterzijde van het voertuig. De rechtbank kan, nu deze in de richting van de voorzijde van het voertuig zijn afgevuurd, van in ieder geval vier van de vijf door de verdachte afgevuurde kogels (nummers 11, 12, 13 en 15) vaststellen dat deze van de verdachte afkomstig zijn. Drie van deze kogels zijn ingeslagen in de rechter A-stijl, een kogel is ingeslagen in het kunststofpaneel van de rechter A-stijl.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of de verdachte, door te handelen zoals hiervoor vastgesteld, opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, heeft gehad op de dood van [slachtoffer 1] .
De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat dat de verdachte vol opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 1] .
Bij de beoordeling of sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de dood dient volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad het volgende voorop te worden gesteld. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Hieronder moet worden verstaan: “de in de gegeven omstandigheden reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid”. (vgl. HR 29 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:718) De rechtbank is van oordeel dat het op een ongecontroleerde wijze schieten met een vuurwapen -nota bene door een ongeoefend schutter- van een korte afstand, waarbij in ieder geval vier kogels vlak in de buurt van [slachtoffer 1] zijn ingeslagen, de aanmerkelijke kans oplevert dat [slachtoffer 1] daardoor had kunnen overlijden. [slachtoffer 1] had hierbij niet enkel rechtsreeks door de verdachte kunnen worden geraakt, doch ook door een verwoestende uitwerking van een ricochet. Dat de mogelijkheid van een ricochet wel degelijk heeft bestaan en zich ook verwezenlijkt heeft, blijkt uit het onderzoek van de politie wat betreft de kogelinslag nummer 13: die inslag betrof een ricochetbeschadiging van een kogel. Naar het oordeel van de rechtbank was, door het handelen van de verdachte, sprake van een reële, niet onwaarschijnlijke kans op de dood van [slachtoffer 1] . De rechtbank neemt hierbij mede in aanmerking het feit dat [slachtoffer 1] zich, op het moment van het schieten door de verdachte, op de bijrijdersstoel van de Polo bevond en dat zij feitelijk gefixeerd was omdat zij die plek niet kon verlaten. Dat [slachtoffer 1] door het handelen van de verdachte niet haar leven heeft verloren, is een niet aan de verdachte te danken, gelukkige omstandigheid.
Wat betreft de vraag of de verdachte deze aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard, heeft te gelden dat uit de enkele omstandigheid dat de verdachte wetenschap moet hebben gehad van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, niet zonder meer kan worden afgeleid dat hij die kans ook bewust heeft aanvaard (of anders gezegd: op de koop heeft toegenomen), omdat ook sprake kan zijn van bewuste schuld. Bepaalde gedragingen kunnen echter naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg bewust heeft aanvaard. Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de voornoemde gedragingen van de verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op de dood van [slachtoffer 1] dat het niet anders kan dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard.
De rechtbank acht kortom wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het opzet in voorwaardelijke vorm heeft gehad om [slachtoffer 1] van het leven te beroven.
Voorbedachten rade
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld, zodat de verdachte van de tenlastegelegde poging tot moord behoort te worden vrijgesproken.
Conclusie
Het voorgaande betekent dat de rechtbank de verdachte vrijspreekt voor de poging tot moord, maar de ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen acht.
Medeplegen
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is of de verdachte de bewezenverklaarde poging tot doodslag op [slachtoffer 1] heeft medegepleegd met de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] .
Voor medeplegen is vereist dat sprake is van voldoende nauwe en bewuste samenwerking gericht op het voltooien van het delict. Hierbij ligt het accent op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. Daarbij moet de bijdrage van ieder van de deelnemers wel van voldoende gewicht zijn. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de medeverdachte [medeverdachte 2] , vlak voor de bewuste schietpartij, samen met de verdachte in de Polo achter [slachtoffer 1] zat. Vlak voordat het schieten zou beginnen vluchtte hij uit de auto. De rechtbank kan hierbij niet vaststellen dat de medeverdachte [medeverdachte 2] wist dat er geschoten zou worden op [slachtoffer 1] . Ook kan de rechtbank niet vaststellen dat de medeverdachte [medeverdachte 2] wist dat er een vuurwapen mee was genomen door de verdachte. Hier komt bij dat nergens uit blijkt dat de medeverdachte [medeverdachte 2] tijdens zijn aanwezigheid in de auto of anderszins bijdroeg aan het ontstaan van het conflict. Het voorgaande geldt in wezen ook voor de medeverdachte [medeverdachte 1] . Weliswaar kan vastgesteld worden dat hij de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] naar een plaats in de buurt van het schietincident reed, daartegenover staat echter dat geenszins enige wetenschap bij [medeverdachte 1] kan worden vastgesteld omtrent hetgeen zich heeft afgespeeld. Ook is hij niet bij het schieten zelf aanwezig geweest.
Gelet op het voorgaande kan niet gesproken worden van enige strafrechtelijke betrokkenheid van de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] bij de schietpartij. Van medeplegen is dan ook geen sprake.
Poging doodslag [slachtoffer 2]
Een van de wezenlijke zaken die bij de beoordeling van de aan de verdachte tenlastegelegde poging tot doodslag een rol spelen is de vraag of door het handelen van de verdachte een aanmerkelijke kans aanwezig was op de dood van [slachtoffer 2] . Cruciaal is dan met name de vraag waar [slachtoffer 2] zich bevond op het moment dat de verdachte aan het schieten was. De rechtbank kan dit op grond van de bewijsmiddelen niet vaststellen. Er kan dan ook niet veel zinnigs worden gezegd over de vraag of het handelen van de verdachte -het afvuren van vijf kogels- een aanmerkelijke kans met zich meebracht op de dood van [slachtoffer 2] . Dit zo zijnde zal de rechtbank de verdachte vrijspreken van de aan hem tenlastegelegde poging tot doodslag op [slachtoffer 2] .
Ten aanzien van de feiten 2 en 3
Aan de verdachte is -kort gezegd- tenlastegelegd poging tot afpersing of poging tot diefstal met geweld. De rechtbank oordeelt in dit verband als volgt.
Poging afpersing
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte, met een pistool, [slachtoffer 2] opzocht om een (werk-)telefoon die [slachtoffer 2] gestolen zou hebben van een bekende van de verdachte terug te halen. Die persoon had dat aan de verdachte gevraagd. De rechtbank gaat uit van dit motief van de verdachte nu hij in meerdere verklaringen hierover consistent heeft verklaard. Hij liep vervolgens samen met de medeverdachte [medeverdachte 2] naar de auto waar [slachtoffer 1] op dat moment op de bijrijdersstoel zat. Hij stapte achter in de auto (achter de bijrijdersplaats) en de medeverdachte [medeverdachte 2] nam plaats achter de bestuurdersplaats. De verdachte toonde vervolgens een vuurwapen aan [slachtoffer 1] en zei tegen haar dat zij rustig moest blijven zitten tot [slachtoffer 2] terug was. Vervolgens liep [slachtoffer 2] in de richting van de auto, waarna de verdachte naar [slachtoffer 2] riep dat hij heel goed weet wat hij heeft gedaan. Vervolgens dreigde de verdachte dat hij [slachtoffer 1] zou neerschieten en vuurde uiteindelijk vijf kogels af, waarvan in ieder geval vier vlak in de buurt van [slachtoffer 1] insloegen.
Uit het voorgaande volgt, naar het oordeel van de rechtbank, dat het voornemen van de verdachte -om [slachtoffer 2] te dwingen tot afgifte van voornoemde telefoon- zich door een begin van de uitvoering heeft geopenbaard. De aan de verdachte tenlastegelegde poging tot afpersing van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is dan ook wettig en overtuigend bewezen. Dat de verdachte meende recht te hebben op de telefoon -en hij toestemming had van de eigenaar van die telefoon om deze van [slachtoffer 2] terug te halen- leidt niet tot een andere conclusie. De verdachte heeft met zijn handelingen immers zozeer de grenzen van het maatschappelijk betamelijke overschreden dat, ook als hij zou hebben gemeend dat hij gerechtigd was tot de bedoelde telefoon, hij heeft gehandeld met het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling (vgl. HR 09 februari 1971, ECLI:NL:PHR:1971:AB4227). Bedreiging [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
Het woordelijk bedreigen van [slachtoffer 1] , het tonen van het wapen aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en het vervolgens lossen van schoten, leidt eveneens tot het oordeel dat de verdachte [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd. De rechtbank acht dit feit derhalve ook wettig en overtuigend bewezen.
Medeplegen
Gelet op de geringe rol die de medeverdachte [medeverdachte 2] bij de poging tot afpersing en de bedreiging heeft vervuld, kan niet gezegd worden dat hij bij die feiten strafrechtelijk betrokken was. Immers, uit de bewijsmiddelen blijkt enkel de aanwezigheid van de medeverdachte [medeverdachte 2] in de auto op het moment dat de verdachte de bewezenverklaarde feiten pleegde. Deze aanwezigheid alleen is niet voldoende om van enige relevante strafrechtelijke betrokkenheid te kunnen spreken. Het aan de verdachte tenlastegelegde medeplegen acht de rechtbank dan ook niet wettig en overtuigend bewezen. Hiervan zal de verdachte worden vrijgesproken.
Eendaadse samenloop
Nu de handelingen van de verdachte zoals ten laste gelegd in de feiten 2 en 3 onder meer dan één strafbepaling vallen en niemand meer dan eens gestraft kan worden voor hetzelfde feit, kan de verdachte eigenlijk maar één strafrechtelijk relevant verwijt gemaakt worden. De rechtbank is dan ook van oordeel dat sprake is van eendaadse samenloop van de feiten 2 en 3.