ECLI:NL:RBLIM:2022:3813

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
18 mei 2022
Publicatiedatum
18 mei 2022
Zaaknummer
03/312409-20
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijk ongeval met vrijspraak voor verkeersfout en veroordeling voor verlaten plaats ongeval

Op 9 december 2020 vond er een dodelijk verkeersongeval plaats in Gennep, waarbij de verdachte, een vrouw geboren in 1986, betrokken was. De verdachte reed met haar auto en kwam in aanrijding met een fietser, het slachtoffer, die later die dag overleed aan haar verwondingen. De verdachte werd beschuldigd van het veroorzaken van het ongeval en het verlaten van de plaats van het ongeval. Tijdens de rechtszaak op 4 mei 2022 pleitte de officier van justitie voor vrijspraak van het eerste feit, maar voor bewezenverklaring van het tweede feit. De verdediging vroeg om integrale vrijspraak. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte schuldig te achten aan het veroorzaken van het dodelijke ongeval, omdat niet kon worden vastgesteld dat zij een verkeersfout had begaan. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het eerste feit. Echter, de rechtbank oordeelde wel dat de verdachte de plaats van het ongeval had verlaten, terwijl zij wist dat het slachtoffer in hulpeloze toestand was achtergelaten. Dit feit werd wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 30 dagen, waarvan 27 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden, en een taakstraf van 80 uren. Daarnaast werd de verdachte voor een jaar de rijbevoegdheid ontzegd. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden waaronder het feit was begaan en de persoonlijke situatie van de verdachte, die onder invloed van alcohol was en een belast verleden had.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer : 03.312409.20
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 18 mei 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1986,
wonende te [adres 1] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. M.F.M. Geeratz, advocaat kantoorhoudende te Venlo.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 04 mei 2022. De verdachte en haar raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
op 9 december 2020 in Gennep met haar auto een verkeersongeval heeft veroorzaakt, waarbij [slachtoffer] werd gedood, terwijl de verdachte onder invloed van alcohol was;
vervolgens de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl zij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het slachtoffer in hulpeloze toestand werd achtergelaten.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van feit 1 en bewezenverklaring van feit 2.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Bewijsmiddelen
Op 9 december 2020, omstreeks 11.00 uur, vond een verkeersongeval plaats op de Brugstraat te Gennep, ter hoogte van de kruising met de Kuipersgroes en Zuidoosterlaan. Daarbij waren betrokken de verdachte, als bestuurder van een personenauto en [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) als bestuurder van een fiets. [2]
De verdachte verklaarde dat zij op dat moment via de Brugweg naar haar woning reed, dat zij op enig moment in aanrijding kwam met een fietser en dat ze bij het wegrijden in de spiegel zag dat er een persoon met fiets op de weg lag. [3]
Het slachtoffer werd in het ziekenhuis opgenomen met zeer fors schedel-hersenletsel, gebroken ribben, een klaplong en een gebroken onderbeen. Om 16.25 uur diezelfde dag kwam zij te overlijden door dat fors schedel-hersenletsel. De schouwarts concludeerde dat het letselbeeld verklaarbaar is met een aanrijding van auto tegen fiets met hierbij onder andere een impact op het hoofd. [4]
De getuige [getuige] verklaarde het volgende: “Op woensdag 9 december 2020, omstreeks 11:00 uur, was ik aan het werk in de woning [adres 2] in Gennep. (…) Ik hoorde vanuit de richting van de Brugstraat een harde klap. Ik keek naar buiten en ik zag dat ter hoogte van het Kuipersgroes een vrouw door de lucht vloog en dat een zwarte personenauto ter hoogte van die vrouw reed. Ik zag dat de vrouw op de rijbaan viel. Ik zag dat ter hoogte van de vrouw een fiets op de fietsstrook lag. Ik zag dat de personenauto niet stopte en (…) wegreed in de richting van de rotonde. (…) De personenauto reed bij het wegrijden tegen het been of over het been van de vrouw. Ik ben naar de vrouw toegegaan om haar te helpen. Ze was niet aanspreekbaar”
Vrijspraak veroorzaken dodelijk ongeval (feit 1)
Net als de officier van justitie en de verdediging acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval waarbij het slachtoffer om het leven is gekomen. Daartoe overweegt zij als volgt.
Vastgesteld kan worden dat de verdachte met haar auto in aanrijding is gekomen met het slachtoffer dat op dezelfde weg in dezelfde richting fietste. De verdachte kan niet verklaren hoe het ongeval is ontstaan. Ook de aanwezige getuigen hebben (de toedracht van) het ongeval niet gezien. Voor de vaststelling van die toedracht is de rechtbank daarom aangewezen op het onderzoek van de politie, weergegeven in het proces-verbaal VerkeersOngevallenAnalyse. Uit dit onderzoek volgt het navolgende.
Op basis van de vastgestelde onderlinge botspositie van de auto en de fiets (rechter voorhoek van de auto) acht de politie de volgende toedracht het meest waarschijnlijk: Het slachtoffer is op enig moment toen de verdachte haar dicht was genaderd, links afgeslagen, zonder de verdachte voorrang te verlenen. Aan de zijde van de verdachte kon de politie geen verkeersfout vaststellen.
Kort gezegd kan niet vastgesteld worden dat de verdachte een verkeersfout heeft begaan en daarmee het ongeluk heeft veroorzaakt. De enkele omstandigheid dat de verdachte mogelijk onder invloed was van alcohol maakt deze conclusie niet anders. Immers, doorgaans is uitsluitend de vaststelling van alcoholgebruik onvoldoende voor het oordeel dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet.
Bewezenverklaring verlaten plaats ongeval (feit 2)
Artikel 7, eerste lid, aanhef en onderdeel c, van de Wegenverkeerswet 1994 strekt ertoe dat degene die bij een verkeersongeval is betrokken een daarbij gewond geraakte persoon waar mogelijk zelf onmiddellijk hulp biedt.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat niet bewezen kan worden verklaard dat de verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het slachtoffer in hulpeloze toestand werd achtergelaten. Daartoe heeft zij aangevoerd dat de verdachte op dat moment geen rationale afweging kon maken en zich aldus niet besefte dat zij moest stoppen.
De verklaring van de verdachte zelf weerlegt echter de stelling van de verdediging. De verdachte verklaart immers dat zij in aanrijding kwam met een fietser en dat ze bij het wegrijden in de spiegel zag dat er een persoon met fiets op de weg lag. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de verdachte wist dat het slachtoffer in hulpeloze toestand verkeerde. Desalniettemin is zij doorgereden en heeft zij het slachtoffer in die toestand achtergelaten. De rechtbank acht dan ook dit feit wettig en overtuigend bewezen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht ten laste van de verdachte bewezen:
feit 2:
dat zij, als degene die als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in de gemeente Gennep op de Brugstraat, op 9 december 2020, de plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl daardoor, naar zij wist, een ander (te weten [slachtoffer] ), aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand werd achtergelaten.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
feit 2:
overtreding van artikel 7, eerste lid, onderdeel c van de Wegenverkeerswet 1994
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen:
  • een gevangenisstraf van 30 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 27 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met de (dadelijk uitvoerbare) bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd;
  • een taakstraf van 240 uren subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis;
  • een rijontzegging van 1 jaar met aftrek van de tijd dat het rijbewijs al is ingevorderd en ingehouden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft naar voren gebracht geen bezwaar te hebben tegen oplegging van bijzondere voorwaarden, een taakstraf en rijontzegging. Zij heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de hoogte van de op te leggen taakstraf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft de rechtbank gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De rechtbank overweegt in het bijzonder als volgt.
De verdachte heeft, nadat zij met haar auto in botsing was geraakt met een fietsster, de plaats van het ongeval verlaten en daarmee de fietsster in hulpeloze toestand achtergelaten. De fietsster is diezelfde dag overleden aan haar verwoningen die zij bij dat ongeval opliep.
Hoewel het overlijden niet voorkomen had kunnen worden als de verdachte wel was gestopt, heeft zij niet getracht hulp te bieden of hulp in te schakelen. Zij heeft zich in het geheel niet bekommerd om het slachtoffer en heeft haar aan haar lot overgelaten. Uit de verklaring van de echtgenoot van de overledene blijkt dat, naast het gemis van zijn geliefde echtgenote, dit doorrijden van de verdachte en de wijze waarop, extra verdriet en boosheid voor hen met zich meebrengt. De rechtbank rekent de verdachte dit zwaar aan.
De verdachte is naar eigen zeggen in paniek naar huis gereden en heeft vervolgens alcohol gedronken. Het gebruik van alcohol blijkt een belangrijke rol te spelen in het leven van de verdachte. Zij is niet eerder veroordeeld voor strafbare feiten, maar uit het reclasseringsadvies van 7 april 2022 blijkt wel dat de verdachte een belast verleden heeft. Drugs- en alcoholgebruik waren voor haar een manier van coping met de opgelopen trauma’s. Ook in deze zaak is zij in deze wijze van coping teruggevallen, ondanks het gegeven dat zij op dat moment hoogzwanger was. De rechtbank is van oordeel dat toezicht, begeleiding en behandeling noodzakelijk zijn ter voorkoming van een terugval van de verdachte.
De verdachte heeft aangegeven dat zij zeer veel spijt heeft dat zij is doorgereden en zij ziet in dat ze zo niet had moeten handelen. Zij heeft aangegeven dat het ongeval ook op haar een grote impact heeft gehad. Zij draagt het overlijden van het slachtoffer met zich mee. De verdachte heeft baat gehad van de ondersteuning en begeleiding die zij in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis heeft gehad.
De rechtbank zal de verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf van 30 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 27 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd, te weten: een meldplicht, ambulante behandeling bij FPP de Horst (met de mogelijkheid van een klinische opname voor crisisbehandeling), een drugsverbod en een alcoholverbod. Dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden en het toezicht daarop kan de rechtbank thans niet bepalen, aangezien naar het oordeel van de rechtbank niet is voldaan aan de voorwaarden die artikel 14e van het Wetboek van Strafrecht daaraan stelt. Wel blijven de voorwaarden verbonden aan de schorsing van de voorlopige hechtenis gelden totdat dit vonnis onherroepelijk is.
Daarnaast zal de rechtbank aan de verdachte een onvoorwaardelijke taakstraf opleggen van 80 uren.
Tot slot zal de rechtbank de verdachte ook veroordelen tot een rijontzegging voor de duur van een jaar met aftrek van de tijd die het rijbewijs al ingevorderd en ingehouden is geweest.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 7, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het onder 1 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
  • verklaart het onder 2 tenlastegelegde feit bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van een proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
  • stelt de volgende
Veroordeelde meldt zich op afspraken met de SVG-reclassering Limburg op het adres Laurentiusplein 10, 6043 CS te Roermond, telefoonnummer 0475-319747, en blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Veroordeelde laat zich behandelen door FPP de Horst of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Bij aanleiding die zich kan voordoen, bijvoorbeeld terugval in middelengebruik, overmatig middelengebruik of ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld ontstaat een grote kans op risicovolle situaties. Dan kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat veroordeelde zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
Veroordeelde gebruikt geen drugs en werkt mee aan controles op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
Veroordeelde gebruikt geen alcohol en werkt mee aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
  • geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
  • veroordeelt de verdachte tot een
  • beveelt dat indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 40 dagen;
  • ontzegtde verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor
    een jaar;
  • bepaalt dat de tijd gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994, ingevorderd en ingehouden is geweest, op de duur van die straf geheel in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.A.G. van Baal, voorzitter, mr. H.E.G. Peters en
mr. drs. M.A.M. Pijnenburg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. O.A.G. Corten, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 18 mei 2022.
Buiten staat
Mr. H.E.G. Peters en mr. drs. M.A.M. Pijnenburg zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
feit 1:
zij op of omstreeks 9 december 2020 in de gemeente Gennep als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Brugstraat, zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, na gebruik van alcoholhoudende drank, op zodanige wijze uit te wijken althans te sturen althans te rijden althans te remmen dat zij het door haar, verdachte, bestuurde motorrijtuig niet voortdurend onder controle heeft gehad en/of onvoldoende heeft opgelet op het moment dat zij, verdachte, zich met het door haar bestuurde motorrijtuig op zeer korte afstand bevond van een zich op een ter plaatse op de rijbaan aangebrachte fietsstrook rijdende bestuurster van een fiets, waardoor zij, verdachte, met het door haar bestuurde motorrijtuig in botsing of aanrijding is gekomen met die (bestuurster van een) fiets, waardoor een ander, te weten [slachtoffer] , werd gedood, terwijl zij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, eerste of tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994, danwel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, achtste of negende lid van genoemde wet;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
feit 2:
dat zij, als degene die al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in de gemeente Gennep op/aan de Brugstraat, op of omstreeks 9 december 2020, de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl daardoor, naar zij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, een ander (te weten [slachtoffer] ), aan wie bij dat ongeval letsel was toegebracht, in hulpeloze toestand werd achtergelaten.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie-eenheid Limburg, dienst regionale operationele samenwerking (LB), afdeling infrastructuur (LB), team verkeer (LB), proces-verbaalnummer PL2300-2020198644, gesloten d.d. 1 juli 2021, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 189.
2.Proces-verbaal aanrijding misdrijf d.d. 1 juli 2021, pg. 2-3.
3.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 10 december 2020, pg. 167.
4.Een (aanvullend) geschrift, te weten het schouwverslag van B. van Rijswijck, forensisch arts, GGD Gelderland-Zuid, d.d. 9 december 2020.