ECLI:NL:RBLIM:2022:3812

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
18 mei 2022
Publicatiedatum
18 mei 2022
Zaaknummer
03.233999.21
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot afpersing en bedreiging tijdens overval op apotheek in Horst

Op 30 augustus 2021 heeft de verdachte een apotheek in Horst overvallen, waarbij hij twee apotheekmedewerksters heeft bedreigd met een mes in een poging hen te dwingen medicijnen af te geven. De verdachte, die op dat moment verminderd toerekeningsvatbaar was, werd op 4 mei 2022 in de rechtbank gehoord. Tijdens de zitting heeft de verdachte een grotendeels bekennende verklaring afgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig is aan poging tot afpersing van de apotheekmedewerksters en bedreiging van twee politieagenten die ter plaatse kwamen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verdachte niet schuldig is aan de bedreiging van een derde apotheekmedewerkster, omdat er onvoldoende bewijs was voor opzet. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 365 dagen, waarvan 141 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden waaronder een meldplicht en behandeling. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die schade hebben geleden door de overval. De zaak heeft grote impact gehad op de slachtoffers, zowel privé als professioneel, en de rechtbank heeft de ernst van de feiten en de psychische toestand van de verdachte in haar overwegingen meegenomen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer : 03.233999.21
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 18 mei 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1955,
thans verblijvende bij [Kliniek] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. A. van Wijk, advocaat kantoorhoudende te Venlo.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 4 mei 2022. De verdachte en zijn raadsvrouw zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte op 30 augustus 2021 in Horst;
een apotheek heeft overvallen, wat ten laste is gelegd als een poging tot afpersing van de apotheekmedewerksters [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ;
de verbalisanten [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] heeft bedreigd;
de apotheekmedewerkster [slachtoffer 5] heeft bedreigd.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle drie de feiten.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdachte heeft een grotendeels bekennende verklaring afgelegd en de verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Bewezenverklaring poging tot afpersing (feit 1)
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte geprobeerd heeft de aangeefster [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] af te persen, gelet op:
- de verklaringen van [slachtoffer 1] ; [2]
- de verklaringen van [slachtoffer 2] ; [3]
- de bij de politie afgelegde bekennende verklaring van de verdachte. [4]
Bewezenverklaring bedreiging verbalisanten (feit 2)
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de verbalisanten [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] heeft bedreigd, gelet op:
- het relaas van verbalisant [slachtoffer 3] ; [5]
- het relaas van verbalisant [slachtoffer 4] ; [6]
- de bij de politie afgelegde bekennende verklaring van de verdachte. [7]
Vrijspraak bedreiging [slachtoffer 5] (feit 3)
Anders dan de officier van justitie en de verdediging, kan feit 3 naar het oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen worden verklaard. De verdachte wordt verweten de aangeefster [slachtoffer 5] bedreigd te hebben door haar “dreigend een mes te tonen” en haar “daarbij indringend aan te kijken.”
De bedreiging zoals ten laste is gelegd, spits zich toe op het moment dat de aangeefster reeds samen met diverse collega’s uit de apotheek was gevlucht, zich buiten bevond, en de verdachte nog binnen was. Op enig moment zag de aangeefster de verdachte toen, via een raam, op zo’n zes meter afstand staan, met het mes recht voor zich. De verdachte bleef aangeefster toen indringend aankijken, hetgeen zij als bedreigend heeft ervaren (pg. 101).
De verdachte kon zich, desgevraagd ter terechtzitting, van deze situatie niets herinneren.
Uit het dossier en hetgeen ter terechtzitting naar voren is gekomen blijkt dat de verdachte met een mes naar de apotheek is gegaan om te bewerkstelligen dat hij medicatie zou krijgen waarmee hij zichzelf van het leven zou kunnen beroven. Daar ziet de poging om aangeefsters [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] af te persen op. Nu het opzet van de verdachte gericht was op de verkrijging van medicijnen, was zijn aandacht gericht op het gebeuren binnen de apotheek. Aangeefster [slachtoffer 5] bevond zich buiten de apotheek. Het is zeer wel invoelbaar dat aangeefster de blik van verdachte gezien de gang van zaken als bedreigend heeft ervaren. Uit het dossier blijkt echter niet dat verdachte, al dan niet in voorwaardelijke vorm, het opzet had om haar te bedreigen. Daarom zal de rechtbank de verdachte vrijspreken van feit 3.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
feit 1:
hij op 30 augustus 2021 te Horst, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te dwingen tot de afgifte van medicijnen, toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte, met dat oogmerk dreigend een mes heeft getoond aan die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en (daarbij) heeft gezegd "Ik wil mijn medicijnen, alles, nu" en/of "Ik wil mijn medicatie hebben", in elk geval woorden van soortgelijke aard en strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2:
hij op 30 augustus 2021 te Horst [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] , beiden ambtenaar van politie, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door dreigend met versnelde pas met een mes in zijn handen toe te lopen op die [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] .
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
feit 1:
poging tot afpersing, meermalen gepleegd
feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De psychiater T.E. Verrijp heeft over de geestvermogens van de verdachte op 11 februari 2022 een rapport uitgebracht. De rechtbank komt op basis van de in dat rapport vervatte bevindingen en het daarin vervatte advies niet tot de conclusie dat bij de verdachte sprake is van een omstandigheid die zijn strafbaarheid – geheel - uitsluit.
De verdachte is strafbaar, omdat – ook voor het overige – geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
De rechtbank zal de bevindingen en het advies van de psychiater hierna nader bespreken bij de beantwoording van de vraag of, en zo ja welke, straf aan verdachte dient te worden opgelegd.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 12 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, klinische behandeling en ambulante behandeling.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging acht de eis principieel te hoog doch heeft verzocht om oplegging van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met voorwaarden, waarvan het onvoorwaardelijke deel het voorarrest niet te boven gaat.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft de rechtbank gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De rechtbank overweegt in het bijzonder als volgt.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft een apotheek overvallen in een poging, door te dreigen met een mes, twee medewerksters te dwingen medicatie af te geven. Toen de politie vervolgens ter plaatse was, weigerde hij zijn mes te laten vallen en bleef hij met dat mes in de hand in de richting van de agenten lopen, ook nadat al een waarschuwingsschot was gelost. Daarmee heeft hij ook die agenten bedreigd. Dat leidde er uiteindelijk toe dat een van de agenten zich genoodzaakt zag de verdachte in zijn been te schieten teneinde hem te stoppen en te overmeesteren.
Feiten als deze hebben een zeer ingrijpend karakter. Dat geldt zowel voor de apotheekmedewerksters als voor de politieagenten. Zij werden tijdens hun werk geconfronteerd met een gewapende onberekenbare overvaller, niet wetend wat zijn intenties waren en welk gevaar zij liepen. Uit de onderbouwingen van de hierna nog te bespreken vorderingen te schadevergoeding en ter zitting voorgedragen slachtofferverklaringen blijkt wel hoe groot de impact voor de slachtoffers was, zowel privé als op het gebied van hun werk.
De persoon van de verdachte
De verdachte is blijkens zijn strafblad d.d. 11 april 2020 niet eerder veroordeeld. Dat werpt direct de vraag op hoe verdachte zover heeft kunnen komen op destijds 65-jarige leeftijd.
Een blik op de persoon van de verdachte leert daarbij dat geen sprake is van een ‘klassieke’ overval waarbij de dader zichzelf probeert te verrijken. Uit het dossier en hetgeen ter terechtzitting naar voren is gekomen, blijkt dat sprake was van een wanhoopsdaad van de verdachte met het doel uiteindelijk zichzelf van het leven te beroven. In eerste instantie door het verkrijgen van een daartoe geschikte hoeveelheid slaapmedicatie. En in tweede instantie door gedood te worden door de politie. Zo zei hij tegen de politie, nadat de politie hem in zijn been had geschoten, dat ze hem eigenlijk hadden moeten doodschieten.
Duidelijk is gebleken dat problematiek bij de verdachte ten grondslag lag aan deze feiten. Daarover heeft de psychiater gerapporteerd. Uit het rapport blijkt onder meer van het volgende:
Bij de verdachte is sprake van een depressieve stoornis die in de maanden voor het ten laste gelegde in ernst is toegenomen. (…) Er is tevens sinds 2007 sprake van een continu terugkerende passieve of actieve doodswens, met meerdere suïcidepogingen. In het psychiatrisch onderzoek worden veel depressieve symptomen gezien, zoals de sombere stemming, het vlakke affect en de gestoorde concentratie.
Naast de chronische depressieve stoornis wordt er een persoonlijkheidsstoornis
met vermijdende en afhankelijke trekken gediagnosticeerd. (…) Deze vermijdende en afhankelijke kenmerken kunnen ook onderdeel zijn van een depressieve stoornis. Er is
bij betrokkene echter sprake van een zeer langdurig patroon, waarbij deze kenmerken
al eerder leken te bestaan dan de apert depressieve symptomen. (…) De persoonlijkheidsstoornis is waarschijnlijk predisponerend geweest voor het ontwikkelen van de chronische depressieve stoornis.
De psychiater concludeert op basis van het onderzoek dat betrokkene het ten laste gelegde heeft gepleegd vanuit de wens om suïcide te plegen of om zichzelf te laten doden door een ander (door neergeschoten te worden). De maanden voorafgaand aan het ten laste gelegde was betrokkene toenemend suïcidaal, waarbij slapeloosheid een belangrijk rol speelde in de oplopende wanhoop van betrokkene. Hij overwoog meerdere methodes om suïcide te plegen, waaronder het plan om naar de apotheek te gaan en zich dood te laten schieten door de politie. De suïcidaliteit van betrokkene komt voort uit de depressieve stoornis en de persoonlijkheidsstoornis van betrokkene. Er kan daarom gesteld worden dat deze stoornissen hebben doorgewerkt in het ten laste gelegde en het betrokkene geen volledige controle had over zijn handelen ten tijde van het ten laste gelegde. (…) Concluderend hebben de depressieve stoornis en de persoonlijkheidsstoornis een belangrijke rol gespeeld in de beweegredenen van betrokkene voor het plegen van het ten laste gelegde. (…)
De psychiater adviseert het ten laste gelegde daarom in een verminderde mate toe te rekenen.
De psychiater adviseert verder een opname op een gesloten afdeling, gericht op het stabiliseren van het toestandsbeeld, optimaliseren van de medicatie en het verrichten van verdiepende diagnostiek, waarbij in beeld moet worden gebracht welke intensiviteit van ambulante behandeling noodzakelijk is. Zulks als bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel.
De rechtbank zal deze adviezen volgen.
Deels voorwaardelijke gevangenisstraf
Verdachte is inmiddels geschorst uit de voorlopige hechtenis en ondergaat in het kader van die schorsing een klinische behandeling. Alles afwegende zal de rechtbank de verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf van 365 dagen, waarbij het deel van de gevangenisstraf dat het voorarrest overstijgt, te weten 141 dagen, voorwaardelijk zal worden opgelegd met een proeftijd van 2 jaren.
Met bijzondere voorwaarden
Voor de invulling van de bijzondere voorwaarden, zal de rechtbank aansluiten bij het advies van de reclassering van 26 april 2022. Dat houdt in dat de rechtbank aan de verdachte zal opleggen een meldplicht, klinische behandeling en ambulante behandeling. De maximale duur van klinische opname zal de rechtbank bepalen op één jaar.

7.De benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregelen

7.1
De vorderingen van de benadeelde partijen
De volgende slachtoffers hebben zich gevoegde als benadeelde partij en verzocht om schadevergoeding:
  • [slachtoffer 1] voor een bedrag van 2.152,97 euro, bestaande uit (a.) 1.400 euro immateriële schade, (b.) 585 euro eigen risico, (c.) 61,29 euro verlofuren en (d.) 106,68 euro reiskosten;
  • [slachtoffer 2] voor een bedrag van 3.044,35 euro, bestaande uit (a.) 1.200 euro immateriële schade, (b.) 85 euro EMDR therapie, (c.) 574,34 euro eigen risico 2021, (d.) 885 euro eigen risico 2022 en (e.) 300,01 euro reiskosten;
  • [slachtoffer 3] voor een bedrag van 751 euro immateriële schade;
  • [slachtoffer 4] voor een bedrag van 588 euro immateriële schade;
  • [slachtoffer 5] voor een bedrag van 2.668,58 euro, bestaande uit (a.) 1.200 euro immateriële schade, (b.) 385 euro eigen risico 2021, (c.) 385 euro eigen risico 2022, (d.) 275,14 euro verlies arbeidsvermogen en (e.) 423,44 euro reiskosten.
De benadeelde partijen hebben verzocht om vermeerdering van de toe te wijzen bedragen met de wettelijke rente en om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen toewijsbaar zijn, met dien verstande dat hij zich heeft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de hoogte van de immateriële schade bij de benadeelden [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 5] .
7.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht:
  • de schadevergoedingen voor de benadeelden [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te matigen nu geen sprake is van een klassieke overval; voorts heeft zij vraagtekens gezet bij vergoeding van het eigen risico over 2022 bij [slachtoffer 2] , nu dat toekomstige schade is;
  • de vorderingen van de benadeelden [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] af te wijzen, nu het risico dat zij liepen naar het standpunt van de verdediging onderdeel van het politiewerk is;
  • de benadeelde [slachtoffer 5] primair niet-ontvankelijk te verklaren nu de vordering te ingewikkeld is voor het strafproces, subsidiair de vordering te matigen en voor het overige af te wijzen gelet op een causaliteitsgebrek tussen het feit en de gestelde schadeposten.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Niet-ontvankelijkverklaring: benadeelde partij [slachtoffer 5]
De verdachte zal worden vrijgesproken van de bedreiging van [slachtoffer 5] (feit 3). Dat maakt dat de rechtbank de benadeelde partij [slachtoffer 5] niet-ontvankelijk dient te verklaren in haar vordering, nu de verdachte vrijgesproken zal worden van het aan de vordering ten grondslag liggende feitencomplex.
Materiële schade
De benadeelde [slachtoffer 1] vordert vergoeding van het betaalde eigen risico aan de zorgverzekering over 2021, opgenomen verlofuren voor de zitting van 4 mei 2022 en daarvoor gemaakte reiskosten. De rechtbank acht die kosten voldoende onderbouwd, redelijk en daarmee voor toewijzing vatbaar.
De benadeelde [slachtoffer 2] vordert vergoeding van gemaakte kosten voor therapie, het betaalde en te betalen eigen risico aan de zorgverzekering over 2021 en 2022, alsmede diverse reiskosten. De rechtbank acht die kosten voldoende onderbouwd, redelijk en daarmee voor toewijzing vatbaar. Voor wat betreft de nog te maken kosten over 2022 (het eigen risico) merkt de rechtbank op dat toekomstige schade toewijsbaar is op grond van artikel 6:105 Burgerlijk Wetboek. Daartoe overweegt de rechtbank voorts dat die kosten op grond van de onderbouwing voorzienbaar zijn.
Immateriële schade
De wet regelt in artikel 6:106 BW de vergoeding van ‘ander nadeel’ dan vermogensschade. Volgens artikel 6:106 lid 1 BW komt -voor zover in deze zaak van belang- vergoeding van ander nadeel in aanmerking indien er sprake is van lichamelijk letsel, aantasting in de eer of goede naam of aantasting van de persoon op andere wijze.
Op grond van de onderbouwing van de schades in (de bijlagen bij) de voegingsformulieren en hetgeen ter terechtzitting door en namens de benadeelde partijen naar voren is gebracht, is de rechtbank van oordeel dat bij de benadeelden [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] sprake is aantasting van de persoon op andere wijze. Dat maakt dat voor de genoemde benadeelden een grond voor immateriële schadevergoeding bestaat. De hoogte daarvan zal de rechtbank naar billijkheid vaststellen. In dat kader heeft de rechtbank gelet op de ernst van de feiten, de gevolgen voor de slachtoffers en op bedragen die in soortgelijke omstandigheden worden toegewezen. Alles overwegende acht de rechtbank, met de huidige onderbouwingen, 750 euro voor de benadeelden [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] toewijsbaar, alsmede 751 euro voor de benadeelde [slachtoffer 3] en 588 euro voor de benadeelde [slachtoffer 4] .
Of de gevolgen voor de benadeelden [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] meer dan deze bedragen billijken, kan de rechtbank thans niet beoordelen. Aanvulling van die vorderingen levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op en dat leidt tot niet-ontvankelijkverklaring voor het overige deel van de vorderingen. De benadeelde partijen kunnen dat deel van de vorderingen daarom slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Aansprakelijkheid
De verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de hiervoor genoemde schades.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet verder aanleiding om telkens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 285, 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het onder 3 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
  • verklaart de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor de feiten 1 en 2 tot een
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van een proeftijd zich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
  • stelt de volgende
Veroordeelde meldt zich volgens afspraak bij de Reclassering Nederland, locatie Roermond, op het adres Slachthuisstraat 31, telefoonnummer 088-8041501 en blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Veroordeelde laat zich opnemen in Rooyse Wissel Wonen & Begeleiden (FPA) of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt de veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing
Veroordeelde laat zich behandelen door een forensische zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start in overleg met de zorginstelling en de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Bij ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld ontstaat een grote kans op risicovolle situaties. Dan kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat de veroordeelde zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
  • geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
  • wijst de vordering van de benadeelde partij
  • bepaalt dat de benadeelde voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering en dat zij dit gedeelte van haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
  • wijst de vordering van de benadeelde partij
  • bepaalt dat de benadeelde voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering en dat zij dit gedeelte van haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
Benadeelde partij [slachtoffer 3]
  • wijst de vordering van de benadeelde partij
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
Benadeelde partij [slachtoffer 4]
  • wijst de vordering van de benadeelde partij
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
Benadeelde partij [slachtoffer 5]
  • verklaart de benadeelde partij
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten, door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot tot heden op nihil;
Schadevergoedingsmaatregelen
- legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de staat ten behoeve van de hierna te noemen slachtoffers de daarbij vermelde bedragen, bij niet betaling en verhaal te vervangen door het daarbij vermelde aantal dagen gijzeling:
Benadeelde partij
vergoeding
gijzeling
wettelijke rente vanaf:
[slachtoffer 1]
1.502,97 euro
25 dagen gijzeling
30 augustus 2021 (750 euro)
4 mei 2022 (752,97 euro)
[slachtoffer 2]
2.594,35 euro
35 dagen gijzeling
30 augustus 2021 (750 euro)
4 mei 2022 (959,35 euro)
datum betaling (885 euro)
[slachtoffer 3]
751 euro
15 dagen gijzeling
30 augustus 2021
[slachtoffer 4]
588 euro
11 dagen gijzeling
30 augustus 2021
met dien verstande dat de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf de datum, genoemd bij bovenvermelde bedragen, tot aan de dag van de volledige voldoening;
- bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de staat komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.E.G. Peters, voorzitter, mr. M.J.A.G. van Baal en
mr. drs. M.A.M. Pijnenburg, rechters, in tegenwoordigheid van mr. O.A.G. Corten, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 18 mei 2022.
Buiten staat
Mr. H.E.G. Peters en mr. drs. M.A.M. Pijnenburg zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is – na nadere omschrijving van de tenlastelegging ex art. 314a Sv – ten laste gelegd dat:
feit 1:
hij op of omstreeks 30 augustus 2021 te Horst, in elk geval in de gemeente Horst aan de Maas ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te dwingen tot de afgifte van medicijnen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Apotheek Horst, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, met dat oogmerk dreigend een mes heeft getoond aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en (daarbij) heeft gezegd "Ik wil mijn medicijnen, alles, nu" en/of "Ik wil mijn medicatie hebben", in elk geval woorden van soortgelijke aard en strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2:
hij op of omstreeks 30 augustus 2021 te Horst, in elk geval in de gemeente Horst aan de Maas, [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] , beiden ambtenaar van politie, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door dreigend met versnelde pas met een mes in zijn handen toe te lopen op die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] ;
feit 3:
hij op of omstreeks 30 augustus 2021 te Horst, in elk geval in de gemeente Horst aan de Maas, [slachtoffer 5] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door dreigend een mes te tonen aan die [slachtoffer 5] en daarbij die [slachtoffer 5] indringend aan te kijken.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie eenheid Limburg, district Noord- en Midden-Limburg, proces-verbaalnummer 22, onderzoek Fivel / LB1R021085 gesloten d.d. 2 november 2021, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 178.
2.Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 30 augustus 2021 (pg. 79-80) i.c.m. het proces-verbaal aangifte d.d. 31 augustus 2021 (pg. 81-84).
3.Het proces-verbaal verhoor getuige d.d. 30 augustus 2021 (pg. 88-89) i.c.m. het proces-verbaal aangifte d.d. 31 augustus 2021 (pg. 90-93).
4.Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 31 augustus 2021 (pg. 153-159).
5.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 september 2021 (pg. 15-16).
6.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 september 2021 (pg. 18-19).
7.Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 31 augustus 2021 (pg. 153-159).