ECLI:NL:RBLIM:2022:3800

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
18 mei 2022
Publicatiedatum
17 mei 2022
Zaaknummer
9535670 cv expl 21-5591
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van restant hoofdsom en incassokosten na levering van trap

In deze zaak vordert de eiser, vertegenwoordigd door De Ruijter & Willemsen gerechtsdeurwaarders en incasso B.V., betaling van een restantbedrag van € 3.321,08 van de gedaagden, die zijn vertegenwoordigd door mr. R. Meertens van DAS Rechtsbijstand. De eiser had in 2017 een offerte uitgebracht voor de levering van twee open trappen, maar in 2021 is er een dichte trap geleverd zonder dat er een nieuwe prijsafspraak is gemaakt. De gedaagden zijn van mening dat de prijs uit 2017 nog steeds geldt, maar de kantonrechter oordeelt dat dit niet het geval is. De offerte uit 2017 is niet ondertekend door de gedaagden en is vervallen. De kantonrechter stelt vast dat de gedaagden een redelijke prijs verschuldigd zijn op basis van artikel 7:652 BW, en dat de gevorderde hoofdsom toewijsbaar is. De vordering tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten wordt afgewezen, omdat de gedaagden niet op de juiste wijze zijn aangemaand. De gedaagden worden veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 781,78. Het vonnis is uitgesproken op 18 mei 2022.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 9535670 \ CV EXPL 21-5591
Vonnis van de kantonrechter van 18 mei 2022
in de zaak van:
[eiser] h.o.d.n. [eiser],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde De Ruijter & Willemsen gerechtsdeurwaarders en incasso B.V.,
tegen:

1.[gedaagde sub 1] ,wonend [adres] ,[postcode] [plaats] ,

2.
[gedaagde sub 2],
wonend [adres] ,
[postcode] [plaats] ,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. R. Meertens, DAS Rechtsbijstand.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord
  • de conclusie van repliek
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Eisende partij heeft op 7 juni 2017 een offerte afgegeven voor twee open verdiepingstrappen voor een bedrag van € 6.200,00 exclusief btw. De offerte is geldig tot 8 juli 2027.
2.2.
In 2019 wordt een dichte zoldertrap geplaatst.
2.3.
In 2021 neemt gedaagde partij één dichte trap af. Bij factuur van 18 februari 2021 is een bedrag van € 4.719,00 inclusief btw in rekening gebracht.
2.4.
Gedaagde partij betaalt niet en partijen hebben hierover per e-mail contact. Gedaagde partij betaalt op 20 april 2021 een bedrag van € 1.994,82.

3.Het geschil

3.1.
Eisende partij vordert - samengevat - veroordeling van gedaagde partij tot betaling van € 3.321,08 (€ 2.724,18 aan restant hoofdsom en € 596,90 aan incassokosten), vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
Gedaagde partij voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Eisende partij vordert betaling van het restant van de factuur ter hoogte van € 4.719,00 die aan gedaagde partij is gestuurd voor de levering en plaatsing van de dichte Moranti verdiepingstrap. Vast staat dat in 2017 een offerte is afgegeven voor de levering en plaatsing van twee open trappen. Eveneens staat vast dat op verzoek van gedaagde partij in 2021 een vaste trap is geleverd en dat daarvoor geen aparte of aangepaste prijs is geoffreerd.
4.2.
Gedaagde partij is van mening dat de in 2017 afgegeven prijs gehanteerd moet worden, zeker omdat zij meerdere malen om een aangepaste offerte heeft gevraagd. Eisende partij deelt deze mening niet. Op geen enkele offerte zit een onbeperkte geldigheid. Door omstandigheden liepen de werkzaamheden steeds verder uit en volgens haar algemene voorwaarden mag zij prijsverhogingen doorberekenen. Gedaagde partij heeft overigens op het moment van inmeten van de trap aangegeven, dat er geen aangepaste offerte nodig was omdat de trap zo snel mogelijk geleverd moest worden, aldus eisende partij.
4.3.
De kantonrechter is van oordeel dat gedaagde partij er niet zondermeer van mag uitgaan dat een in 2017 geoffreerde prijs in 2021 nog geldt. De offerte van 2017 is bovendien niet door gedaagde partij ondertekend en vervallen. Er is daarnaast een andere trap besteld en geleverd dan in 2017 is geoffreerd. Het ging in 2017 immers om open trappen terwijl in 2021 een dichte trap is geleverd en gemonteerd. Het had daarom op de weg van gedaagde partij om voorafgaand aan het bestellen van deze vaste trap een prijsopgave te vragen of in elk geval bij eisende partij te verifiëren of de prijs uit 2017 nog van toepassing zou zijn. Volgens de e-mailcorrespondentie (productie 10 bij antwoord) is er weliswaar gesproken over een prijs en/of offerte, maar deze is kennelijk niet afgegeven.
4.4.
Omdat voor de levering en montage van de trap in 2021 geen prijsafspraak is gemaakt, is gedaagde partij volgens artikel 7:652 BW een redelijke prijs verschuldigd. Dat prijs van eisende partij niet redelijk en gangbaar is, is door gedaagde partij niet gesteld of aangetoond. Hierover heeft gedaagde partij niets gesteld. Dit leidt ertoe dat gedaagde partij gebonden is aan de in rekening gebrachte prijs. De gevorderde hoofdsom wordt daarom toegewezen, evenals de daarover gevorderde rente.
4.5.
Eisende partij vordert verder betaling van buitengerechtelijke incassokosten. Gedaagde partij is consument en daarom is voor de verschuldigdheid van incassokosten vereist dat aan gedaagde partij de zogenoemde 14-dagenbrief wordt gestuurd. Weliswaar zijn er aanmaningen gestuurd, maar daarin is geen betalingstermijn van 14 dagen gegeven ingaande de dag na ontvangst daarvan, zoals vereist door artikel 6:96 lid 6 BW. In dit verband wordt verwezen naar de uitspraak van de Hoge Raad van 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2704. Dit houdt in dat de gevorderde buitengerechtelijke kosten worden afgewezen.
4.6.
De kantonrechter ziet geen aanleiding partijen toe te laten tot nadere bewijslevering.
4.7.
Gedaagde partij wordt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van eisende partij worden begroot op:
  • dagvaarding € 105,78
  • griffierecht 240,00
  • salaris gemachtigde
totaal € 781,78
De gevorderde nakosten worden, met inachtneming van de richtlijnen van het LOVCK, toegewezen op de hierna in het dictum te vermelden wijze.
4.8.
De kantonrechter zal dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt gedaagde partij om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eisende partij te betalen een bedrag van € 2.724,18, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 februari 2021 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt gedaagde partij in de proceskosten aan de zijde van eisende partij gevallen en tot op heden begroot op € 781,78,
5.3.
veroordeelt gedaagde partij onder de voorwaarde dat deze niet binnen twee weken na aanschrijving door eisende partij volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 109,00 aan salaris gemachtigde,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.H. Dethmers en in het openbaar uitgesproken.
type: PLG