3.3Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1:
De rechtbank acht het onder 1 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen. Omdat de verdachte dit feit ter terechtzitting van 5 januari 2022 heeft bekend en door de raadsman geen bewijsverweer is gevoerd, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen, te weten:
- de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting en bij de politie;
- de aangifte van [slachtoffer 1] van 6 maart 2017.
Ten aanzien van feit 2:
[slachtoffer 2] heeft op 9 maart 2017 aangiftegedaan tegen de eigenaar van [naam bedrijf] , genaamd [verdachte] , in verband met de verduistering van zijn motor. [naam bedrijf] is gelegen aan de [adres 2] , gemeente Venlo. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij sinds 2013 eigenaar is van een Husaberg FC600 motor, voorzien van het kenteken [kenteken 1] . Begin juni 2016 bracht hij genoemde motor naar [naam bedrijf] . Dit bedrijf zag er goed uit. [slachtoffer 2] zag dat dit bedrijf aangesloten was bij het RDW, waardoor zijn vertrouwen er was. [slachtoffer 2] had contact met de bedrijfsleider van [naam bedrijf] , genaamd [verdachte] . Hij gaf hij bij [verdachte] aan dat de reparatie geen haast had, omdat [slachtoffer 2] de komende maanden toch niet meer op de motor kon rijden. [verdachte] zou de motor repareren en [slachtoffer 2] iets laten weten wanneer de reparatie klaar zou zijn. Begin augustus 2016 heeft [slachtoffer 2] [verdachte] meerdere malen gebeld op het telefoonnummer: [telefoonnummer] , echter er werd niet opgenomen. Eind augustus 2016 stuurde [slachtoffer 2] een
e-mailbericht naar [e-mailadres] om te vragen hoe de reparatie van zijn motor verliep. [slachtoffer 2] kreeg na een paar uur een e-mailbericht terug van [verdachte] met hierin het verhaal dat hij met de reparatie van de motor bezig was. Vervolgens belde [slachtoffer 2] begin december 2016 nogmaals met het telefoonnummer [telefoonnummer] , omdat hij nog steeds niet had gehoord of de reparatie van zijn motor klaar was. Op een dag belde hij met genoemd telefoonnummer en hij hoorde dat dit telefoonnummer niet meer in gebruik was. Op dinsdag 20 december 2016 mailde [slachtoffer 2] [verdachte] hoe het ervoor stond met de reparatie van zijn motor. Hij kreeg hierop geen reactie. [slachtoffer 2] is in de maand januari meerdere malen langs het bedrijf van [naam bedrijf] in [adres 2] gereden, maar er was telkens niemand aanwezig.
Op 8 februari 2017, kreeg [slachtoffer 2] van het Linkedin account “ [naam 1] ” een bericht. Er werd hem gevraagd of de mogelijkheid bestond dat er nieuwe papieren van de Husaberg FC600 aangevraagd konden worden. De schoonbroer van “ [naam 1] ”, genaamd [naam 2] , had de Husaberg FC600 gekocht, maar de verkoper zou de papieren zijn kwijtgeraakt. [slachtoffer 2] moest telefonisch contact opnemen met [naam 2] .
Op 12 februari 2017 had [slachtoffer 2] met [naam 2] contact via zijn Linkedin account “ [naam 2] ”. [slachtoffer 2] vroeg aan [naam 2] via de chatmodus of hij de motor nog in zijn bezit had en hoeveel hij ervoor had betaald. [slachtoffer 2] kreeg een reactie terug waarin stond dat de motor nog steeds bij [verdachte] zou staan. [naam 2] gaf aan de motor pas te willen ophalen, wanneer hij de motorpapieren erbij zou krijgen. [slachtoffer 2] stelde voor om allebei aangifte te doen, echter [naam 2] had hierin niet veel vertrouwen. [naam 2] zou het zelf wel regelen, wanneer hij [verdachte] tegenkwam. Tot op heden, maart 2017, heeft [slachtoffer 2] niets vernomen van [verdachte] .
[slachtoffer 2] heeft bij zijn aangifte een kopie overhandigd van het uitgeprinte e-mailverkeer tussen hem en [verdachte] .[slachtoffer 2] heeft ook een kopie overhandigd van de uitgeprinte chatgesprekken via Linkedin met “ [naam 1] ” en “ [naam 2] ”, hetgeen zijn verklaring ondersteunt.
Door de politie is telefonisch contact opgenomen met [naam 2] .[naam 2] heeft verklaard dat hij een vriend is geweest van [verdachte] . [verdachte] is eigenaar geweest van [naam bedrijf] , te [adres 2] , gemeente Venlo. Samen hebben zij in de zomer van 2016 gesleuteld aan een Husaberg FC600. [verdachte] had aan [naam 2] verteld dat hij deze motor gekocht had van iemand in Swalmen. [naam 2] vond dit een mooie motor en vroeg of hij deze kon kopen. [verdachte] vond dit prima, waarna er mondeling een koop werd gesloten voor 1000,- euro. Echter kon [verdachte] de kentekenpapieren van de motor niet overhandigen, waardoor [naam 2] werd verzocht nieuwe papieren aan te vragen. De afgesproken 1000, euro werd wel door [naam 2] aan [verdachte] betaald. [naam 2] sprak met [verdachte] af dat hij de motor pas kwam ophalen wanneer hij ook de
officiële kentekenpapieren erbij kreeg. [naam 2] lukte het om via Linkedin contact te krijgen met de laatst bekende eigenaar, [slachtoffer 2] . [naam 2] kwam er op dat moment achter dat de Husaberg FC600 die hij had gekocht, helemaal niet door [verdachte] gekocht was.
Aangever [slachtoffer 2] heeft de politie bericht dat hij op 14 maart 2017 zijn motor, een Husaberg 600 met het Nederlands kenteken [kenteken 1] , zelf had opgehaald in Reuver.
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in de periode van 1 juni 2016 tot en met 9 maart 2017 in [adres 2] en Reuver een motor van [slachtoffer 2] heeft verduisterd. Daarbij overweegt de rechtbank dat
– anders dan de raadsman heeft betoogd – de aangifte van [slachtoffer 2] wordt ondersteund door de inhoud van de berichten tussen [slachtoffer 2] en de verdachte alsmede de chatgesprekken met “ [naam 1] ” en “ [naam 2] ” in combinatie met de verklaring van die [naam 2] .
Ten aanzien van feit 3:
[slachtoffer 3] heeft op 25 januari 2017 aangiftegedaan van oplichting door [verdachte] , eigenaar van het bedrijf [naam bedrijf] . Op 16 juli 2016 ging aangever naar het bedrijf [naam bedrijf] , gelegen op [adres 2] te [adres 2] . Aangever zag daar een motorfiets Suzuki Intruder, voorzien van het Nederlandse kenteken [kenteken 2] , te koop staan die hij wel wilde kopen. Aangever sprak daar met ene [verdachte] . Samen met [verdachte] kwam hij een prijs overeen van € 900,-. Aangever deed op de volgende dag een aanbetaling van € 350,-. [verdachte] zou de motorfiets eerst in orde maken, voordat aangever deze zou gaan ophalen. [verdachte] bood aan dat aangever de motorfiets in drie termijnen kon betalen. Echter na een maand had [verdachte] nog steeds niets aan de motorfiets gedaan. [verdachte] bood aan dat aangever de motorfiets mee naar huis kon nemen, zodat hij deze zelf in orde kon maken. In de tussentijd had aangever nog eens € 50,- aanbetaald. Ongeveer een maand na de koopovereenkomst betaalde aangever nogmaals € 300,- voor de motorfiets. Hij wilde de motorfiets ook graag op zijn naam hebben. Echter, steeds toen hij vroeg naar de kenteken-papieren vertelde [verdachte] steeds weer een andere smoes, waarom hij de kentekenpapieren niet kon overleggen en de motorfiets niet op zijn naam kon zetten. De smoezen waren de volgende: “Ik heb het te druk”, “Ik doe het morgen”, “Ik heb geen tijd”, “Mijn relatie is voorbij en de papieren liggen nog bij mijn ex”, “Ik heb de papieren opnieuw aangevraagd bij de RDW”. Aangever is toen nog naar het bedrijf [naam bedrijf] gegaan. Daar heeft hij gebeld met de RDW om te vragen hoe het zat met de aanvraag van nieuwe kenteken-papieren. Aangever hoorde dat de medewerker van de RDW zei dat er helemaal niets was aangevraagd voor het kenteken [kenteken 2] . Daarmee confronteerde aangever [verdachte] . Hij hoorde dat [verdachte] zei dat er dan een fout gemaakt moest zijn bij de RDW, omdat hij wel de papieren opnieuw had aangevraagd. Op een gegeven moment zei [verdachte] dat hij de motorfiets nodig had om de papieren opnieuw aan te vragen. Dat duurde ook een tijd en toen kreeg aangever op een gegeven moment van [verdachte] te horen dat hij de motorfiets ging ombouwen naar een ander frame dat hij nog had liggen, omdat hij daarvan wel de kenteken-papieren zou hebben. Tot op heden heeft aangever nog steeds geen motorfiets en ook zijn geld niet terug. Toen aangever de motorfiets in zijn bezit had heeft hij zelf een en ander aan de motorfiets verbeterd. Zo heeft hij een nieuwe accu, een nieuw stuur, nieuwe handvaten en afschermdoppen op de motorfiets gezet. Dat kostte bij elkaar € 200,-. Aangever heeft verklaard dat hij [verdachte] meerdere malen middels Facebook Messenger en WhatsApp heeft verzocht om de motorfiets op zijn naam te zetten en de motorfiets aan hem te overhandigen of zijn geld terug te geven. Tevens heeft hij [verdachte] twee maal aangetekend een brief gestuurd met daarin het verzoek om zijn spullen terug te geven en de motorfiets op zijn naam te zetten of zijn geld terug te geven. Echter heeft hij tot op heden zijn spullen niet terug, staat de motorfiets nog niet op zijn naam, heeft hij de motorfiets niet in het bezit en heeft hij nog steeds zijn geld niet terug.
[slachtoffer 3] heeft bij zijn aangifte de aangetekende brieven die hij aan [verdachte] heeft verzonden, overhandigd.Daarnaast is bij de aangifte als bijlage een uitdraai van de berichten via Facebook Messenger en WhatsApp gevoegd.
De verdachteheeft verklaard dat hij aan [slachtoffer 3] een motorfiets wilde verkopen, een Intruder vs700 of 800. De verdachte vroeg er 1.350 euro voor. [slachtoffer 3] deed een aanbetaling van ongeveer 500 euro. Hij zou de motorfiets eerst afbetalen voordat hij ermee zou gaan rijden. De verdachte heeft verklaard dat die motorfiets niet van hem was. Die was van een klant die deze motorfiets wilde verkopen. De verdachte weet niet meer wie die klant was. De verdachte fungeerde eigenlijk als tussenpersoon. De verdachte heeft toen met [slachtoffer 3] afgesproken dat hij de motorfiets mee mocht nemen om op te knappen. De motor stond wel nog op naam van de klant. De verdachte heeft verklaard dat hij een maand later werd gebeld door de klant dat er een boete was binnen gekomen. De verdachte heeft toen [slachtoffer 3] gebeld en gezegd dat hij nog geen papieren kreeg voordat de hele motor betaald was. De verdachte heeft toen middels een smoesje de motor naar de zaak gekregen omdat hij niet nog meer boetes wilde. Er zaten toen een aantal andere zaken op zoals andere handvaten, ander stuur, zadeltas en verschillende dingen waarvan hij dacht: “die motorfiets is nog niet betaald”. De verdachte heeft die motorfiets toen origineel gemaakt en teruggegeven aan de eigenaar. [slachtoffer 3] heeft die aanbetaling niet teruggekregen. Het ging om die 500 euro. Die handvaten, stuur en tas, die door [slachtoffer 3] op de motor waren gezet, heeft hij aan [slachtoffer 3] teruggegeven.
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in de periode van 16 juli 2016 tot en met 25 januari 2017 in Nederland
[slachtoffer 3] heeft opgelicht voor een bedrag van € 700,-. Daarbij overweegt de rechtbank dat de verdachte zich heeft voorgedaan als rechtmatige eigenaar van de motorfiets, terwijl hij geen eigenaar was. Daarna heeft hij telkens in strijd met de waarheid redenen opgegeven waarom hij de kentekenpapieren van de motorfiets niet kon overleggen en de motorfiets niet op naam van aangever kon zetten. Met dit samenweefsel van verdichtsels heeft de verdachte het slachtoffer bewogen tot de afgifte van geldbedragen van
€ 350,-, € 50,- en € 300,-, zijnde in totaal een bedrag van € 700,-. Ondanks de andersluidende verklaring van verdachte heeft de rechtbank geen reden te twijfelen aan de door het slachtoffer genoemde bedragen, nu die al genoemd worden in de aangetekende brieven.
Ten aanzien van feit 4:
[slachtoffer 1] heeft aangiftegedaan, waarin zij heeft verklaard dat zij op 2 maart 2017, omstreeks 17.30 uur, haar rode personenauto van het merk Opel en type Corsa met het Nederlandse kenteken [kenteken 3] parkeerde op de parkeerplaats gelegen aan het [adres 3] . Haar auto was toen onbeschadigd en intact. Omstreeks 22.00 uur kwam zij thuis en vond een briefje in de brievenbus. Hierop stond dat de politie haar auto omstreeks 20.30 uur die dag had laten afslepen, omdat de achterruit van haar auto was vernield. De achterruit van haar auto zou zijn ingegooid met een baksteen.
Getuige [getuige 2]heeft verklaard dat hij op 2 maart 2017 omstreeks 18:00 liep over de Grotestraat te Tegelen richting de parkeerplaats gelegen aan [adres 3] . Daar zag hij een grijze Audi A3 staan met aanhangwagen. Hij zag dat de bestuurder uitstapte en richting een rode Opel Corsa liep die daar geparkeerd stond. Hij zag dat de bestuurder een steen door de achterruit van de rode Opel Corsa gooide. Hij hoorde het glas breken. Hij zag dat de bestuurder weer instapte en wegreed. Hij zag dat er in de personenauto ook een bijrijder zat. Hij zag dat de bijrijder kort gemillimeterd haar had. De bestuurder omschrijft hij als volgt: 1.70 meter groot, normaal postuur, rood winterjack, muts op hoofd.
[getuige 1]heeft verklaard dat zij toen een relatie had met [verdachte] . Zij waren naar Venlo geweest omdat zij de motors moesten wegbrengen. Toen zij op de terugweg naar huis reden kwamen ze in Tegelen. Hier woont [slachtoffer 1] , de ex van [verdachte] . Zij woonde volgens [getuige 1] op de [adres 4] . Vlak voordat zij daar aankwamen zagen ze allebei de auto van [slachtoffer 1] al staan. Eigenlijk vrijwel na het moment dat [verdachte] zei dat hij de auto van [slachtoffer 1] zag, zei hij tegen [getuige 1] “Ik [slachtoffer 5] dat jij een steen door de achterruit gooit”. Hij zei hierbij dat zij deze steen door de achterruit van de auto van [slachtoffer 1] moest gooien. Op het moment dat hij dat zei, haalde hij een pistool tevoorschijn en hield dat tussen zijn benen ter hoogte van zijn knieën. Omdat [getuige 1] wist dat [slachtoffer 1] een rode Opel Corsa had, heeft zij een baksteen gepakt en heeft die door de achterruit van de auto van [slachtoffer 1] gegooid.
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat [getuige 1] de achterruit van de auto van [slachtoffer 1] heeft vernield en niet de verdachte. De verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. De rechtbank acht, gelet op de aangifte en de verklaringen van [getuige 2] en [getuige 1] , wel bewezen dat de verdachte deze vernieling heeft uitgelokt, zoals subsidiair is ten laste gelegd. De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij niets wist van de vernieling van de achterruit en dat [getuige 1] hem dit later heeft verteld.De rechtbank acht deze verklaring ongeloofwaardig, gelet op de verklaring van de getuige [getuige 2] die twee personen heeft gezien in de Audi A3, en de door hem gegeven beschrijving van het kapsel van de bijrijder, dat gelijkenissen vertoont met het kapsel van de verdachte, en de verklaring van [getuige 1] dat de verdachte bij haar in de auto zat.
Ten aanzien van feit 5:
De rechtbank acht het onder 5 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen. Omdat de verdachte dit feit ter terechtzitting van 5 januari 2022 heeft bekend en door de raadsman geen bewijsverweer is gevoerd, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen, te weten:
- de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting en bij de politie;
- de aangifte van [slachtoffer 1] van 24 februari 2017.
Ten aanzien van feit 6:
[slachtoffer 5] heeft aangiftegedaan van vernieling van zijn achterdeur van de woning gelegen aan de [adres 5] en heeft als volgt verklaard. [slachtoffer 5] heeft samengewoond met [slachtoffer 1] op de [adres 5] . [slachtoffer 1] woont nog op hun oude adres. [slachtoffer 1] heeft een relatie gehad met [verdachte] . Op 21 mei 2017, omstreeks 02.30 uur, zou [verdachte] de deurklink en slot vernield hebben. [slachtoffer 1] is hiervan getuige geweest.
Bij de aangifte is een foto van de schade toegevoegd.
Getuige [slachtoffer 1]heeft verklaard dat er op 21 mei 2017 een vernieling heeft plaatsgevonden van de achterdeur van het adres [adres 5] . De woning was van [slachtoffer 5] en haar. Op 21 mei 2017, omstreeks 02:45 uur, stond [verdachte] bij haar woning aan de achterdeur. Hij was behoorlijk agressief. Zij hoorde hem hard schreeuwen en schelden. Zij weet niet meer precies wat hij allemaal geroepen heeft. In ieder geval dat zij hem binnen moest laten. Zij hoorde aan het gekraak van de deur dat hij probeerde binnen te komen. Op een gegeven moment was de politie er. Er was toen al duidelijk schade aan de achterdeur te zien. De schade aan de deur was behoorlijk. De klink stond scheef en het ijzer was verbogen. De deur was wel nog af te sluiten met de sleutel.
De verdachte heeft bij de politie verklaarddat hij omstreeks mei 2017 via via te horen kreeg dat [slachtoffer 1] zwanger van hem was. Hij heeft toen veel nagedacht wat hij moest doen. Vanaf die tijd is hij kleine stappen gaan zetten in de juiste richting, maar toen gebruikte hij wel nog cocaïne. Toen is hij nog een dag in aanraking geweest met politie. Hij moest toen op het politiebureau een nacht slapen. Hij is toen via via in contact gekomen met [slachtoffer 1] . De verdachte heeft verklaard dat hij niet [slachtoffer 5] zeggen dat hij met open armen werd ontvangen, maar hij mocht wel terug komen.
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 21 mei 2017 een achterdeur van het pand gelegen aan de [adres 5] heeft beschadigd. Hoewel de verdachte bij de politie niet specifiek over dit feit is gehoord en hij er zich ter terechtzitting niets meer van wist te herinneren, komt wel uit zijn verklaringen naar voren dat er vaker iets is voorgevallen tussen [slachtoffer 1] en hem.
Ten aanzien van feit 7:
[slachtoffer 4] heeft op 1 juli 2017 aangiftegedaan van verduistering van zijn motor. Hij heeft verklaard dat hij op 10 december 2015 zijn motor wilde laten ombouwen. Zijn motor is een roodkleurige Suzuki Intruder 800 voorzien van het Nederlandse kenteken [kenteken 4] . De persoon die hem zou ombouwen heet [verdachte] . Hij was toen werkzaam bij het bedrijf [naam bedrijf] gelegen op [adres 2] . De overeenkomst is met een contract vastgelegd dat zij beiden hebben ondertekend. Er zouden verschillende dingen aan zijn motor aangepast worden. Daarbij moest [slachtoffer 4] een aanbetaling doen van 500 euro. [slachtoffer 4] heeft aan hem ook een scooter verkocht die hij kon doorverkopen. De afspraak was dat hij 650 euro voor deze scooter zou krijgen. Dit in combinatie met de 500 euro zorgde ervoor dat [slachtoffer 4] een budget had van 1150 euro om de onderdeelkosten te kunnen betalen. De werkuren moesten wel nog betaald worden. Zijn motor heeft een waarde van 1750 euro. [slachtoffer 4] heeft meerdere malen appcontact gehad met [verdachte] over de vorderingen. Het doel was dat de motor op 10 maart 2016 klaar zou zijn. Dit is [verdachte] echter niet gelukt. Dit vond [slachtoffer 4] geen probleem maar hij wilde wel graag een datum van [verdachte] weten. [verdachte] bleef met beloftes komen dat de motor snel af zou zijn en zei dat hij er continu mee bezig was. Er werd echter geen termijn afgesproken. [verdachte] zei op een gegeven moment zelfs dat hij de uren niet meer betaald hoefde te krijgen, omdat het allemaal zo lang duurde. In december 2016 hoorde [slachtoffer 4] van hem dat hij de zaak dicht had en thuis werkte bij zijn vader op de [adres 6] . [slachtoffer 4] hoorde telefonisch van hem dat hij de zaak op [adres 2] leeg aan het halen was en dat hij alles thuis verder zou oppakken. In december 2016 is [slachtoffer 4] bij de vader van [verdachte] langsgegaan, omdat [verdachte] zei dat daar de motor zou staan. In januari 2017 heeft [slachtoffer 4] hem zelfs aangeboden dat hij hem 3750 euro zou betalen voor de motor zodat [slachtoffer 4] overal vanaf was. [verdachte] reageerde hierop dat hij de motor nog steeds niet af had. De motor zou staan bij zijn vader in de stal. De laatste keer dat [slachtoffer 4] zijn motor gezien heeft, is geweest in augustus 2016 en toen lag hij helemaal uit elkaar. [slachtoffer 4] heeft bijna alle WhatsApp-berichten en foto's opgeslagen en al het papierwerk goed bewaard.
De uitdraaien van de WhatsApp-berichten en de foto's zijn bij de aangifte gevoegd, hetgeen de verklaring van [slachtoffer 4] ondersteunt.
Getuige [getuige 3]heeft verklaard dat [slachtoffer 4] een vriend van hem is. [getuige 3] heeft ook verklaard dat hij [verdachte] kent, omdat hij eigenaar is van het motorbedrijf [naam bedrijf] te [adres 2] . Op 10 december 2015 was hij met [slachtoffer 4] bij hem thuis. [slachtoffer 5] had een afspraak gemaakt met [verdachte] , omdat [verdachte] de motor van [slachtoffer 5] op zou komen halen om de motor om te bouwen naar de wensen van [slachtoffer 5] . [slachtoffer 5] had [getuige 3] gevraagd om hier bij te zijn, omdat hij [verdachte] al kende. Hij zag dat [verdachte] tijdens het gesprek de afspraken die hij maakte met [slachtoffer 5] op papier schreef. Hij zag dat [slachtoffer 5] en [verdachte] beiden hun handtekening zetten op het papier met daarop de gemaakte afspraken. [getuige 3] heeft een kopie gemaakt van dat papier. [getuige 3] hoorde dat [verdachte] en [slachtoffer 5] overeenkwamen dat [verdachte] de werkzaamheden in het voorjaar van 2016 klaar zou hebben. [getuige 3] is in de periode daarna, begin 2016, meerdere keren bij [verdachte] geweest, op [adres 2] . Hij heeft in dezelfde periode ook contact gehad met [slachtoffer 5] . [slachtoffer 5] vroeg hem onder andere of hij nog contact had gehad met [verdachte] over de stand van zaken van de werkzaamheden aan zijn motor. [getuige 3] sprak die keren met [verdachte] onder andere over de motor van [slachtoffer 5] en de vorderingen die hij maakte met de werkzaamheden aan die motor. Hij zei tegen [getuige 3] dat hij er mee bezig was. Hij vertelde dat de werkzaamheden van het coaten langer duurde dan hij had verwacht. Hij zei dat hij ook afhankelijk was van andere personen die bepaalde werkzaamheden zouden doen. Ook aan het eind van het jaar 2016 heeft [getuige 3] geregeld contact gehad met [verdachte] , voor onder andere zijn eigen motor en de motor van [slachtoffer 5] . Hij heeft gedurende het jaar meerdere malen aan [verdachte] gevraagd om foto's te sturen naar [slachtoffer 5] over de voortgang van de werkzaamheden aan de motor van [slachtoffer 5] . Op dat moment was de afgesproken datum voor het voltooien van de werkzaamheden aan de motor van [slachtoffer 5] reeds gepasseerd. [verdachte] heeft [getuige 3] ook verteld dat hij in de zomervakantie van 2016 zijn zaak zou sluiten zodat hij aan de motor van [slachtoffer 5] kon werken. [verdachte] zei dat hij het erg druk had met zijn bedrijf. [verdachte] vertelde [getuige 3] iedere keer dat hij hem er naar vroeg, dat er op verschillende vlakken problemen waren met de werkzaamheden aan de motor.
De verdachte heeft ter terechtzitting van 5 januari 2022 verklaard dat hetgeen door aangever wordt verklaard klopt.
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in de periode van 10 december 2015 tot en met 1 juli 2017 in [adres 2] en Reuver een motor van [slachtoffer 4] heeft verduisterd. Bij de scooter van [slachtoffer 4] is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van verduistering, omdat (de waarde van) de scooter slechts mede tot betaling van de werkzaamheden aan de motor heeft gediend. De verdachte zal daarom van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.