ECLI:NL:RBLIM:2022:3658

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
12 mei 2022
Publicatiedatum
12 mei 2022
Zaaknummer
C/03/304696 HARK 22-134
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek in een strafzaak met betrekking tot voorlopige hechtenis

Op 12 mei 2022 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een gedetineerde, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. W.J.J. Lunsingh Tonckens. Het verzoek tot wraking was gericht tegen de rechters mr. M.I.J. Hegeman, mr. M.B.T.G. Steeghs en mr. M.C.A.E. van Binnebeke, naar aanleiding van een eerdere beschikking tot gevangenhouding die op 14 april 2022 was gegeven. De raadsman had tijdens de behandeling van een verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis op 29 april 2022 aangevoerd dat de rechtbank hem onjuist citeerde en dat hij niet de gelegenheid had gekregen om zijn standpunt naar voren te brengen. Dit leidde tot het verzoek tot wraking, omdat de raadsman meende dat er sprake was van partijdigheid.

De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de beslissing om niet verder in te gaan op de inhoud van de beschikking tot gevangenhouding een procesbeslissing betreft, genomen door de voorzitter in het kader van het bepalen van de orde. De wrakingskamer oordeelde dat er geen feiten of omstandigheden waren die een zwaarwegende aanwijzing voor vooringenomenheid van de rechters opleverden. De rechters hadden aangegeven dat de discussie over de beschikking tot gevangenhouding niet thuishoorde in de raadkamerzitting die ging over het schorsingsverzoek, en dat er geen schijn van vooringenomenheid was.

Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaard en afgewezen, waarbij de beslissing openbaar is uitgesproken op 12 mei 2022.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Wrakingskamer
Zaaknummer: 03/304696 / HA RK 22-134
Beslissing van de meervoudige kamer belast met de behandeling van wrakingszaken
op het verzoek van
[verzoeker],
gedetineerd in [verblijfplaats] ,
verzoeker,
advocaat mr. W.J.J. Lunsingh Tonckens, te Maastricht,
indiener van een verzoek dat strekt tot wraking van mr. M.I.J. Hegeman, mr. M.B.T.G. Steeghs en mr. M.C.A.E. van Binnebeke, rechters in de rechtbank Limburg.

1.De procedure

1.1.
Op 29 april 2022 is tijdens de behandeling van een verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis in de zaak met parketnummer 03-084984-22 namens de verdachte een verzoek tot wraking van de raadkamer ingediend.
1.2.
Op 2 mei 2022 hebben de rechters van de gewraakte raadkamer de wrakingskamer meegedeeld dat zij niet in de wraking berusten. Zij hebben een schriftelijke reactie ingediend en daarbij te kennen gegeven dat mr. M.I.J. Hegeman ter zitting van de wrakingskamer zal verschijnen.
1.3.
Op 3 mei 2022 heeft de raadsman van verzoeker bericht dat het verzoek tot wraking ten aanzien van mr. M.C.A.E. van Binnebeke als ingetrokken moet worden beschouwd. Mr. M.C.A.E. van Binnebeke maakte immers geen deel uit van de combinatie die het bevel gevangenhouding heeft afgegeven.
1.4.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van de wrakingskamer op 9 mei 2022. Verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat, en mr. M.I.J. Hegeman zijn verschenen.
1.5.
De wrakingskamer heeft de datum van de uitspraak bepaald op heden.

2.Inleiding

Op 14 april 2022 heeft de rechtbank de gevanghouding bevolen. De behandeling van het verzoek tot schorsing is aangehouden tot 29 april 2022. De verdediging heeft vervolgens appel ingesteld tegen de gevangenhouding.

3.De gronden van het verzoek

De raadsman heeft op 20 april 2022 verzocht om de beschikking van 14 april 2022 te herstellen hetgeen de rechtbank heeft geweigerd. Tijdens de raadkamerzitting van 29 april 2022 werd de raadsman belet het debat aan te gaan over dit verzoek. De raadsman heeft tijdens deze zitting aangevoerd dat de rechtbank hem onjuist citeerde en weigerde een toelichting te geven. Bovendien kreeg hij niet de gelegenheid zijn standpunt naar voren te brengen. Hierdoor heeft de raadsman niet langer het vertrouwen dat zijn cliënt correct wordt behandeld.
Tijdens de wrakingszitting heeft de raadsman toegelicht dat de beschikking gevangenhouding een onjuiste passage bevat die een onmiddellijk herkenbare fout betreft. Overwogen werd immers dat zijn cliënt de feiten bekend zou hebben, terwijl geen sprake is van een integrale bekentenis. Nu de raadkamer dit niet wilde erkennen en de raadsman niet in de gelegenheid wilde stellen er op te reageren, leidt dit tot de aanname dat de bestreden beschikking als vertrekpunt is aangenomen bij de beoordeling en daardoor is de schijn van partijdigheid ontstaan.

4.Het standpunt van de rechters

De rechters hebben aangevoerd dat er van enige schijn van vooringenomenheid geen sprake is. De beschikking is niet hersteld en verdere discussie daarover zou niet worden gevoerd, omdat het debat over de formulering in de beschikking tot gevangenhouding niet thuis hoort in een raadkamerzitting die gaat over het al dan niet schorsen van de voorlopige hechtenis. Bovendien was door de verdediging hoger beroep ingesteld tegen de beschikking tot gevangenhouding en het Gerechtshof diende zich nog te buigen over deze beschikking.

5.De beoordeling

5.1.
De wrakingskamer overweegt dat de raadsman heeft verzocht om een herstel van de beschikking tot gevangenhouding, welk verzoek is afgewezen. De raadsman heeft vervolgens verzocht om een nadere motivering en daarop heeft de voorzitter laten weten dat er buiten de zitting geen discussie wordt gevoerd over de inhoud van de zaak. Vervolgens heeft er op 29 april 2022 een raadkamerzitting plaatsgevonden waarbij het schorsingsverzoek zou worden behandeld. Uit het proces-verbaal van deze zitting volgt dat de voorzitter kort het verloop van de zaak heeft geschetst en heeft aangegeven dat de formulering van de beschikking wellicht te kort door de bocht is geweest, maar dat dit de beslissing tot gevangenhouding als zodanig niet anders maakt. Voorts heeft de voorzitter medegedeeld dat er verder niet gediscussieerd zal worden over de inhoud van de beschikking tot gevangenhouding. De raadsman wilde zijn ongenoegen kenbaar maken over de weigering de beschikking tot gevangenhouding te herstellen, maar de voorzitter heeft verdere bespreking van dit punt belet omdat dit niet het onderwerp van de behandeling op dat moment betrof en omdat het bevel gevangenhouding reeds voor lag ter beoordeling door het Gerechtshof. De raadsman heeft de leden van de rechtbank daarop gewraakt.
5.2.
De wrakingskamer is van oordeel dat de beslissing om tijdens de behandeling niet verder in te gaan op de inhoud van de beschikking gevangenhouding en de weigering tot herstel daarvan, een procesbeslissing betreft. Deze beslissing is genomen door de voorzitter in het kader van het bepalen van de orde. Dit betekent dat het verzoek tot wraking, voor zover gericht tegen mr. Steeghs, reeds om die reden geen doel treft en zal worden afgewezen.
5.3.
Ten aanzien van het verzoek tot wraking gericht tegen mr. Hegeman overweegt de wrakingskamer dat een procesbeslissing in beginsel geen grond voor wraking oplevert. Dat kan anders zijn indien geen andere verklaring voor die beslissing te geven is dan dat die beslissing door vooringenomenheid is ingegeven en een dergelijke beslissing of de motivering daarvan een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.4.
Met inachtneming van hetgeen door de rechters in hun schriftelijke reactie en in de mondelinge toelichting tijdens de wrakingszitting is aangevoerd, is de wrakingskamer van oordeel dat er geen sprake is van feiten of omstandigheden die een aanwijzing opleveren voor het aannemen van vooringenomenheid van de rechters, laat staan een zwaarwegende aanwijzing.
5.5.
Ook overigens is niet gebleken van feiten of omstandigheden waardoor sprake geweest zou kunnen zijn van objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid van de rechters.
5.6.
Het verzoek is dan ook ongegrond en wordt daarom afgewezen.

5.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beschikking is gegeven door mr. V.P. van Deventer, mr. M.J.A.G. van Baal en
mr. J. Schreurs-van de Langemheen, bijgestaan door mr. F.A.E. van de Venne als griffier en in het openbaar uitgesproken op 12 mei 2022.