ECLI:NL:RBLIM:2022:3633

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
14 april 2022
Publicatiedatum
11 mei 2022
Zaaknummer
C/03/303186 / JE RK 22-495
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het verzoek tot ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van de opvoedsituatie en de rol van de ouders

In deze zaak heeft de kinderrechter op 14 april 2022 uitspraak gedaan over het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming om [minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van twaalf maanden. De Raad stelde dat de ontwikkeling van [minderjarige] ernstig werd bedreigd door de opvoedsituatie, waarin de ouders verbaal en fysiek ruzieden en niet in staat waren om constructief met elkaar te communiceren. De moeder, bijgestaan door haar advocaat, voerde verweer en betwistte de zorgen van de Raad. De kinderrechter heeft de zaak op 31 maart 2022 met gesloten deuren behandeld en de feiten en standpunten van beide partijen gehoord.

De kinderrechter oordeelde dat, hoewel er zorgen waren over de opvoedsituatie, deze niet voldoende waren om een ondertoezichtstelling te rechtvaardigen. De kinderrechter benadrukte dat een ondertoezichtstelling een uiterst middel is en dat inmenging in het privéleven van de ouders op dit moment te vergaand zou zijn. De kinderrechter concludeerde dat er geen ernstige ontwikkelingsbedreiging voor [minderjarige] was, mede gezien het feit dat er sinds september 2021 rust was ontstaan tussen de ouders en dat de moeder haar werk zodanig had georganiseerd dat zij de zorg voor [minderjarige] zelf kon dragen.

De kinderrechter wees het verzoek van de Raad af en benadrukte dat het nu aan de ouders is om te laten zien dat zij onder eigen verantwoordelijkheid kunnen zorgen voor een veilige omgeving voor [minderjarige]. De beslissing werd openbaar uitgesproken en de mogelijkheid tot hoger beroep werd vermeld.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK LIMBURG

Familie en jeugd
Zittingsplaats: Maastricht
Zaakgegevens : C/03/303186 / JE RK 22-495
datum uitspraak: 14 april 2022

beschikking ondertoezichtstelling

in de zaak van

RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, regio Limburg, locatie Maastricht,

hierna te noemen de raad,
betreffende

[minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:

[de moeder] ,

hierna te noemen de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. S. de Block, kantoorhoudend te Maastricht.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoek met bijlagen van de raad van 21 maart 2022, ingekomen bij de rechtbank op
21 maart 2022,
- de e-mail, met bijlagen, van de moeder van 30 maart 2022.
Op 31 maart 2022 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat,
- een vertegenwoordigster van de raad.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder.
[minderjarige] woont bij de moeder.

Het verzoek

De raad heeft verzocht [minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van twaalf maanden en de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Ter onderbouwing van het verzoek stelt de raad, kort en zakelijk weergegeven, dat de ontwikkeling van [minderjarige] ernstig wordt bedreigd als gevolg van het overtreden van veiligheidsafspraken door de ouders, en omdat hij geconfronteerd is met verbaal en fysiek ruziënde ouders die niet met en niet zonder elkaar lijken te kunnen. De raad is bang dat deze situatie zich in de toekomst herhaalt. De dynamiek tussen de ouders is zeer zorgelijk en constructieve communicatie tussen beiden in het belang van [minderjarige] ontbreekt volledig. Daarnaast moet [minderjarige] de mensen met wie hij een hechtingsband heeft, zijnde de ouders, veelvuldig of volledig missen. De moeder heeft vanwege haar werk de zorg en opvoeding van [minderjarige] doordeweeks bijna volledig uitbesteed aan de grootouders van moederszijde. Er zijn zorgen over de emotionele beschikbaarheid en daarmee over het sensitief en responsief handelen van de moeder, over het bestaan van persoonlijke problematiek bij de moeder, alsmede over een gebrek aan inzicht bij de moeder in de ontwikkelingstaken en behoeften van [minderjarige] . Daarnaast kent [minderjarige] zijn vader niet (meer), nu hij al ruim zes maanden geen contact meer heeft met de vader die herstellende is van een drugsverslaving en die kampt met stemmingsproblematiek. Bovendien maakte de vader – toen er nog contact was – in de omgang met [minderjarige] een onzekere indruk en had hij moeite om aan te sluiten bij zijn behoeften. De raad is bezorgd over wat de zorgen over de continuïteit van de opvoeding en over de beschikbaarheid van de ouders betekenen voor [minderjarige] ’s gevoel van basisveiligheid, nu hij in een ontwikkelfase zit waarin sensitief en responsief handelen van groot belang is voor zijn sociale-emotionele ontwikkeling en hechtingsontwikkeling.
De moeder is op dit moment onvoldoende bereid en in staat onder eigen verantwoordelijkheid de bedreiging weg te nemen en hulpverlening te accepteren, aangezien de moeder de schuld over de ontstane situatie volledig buiten zichzelf legt en het haar ontbreekt aan probleeminzicht. De moeder ziet de noodzaak niet in voor hulpverlening gericht op haar persoonlijk functioneren, zij haakt af en zij trekt de kennis en kunde van professionals voortdurend in twijfel. Het lukt de instanties niet om op een constructieve manier met de moeder samen te werken, zodat de opvoedsituatie van [minderjarige] duurzaam verbetert. Zij laat de vader op geen enkele wijze meer toe in het leven van [minderjarige] .
Een ondertoezichtstelling is nodig voor de duur van twaalf maanden, omdat er tijd nodig is om de persoonlijke problematiek van de ouders te onderzoeken en aan te pakken, om de communicatie tussen de ouders duurzaam te verbeteren, om de omgang tussen [minderjarige] en de vader weer op te starten en om het effect van de inzet van hulpverlening af te wachten.

De standpunten ter zitting

De raad handhaaft het verzoek en verwijst voor de onderbouwing daarvan naar zijn rapport. De moeder maakt keuzes die niet in het van belang van [minderjarige] zijn en de raad blijft zodanige zorgen hebben over de problematiek van de moeder en opvoedingssituatie van [minderjarige] , dat een ondertoezichtstelling voor de duur van twaalf maanden nodig is. Er dient diagnostiek bij de moeder plaats te vinden en verder moet de verslavingsproblematiek van de vader worden behandeld. De raad is ervan overtuigd dat de moeder de vader een rol in het leven van [minderjarige] wil geven, maar er dient iemand te worden toegevoegd aan de complexe context. De raad heeft er een hard hoofd in, indien de begeleide omgangsregeling en de ouderschapsreorganisatie misgaat.
De moeder voert verweer en concludeert tot afwijzing van het verzoek. Zij heeft met de vader een relatie gehad, maar zij hebben nooit samengewoond. In maart 2021 is de moeder ermee bekend geworden dat de vader een drugsverslaving had. Hierdoor heeft zij het vertrouwen in de vader verloren. De verslavingsproblematiek en de stemmingswisselingen van de vader leidden tot spanningen tussen de ouders. Op 21 maart 2021 heeft de agressie van de vader jegens haar ertoe geleid dat politie-interventie nodig was. De moeder is, in tegenstelling tot de vader, de eerdere begeleide omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] steeds nagekomen. In augustus 2021 heeft de vader afgezien van verdere omgang tussen hem en [minderjarige] . In september 2021 heeft Team Jeugd de moeder geadviseerd geen contact met de vader op te nemen. Er is nu al zeven maanden rust. Sinds september 2021 zijn er geen zorgen meer, maken de ouders elkaar geen verwijten meer, is er geen ongezonde dynamiek meer tussen de ouders en is er ook geen sprake meer van afspraken buiten de kaders van de veiligheidsafspraken en begeleide omgangsregeling om. De moeder vindt dat de vader een rol in het leven van [minderjarige] moet hebben. Zij zal nu, na overleg met Team Jeugd, aXnaga benaderen voor de begeleide omgangsregeling die zij met de vader is overeengekomen die in de beschikking van 24 maart 2022 is neergelegd. Het consultatiebureau bevestigt dat [minderjarige] zich goed ontwikkelt. De moeder heeft haar werk inmiddels zodanig kunnen inrichten dat zij van maandag tot en met donderdag de volledige zorg voor [minderjarige] zelf draagt. [minderjarige] verblijft alleen nog van donderdagavond tot vrijdag na haar werk bij haar ouders. De moeder heeft de vader inmiddels een bericht gestuurd over [minderjarige] en daarbij ook foto’s vanaf september 2021 van [minderjarige] gevoegd. De vader heeft de moeder daarvoor bedankt. De raad stelt weliswaar dat de moeder de problematiek niet ziet en moeilijk stuurbaar is, maar het gaat erom dat de moeder zich in het belang van [minderjarige] kritisch opstelt en ook zelf nadenkt over wat in het belang van [minderjarige] is. De moeder is in verband met de problematiek van de vader angstig als [minderjarige] en de vader alleen met elkaar contact hebben. De moeder staat achter de begeleide omgangsregeling, en zal het advies van de professional opvolgen als deze zegt dat [minderjarige] onbegeleid contact met de vader kan hebben. De moeder begrijpt dat [minderjarige] dan ook zal blijven overnachten bij de vader, maar dat vindt ze nu nog te vroeg. De moeder zal niet dwars gaan liggen en zal [minderjarige] zeker stimuleren in het contact met de vader. De moeder wil, zoals zij het noemt, de strijdbijl met de vader begraven. Zij wil samenwerken met de vader en staat open voor bijvoorbeeld ouderschapsreorganisatie.

De beoordeling

Op grond van artikel 1:255 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling, indien de minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn gezaghebbende ouder(s), door hen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd. Ook moet de verwachting gerechtvaardigd zijn dat de gezaghebbende ouder(s) binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige in staat is/zijn te dragen.
De raad heeft in zijn rapport en ter zitting weliswaar gemotiveerd een aantal zorgen over de opvoedingssituatie van Noa geformuleerd, maar, mede bezien in het licht van het gemotiveerde verweer van de moeder, is naar het oordeel van de kinderrechter op basis daarvan niet, althans onvoldoende aannemelijk dat [minderjarige] nu zodanig opgroeit dat, zoals de raad stelt en de moeder betwist, sprake is van een dermate ernstige ontwikkelingsbedreiging dat op dit moment een ondertoezichtstelling is gerechtvaardigd. Uitgangspunt voor de kinderrechter bij dit oordeel is dat een ondertoezichtstelling een uiterst middel is. Een inmenging in het privéleven door een ondertoezichtstelling is dan ook op dit moment een te vergaande maatregel. In dit verband overweegt de kinderrechter verder als volgt.
In zijn rapport stelt de raad vast dat bij [minderjarige] nu geen klachtgedrag zichtbaar is en dat hij zich leeftijdsadequaat lijkt te ontwikkelen. Van zorgen over de persoonlijke ontwikkeling van [minderjarige] is nu dan ook geen sprake. Dat beeld wordt onderschreven door de door de moeder overlegde stukken van het consultatiebureau, waaruit volgt dat [minderjarige] een goede ontwikkeling doormaakt. Verder is gesteld noch gebleken dat er naar aanleiding van observaties van de raadsonderzoekers tijdens het huisbezoek bij de moeder of anderszins zodanige twijfels zijn over de opvoedingsvaardigheden van de moeder dat de belangen van [minderjarige] ernstig in het geding komen. Weliswaar heeft de raad in zijn rapport beschreven en ter zitting deels herhaald dat de moeder (ook volgens aXnaga) ‘met momenten’ arrogant en geraffineerd gedrag laat zien en zich jegens de hulpverlening grensoverschrijdend toont, in die zin dat de moeder de indruk geeft de rol van de hulpverlener te willen overnemen. aXnaga is bezorgd over de invloed hiervan op de nog jonge [minderjarige] . Zonder nadere toelichting, die niet is gegeven, kan op grond van deze beschrijving van de (als zodanig ervaren) karaktereigenschappen evenwel nog niet tot de conclusie worden gekomen dat daarmee nu dan sprake is van (specifieke) persoonlijke problematiek bij de moeder die een ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] oplevert. Daarbij komt nog dat aXnaga stelt geen zicht te hebben op moeders functioneren als opvoeder, aangezien zij nooit aanwezig is geweest bij contact tussen de moeder en [minderjarige] . Voorts heeft de moeder een rapport van een Duitse psychotherapeut (ANPRA) overgelegd, die na een onderzoek tot de conclusie komt dat, kort gezegd, bij de moeder geen sprake is van problematiek en dat de verzorging en opvoeding van [minderjarige] niet in het geding is. De raad stelt dat zijn gedragsdeskundige het onderzoek van ANPRA marginaal heeft getoetst, en dat het standpunt van ANPRA tegenstrijdig is met het standpunt van de psychotherapeut van aXnaga, die persoonlijkheidsdiagnostiek bij de moeder nodig acht. Waarom aan het standpunt van aXnaga dan meer waarde zou moeten worden gehecht dan aan het standpunt van ANPRA is niet duidelijk geworden. De raad stelt nog dat de moeder strijd verhogend handelt en benoemt in dit verband onder meer de schending door de moeder van het vertrouwen van haar werkgever en het zonder overleg met de vader dopen van [minderjarige] , terwijl de moeder met de vader een Islamitisch huwelijk is aangegaan. Voor zover dit juist is, siert dit de moeder in haar relatie tot haar voormalig werkgever en de vader op dit punt wellicht niet, maar zonder nadere onderbouwing volgt ook hieruit geen ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] .
Verder benoemt de raad dat de dynamiek tussen de ouders zeer zorgelijk is en dat constructieve communicatie tussen hen ontbreekt. Uit het raadsrapport en de standpunten ter zitting komt het beeld naar voren dat in ieder geval bij het einde van de relatie van de ouders (rond de geboorte van [minderjarige] ) hun verhoudingen fors waren verstoord. Dit heeft geleid tot een zodanig forse ex-partnerstrijd en gebrek aan vertrouwen en communicatie, dat het maken van veiligheidsafspraken ten behoeve van [minderjarige] nodig was. Zowel uit het rapport van de raad als uit de toelichting van de raad en het verweer van de moeder ter zitting volgt evenwel dat er sinds september 2021 rust is ontstaan tussen de ouders en dat contact tussen hen ontbreekt. Van een (actieve) partnerstrijd, van fysiek of verbaal geweld of van het schenden van veiligheidsafspraken (zoals voor september 2021 wel gebeurde), is nu dus in ieder geval al sinds zeven maanden geen sprake. Zonder nadere toelichting, die de raad niet heeft gegeven, is bij deze stand van zaken niet aannemelijk dat op dit moment vanwege dynamiek tussen de ouders sprake is van een zodanig zorgelijke opvoedingssituatie van [minderjarige] dat deze kwalificeert als een ernstige ontwikkelingsbedreiging.
Waar de raad voorts stelt zorgen te hebben dat [minderjarige] de moeder als primaire hechtingsfiguur dient te missen, omdat de moeder vanwege werk de zorg voor en de opvoeding van [minderjarige] doordeweeks bijna volledig heeft uitbesteed aan de grootouders van moederzijde, heeft de moeder ter zitting onweersproken gesteld dat zij haar werk inmiddels zodanig heeft georganiseerd dat zij doordeweeks van maandag tot en met donderdag volledige bij [minderjarige] is, omdat ze dan kan thuiswerken, en dat [minderjarige] (in overleg met Scoor) alleen nog van donderdagavond tot vrijdag na haar werk bij de grootouders verblijft.
Daarnaast heeft de raad zorgen over de hechting van [minderjarige] aan de vader, omdat hij al vanaf omstreeks augustus 2021 geen contact meer heeft met [minderjarige] . De kinderrechter deelt deze zorgen. Het is in het belang van de sociaal-emotionele ontwikkeling en identiteitsontwikkeling dat hij met beide ouders onbelast contact kan hebben. Dit contact dient daarom, gelet op de reeds verstreken termijn dat er geen contact is geweest, zo snel mogelijk tot stand te worden gebracht.
Positief in dit verband is dat beide ouders dit standpunt delen. In dit kader geldt dat de moeder ter zitting de beschikking voorlopige voorzieningen ex artikel 223 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van deze rechtbank van 24 maart 2021 in het geding heeft gebracht. Daarin is, nadat de ouders in die procedure daarover ter zitting overeenstemming hadden bereikt, bepaald dat voor de duur van de bodemprocedure een begeleide omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] tot stand zal worden gebracht, waarbij de vader wekelijks omgang heeft met [minderjarige] onder begeleiding en regie van een professionele instantie. De moeder heeft ter onderhavige zitting desgevraagd toegezegd onvoorwaardelijk aan deze begeleide omgangsregeling deel te nemen. Verder heeft de moeder ter zitting gezegd dat zij begrijpt dat het doel van de begeleide omgangsregeling is het toewerken naar onbegeleide omgang in de thuissituatie bij de vader alsmede dat de vader een rol in het leven van [minderjarige] dient te hebben. Volgens de moeder zal aXnaga de begeleiding op zich nemen. Gelet op de uitlatingen van de moeder ter zitting gaat de kinderrechter er van uit dat de begeleide omgangsregeling zodra mogelijk zal starten, en dat de moeder daaraan haar volledige medewerking zal verlenen, zodat er kan worden gestreefd naar onbegeleid contact tussen [minderjarige] en de vader.
Waar de raad nog stelt dat hij zorgen heeft over de opvoedingsvaardigheden van de vader mede in relatie tot zijn verslavings- en stemmingsproblematiek, dient in het belang van [minderjarige] voor deze zorgen binnen de kaders van de begeleide omgangsregeling aandacht te zijn, zodat ook in dit opzicht de veiligheid van [minderjarige] zoveel mogelijk wordt gewaarborgd. Daarbij komt nog dat uit het raadsrapport volgt dat de vader op 10 december 2021 volledig abstinent was van middelen en gesteld noch gebleken is dat deze situatie is gewijzigd.
Gelet op het voorgaande concludeert de kinderrechter dat vanwege de start van de begeleide omgangsregeling en het aanstaande herstel van het contact tussen [minderjarige] en de vader, zich nu geen situatie voordoet, waarin sprake is van conflicten of problemen bij het tot stand brengen of uitvoeren van een omgangsregeling, die zodanig belastende conflicten of problemen opleveren voor [minderjarige] dat deze, op zichzelf of in combinatie met andere omstandigheden, een ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] inhouden.
Daarbij komt nog dat, gelet op de toezegging van de moeder ter zitting, dat zij aan de begeleide omgangsregeling zal meewerken, evenals aan ouderbemiddeling of ouderschapsreorganisatie als de professional dat nodig acht, op dit moment nog onvoldoende aannemelijk is dat minder vergaande middelen dan een ondertoezichtstelling zullen falen.
De eindconclusie is daarmee dat in de hierboven weergegeven omstandigheden en op dit moment het verzoek zal worden afgewezen.
Het is nu aan de moeder (evenals aan de vader) te laten zien dat zij onder eigen verantwoordelijkheid, en waar nodig met inzet en acceptatie van hulpverlening, ervoor kan zorgen dat de belangen van [minderjarige] centraal staan en dat hij kan opgroeien in een veilige omgeving, waarin de ouders in ieder geval zodanig vertrouwen in elkaar als opvoeders hebben, dat [minderjarige] op een positieve en onbelaste manier contact kan hebben met beide ouders.

De beslissing

De kinderrechter:
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.H. Brandts, kinderrechter, in tegenwoordigheid van E.H.C.M. Franssen-Peeters als griffier en in het openbaar uitgesproken op 14 april 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
’s-Hertogenbosch.