In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 11 mei 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de intrekking van een wapenverlof. Eiser, die een wapenverlof had aangevraagd, was in beroep gegaan tegen het besluit van de Minister van Justitie en Veiligheid, die het wapenverlof gedeeltelijk had ingetrokken. De rechtbank had eerder, op 8 juli 2020, een uitspraak gedaan waarin het besluit van 6 maart 2019 van de korpschef werd vernietigd vanwege een motiveringsgebrek. De Minister had in het bestreden besluit van 19 augustus 2020 opnieuw beslist om het wapenverlof in te trekken, maar dit keer op basis van andere gronden, namelijk dat het wapen als ongewenst werd aangemerkt volgens de Circulaire wapens en munitie 2019.
Eiser voerde aan dat de Minister niet mocht afwijken van de eerdere uitspraak en dat de intrekking onterecht was, omdat het wapen zonder kolf niet als ongewenst kon worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de Minister onvoldoende had gemotiveerd waarom het wapen met kolf als ongewenst werd aangemerkt en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank niet correct was opgevolgd. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herstelde het primaire besluit, waarbij het wapen aan eiser moest worden teruggegeven. Tevens werd de Minister veroordeeld in de proceskosten van eiser en moest het griffierecht worden vergoed.
De uitspraak benadrukt het belang van een deugdelijke motivering bij bestuursbesluiten en de noodzaak voor bestuursorganen om eerdere uitspraken van de rechter in acht te nemen bij het nemen van nieuwe besluiten.