ECLI:NL:RBLIM:2022:3578

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
11 mei 2022
Publicatiedatum
10 mei 2022
Zaaknummer
ROE 20/2469
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking wapenverlof en motivering besluit in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 11 mei 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de intrekking van een wapenverlof. Eiser, die een wapenverlof had aangevraagd, was in beroep gegaan tegen het besluit van de Minister van Justitie en Veiligheid, die het wapenverlof gedeeltelijk had ingetrokken. De rechtbank had eerder, op 8 juli 2020, een uitspraak gedaan waarin het besluit van 6 maart 2019 van de korpschef werd vernietigd vanwege een motiveringsgebrek. De Minister had in het bestreden besluit van 19 augustus 2020 opnieuw beslist om het wapenverlof in te trekken, maar dit keer op basis van andere gronden, namelijk dat het wapen als ongewenst werd aangemerkt volgens de Circulaire wapens en munitie 2019.

Eiser voerde aan dat de Minister niet mocht afwijken van de eerdere uitspraak en dat de intrekking onterecht was, omdat het wapen zonder kolf niet als ongewenst kon worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de Minister onvoldoende had gemotiveerd waarom het wapen met kolf als ongewenst werd aangemerkt en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank niet correct was opgevolgd. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herstelde het primaire besluit, waarbij het wapen aan eiser moest worden teruggegeven. Tevens werd de Minister veroordeeld in de proceskosten van eiser en moest het griffierecht worden vergoed.

De uitspraak benadrukt het belang van een deugdelijke motivering bij bestuursbesluiten en de noodzaak voor bestuursorganen om eerdere uitspraken van de rechter in acht te nemen bij het nemen van nieuwe besluiten.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 20/2469

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 mei 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. G. Boots),
en

de Minister van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Hau).

Procesverloop

Bij besluit van 6 maart 2019 heeft verweerder het administratief beroep van eiser tegen de beslissing van de korpschef van 29 mei 2018 om het aan eiser verleende wapenverlof in te trekken, gegrond verklaard. Verweerder heeft vervolgens bij besluit van 6 maart 2019 het besluit van de korpschef herroepen en opnieuw beslist om het aan eiser verleende wapenverlof (gedeeltelijk) in te trekken.
Het beroep van eiser tegen dat besluit heeft de rechtbank bij uitspraak van 8 juli 2020 (ROE 19/903) gegrond verklaard, het besluit van 6 maart 2019 vernietigd en verweerder opgedragen opnieuw te beslissen op het administratief beroep van eiser. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 19 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder opnieuw beslist op het administratief beroep van eiser. Verweerder heeft het primaire besluit van de korpschef herroepen omdat dit volgens verweerder niet berustte op een juiste wettelijke grondslag en in plaats daarvan besloten het wapenverlof alsnog gedeeltelijk in te trekken.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 maart 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank verwijst voor wat betreft de voorgeschiedenis en het wettelijk kader naar voormelde uitspraak van 8 juli 2020. In deze uitspraak heeft de rechtbank het besluit van 6 maart 2019 vernietigd omdat er sprake was van een motiveringsgebrek in dat besluit. Verweerder had - kort gezegd - onvoldoende deugdelijk gemotiveerd dat het wapen van eiser aangemerkt moet worden als een verboden wapen, meer specifiek had verweerder onvoldoende toegelicht waarom de bij het wapen gekochte accessoire, een klapkolf, niet zodanig duurzaam is vastgezet aan het wapen dat het als een vaste kolf moet worden beschouwd.
2. Bij bestreden besluit heeft verweerder opnieuw beslist op het administratief beroep van eiser, het primaire besluit van de korpschef vernietigd omdat dit volgens verweerder niet berustte op een juiste wettelijke grondslag en in plaats daarvan besloten het wapenverlof in te trekken op grond van artikel 7, tweede lid, aanhef en onder d van de Wet wapens en munitie (Wwm) in samenhang met artikel 28, tweede lid, aanhef en onder a van de Wwm. Hieraan legt verweerder - kort weergegeven - ten grondslag dat geen wapenverlof kan worden verleend omdat eiser geen redelijk belang heeft om het wapen voorhanden te hebben. Het wapen is, vanwege de (loop)lengte, in onderdeel B/2.7.2 van de Circulaire wapens en munitie 2019 (Cwm 2019) aangewezen als ongewenst wapen voor de schietsport en verweerder ziet geen reden om van dit restrictieve beleid af te wijken.
3. Eiser voert in beroep aan dat het verweerder niet is toegestaan - gelet op de uitspraak van de rechtbank van 8 juli 2020 - om thans aan het bestreden besluit een ander onderdeel van het beleid, te weten onderdeel B/2.7.2 van de Cwm 2019 (in plaats van een verboden wapen, een ongewenst wapen), aan de intrekking ten grondslag te leggen. Aan de eigenschappen van het wapen is gedurende de procedure niets veranderd en de heroverweging van verweerder heeft reeds plaatsgevonden tijdens de initiële fase van het administratief beroep. Als verweerder deze nieuwe grond had willen hanteren had hij die aan het besluit van 6 maart 2019 ten grondslag moeten leggen, dat is nu niet meer mogelijk. Ter ondersteuning van dit standpunt verwijst eiser naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 29 mei 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1780). Subsidiair stelt eiser dat verweerder een onjuiste wettelijke grondslag hanteert voor zijn intrekkingsbesluit. Het wapen wordt ten onrechte aangemerkt als schoudervuurwapen.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5. De criteria voor wanneer een wapen ongewenst is staan omschreven in onderdeel B/2.7.2. van de Cwm 2019. Een aanvraag voor een wapen dat aan die criteria voldoet dient te worden afgewezen, tenzij op de aanvraag de overgangsregeling van onderdeel B/2.8.1. van toepassing is. Uit de Cwm 2019 onderdeel B/2.7.2 volgt dat schoudervuurwapens met een totale lengte van 60 cm (23,6 inch) of minder of een looplengte van 30 cm (11,8 inch) of minder als ongewenst moeten worden aangemerkt. Tussen partijen is, zoals ter zitting is gebleken, niet in geschil dat het wapen met de klapkolf moet worden aangemerkt als schoudervuurwapen. Verder is niet in geschil dat het wapen van eiser, wanneer dit is voorzien van de klapkolf een lengte heeft van 354 mm en een looplengte van 115 mm en daarmee is aangemerkt als ongewenst in de Cwm 2019.
6. Anders dan eiser betoogt, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden gezegd dat verweerder door het wijzigen van de intrekkingsgrondslag bij het bestreden besluit geen gevolg zou hebben gegeven aan de uitspraak van de rechtbank. Juist is dat verweerder als gevolg van de uitspraak van de rechtbank gehouden was opnieuw te beslissen op het administratief beroep van eiser met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen Zoals hiervoor onder rechtsoverweging 1 is vermeld, is het besluit van 6 maart 2019 vernietigd vanwege een motiveringsgebrek. Verweerder heeft thans de (gedeeltelijke) intrekking van het wapenverlof voorzien van een nieuwe motivering. Door het hanteren van een niet eerder in de procedure ingeroepen intrekkingsgrond is verweerder niet buiten de grenzen getreden die artikel 7:25 van de Awb stelt, nu uit dit artikel volgt dat een beroepsorgaan het besluit van het primaire bestuursorgaan toetst en die toetsing in beginsel een volle toetsing op recht- en doelmatigheid betreft. Als het beroep ontvankelijk en gegrond is, dan vernietigt het beroepsorgaan het primaire besluit en neemt het voor zover nodig in de plaats daarvan een nieuw besluit. Daarbij heeft het beroepsorgaan in beginsel dezelfde mate van beleidsruimte die op grond van de wettelijke bevoegdheid aan het primaire orgaan toekomt. De door eiser aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 28 november 2019 is niet vergelijkbaar. Deze procedure had betrekking op een geschil over een planschadevergoeding. Verweerder in die zaak had het bestemmingsplan in de eerste procedure bij de rechtbank, uitdrukkelijk en zonder enig voorbehoud, als schadeoorzaak aangemerkt en erkend. De rechtbank had daarom vastgesteld dat niet in geschil was dat de waardedaling van het perceel het gevolg was van de inwerkingtreding van dat bestemmingsplan. Dat was een van de redenen waarom het verweerder in dat geval, naar het oordeel van de Afdeling, niet meer vrij stond om daar op terug te komen. Daarvan is in de onderhavige zaak geen sprake.
7. Eiser heeft aangevoerd dat hij het wapen zonder kolf heeft aangevraagd en dat verweerder daarom een onjuiste intrekkingsgrondslag heeft gehanteerd. Het vuurwapen is zonder kolf niet aan te merken als een ongewenst schoudervuurwapen. Verweerder kan het vuurwapen zonder kolf laten registreren op zijn wapenverlof. Verweerder heeft ter zitting erkend dat het wapen zonder kolf geen schoudervuurwapen en daarmee geen ongewenst wapen is. Verweerder stelt zich echter op het standpunt dat eiser het wapen niet zonder de kolf maar met de kolf heeft aangevraagd. Verweerder kan alleen beslissen op hetgeen is aangevraagd, zodat eisers beroepsgrond om het wapen zonder kolf te registreren geen onderdeel uit kan maken van het deze procedure.
8. De rechtbank volgt dit standpunt van verweerder niet en motiveert dit oordeel als volgt.
9. De rechtbank stelt vast dat uit eisers aanvraag van 13 april 2017 blijkt dat eiser het voornemen had een vuurwapen in de vorm van een pistool van het merk Heckler & Koch type SPS K aan te schaffen en te laten bijschrijven op zijn wapenverlof. Dit wapen is door de korpschef ook bijgeschreven. Eiser heeft vervolgens het aangevraagde wapen voorzien van een kolf (als accessoire) op 1 augustus 2017 getoond aan het team Korpschefzaken. Zoals blijkt uit rechtsoverweging 8 van de uitspraak van de rechtbank van 8 juli 2020 is de korpschef eerst op dat moment op de hoogte geraakt van deze kolf. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit daarom terecht op het standpunt gesteld dat sprake was van gewijzigde omstandigheden op grond waarvan het wapen moet worden aangemerkt als een ongewenst wapen. Dat eiser het wapen heeft getoond met kolf leidt echter niet tot het oordeel dat de initiële aanvraag hierdoor is gewijzigd. Eiser heeft alleen een accessoire gekocht die door hem niet was aangevraagd.
10. Eiser heeft gedurende de procedure(s) meermaals en uitdrukkelijk aangegeven dat hij het wapen - conform aanvraag - dus zonder accessoire (de kolf) wil laten bijschrijven op zijn wapenverlof. Nu tussen partijen niet in geschil is dat de kolf als losse accessoire is gekocht en deze demontabel is had het op de weg van verweerder gelegen om inhoudelijk op deze grond van eiser in te gaan. Temeer nu in rechte vaststaat - gelet op rechtsoverweging 16 in voormelde uitspraak van de rechtbank van 8 juli 2020 - dat de kenmerken en eigenschappen van het wapen, zoals bekend ten tijde van de aanvraag (dus zonder de kolf) blijkbaar niet in de weg stonden aan een bijschrijving op het wapenverlof.
11. Gelet op bovenstaande heeft verweerder het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd en in strijd met artikel 7:26 van de Awb genomen. Het beroep is dan ook gegrond en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. Nu verweerder ter zitting heeft bevestigd dat het wapen zonder de kolf niet kan worden aangemerkt als een schoudervuurwapen en daarmee (een verboden of) een ongewenst wapen en verder in rechte vaststaat dat het wapen conform aanvraag kan worden bijgeschreven op eisers wapenverlof, ziet de rechtbank - met het oog op een finale geschilbeslechting - voldoende aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank zal het primaire besluit herroepen en bepalen dat het wapen (zonder kolf) aan eiser dient te worden teruggegeven.
12. Omdat eisers wapen niet is vernietigd, maar moet worden teruggegeven, wijst de rechtbank eisers verzoek om schadevergoeding af.
13. De rechtbank ziet verder aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).
14. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt voor het vernietigde besluit;
  • bepaalt dat het vuurwapen (zonder de kolf) aan eiser moet worden teruggegeven;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.J.J. Derks-Voncken, rechter, in aanwezigheid van
mr. E.W. Seylhouwer, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 mei 2022.
De griffier is niet in staat om de uitspraak mee te tekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 11 mei 2022

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.