In deze zaak vorderden eisers, [eiser sub 1] en [eiseres sub 2], schadevergoeding van gedaagden, [gedaagde sub 1], [gedaagde sub 2], [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4], wegens onrechtmatige hinder die zij zouden hebben ondervonden door vrachtverkeer ten behoeve van de zuivelproductie van gedaagden. De rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, heeft op 4 mei 2022 uitspraak gedaan in deze civiele zaak. De eisers stelden dat de gedaagden onrechtmatige hinder hebben veroorzaakt door het frequent manoeuvreren van vrachtwagens langs hun woning, wat leidde tot geluidsoverlast, stank en andere vormen van hinder. De rechtbank oordeelde dat de eisers onvoldoende bewijs hadden geleverd om aan te tonen dat de hinder onrechtmatig was. De rechtbank merkte op dat de hinder moet worden getoetst aan objectieve normen en dat de eisers niet voldoende onderbouwing hadden gegeven voor hun claims. De rechtbank wees de vorderingen van de eisers af en veroordeelde hen in de proceskosten van de gedaagden, die op € 9.664,00 werden begroot. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs en objectieve normen bij claims van onrechtmatige hinder.